Parketnummer : 05/701633-12
Datum zitting : 5 februari 2013 en 18 maart 2013
Datum uitspraak : 29 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
a[adres]es]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [adres] PPC.
raadsman : mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen,, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] van het leven te beroven, opzettelijk een of meer malen met een honkbalknuppel en/of een hamer en/of een ijzeren buis en/althans een of meer harde voorwerpen op en/of tegen en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot bewezenverklaring leidt, dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen,, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een of meer malen met een honkbalknuppel en/of een hamer en/of een ijzeren buis en/althans een of meer harde voorwerpen op en/of tegen en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte
opzettelijk dreigend een of meer malen met een honkbalknuppel en/of een hamer
en/of een ijzeren buis en/althans een of meer harde voorwerpen in de richting
van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft geslagen en/of met een honkbalknuppel en/of een hamer en/of een
ijzeren buis en/althans een of meer harde voorwerpen in de hand ten overstaan
van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft gemanipuleerd en/of
(daarbij) voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] dreigend de
woorden heeft toegevoegd: "Ik maak jullie dood, ik maak jullie kapot. Ik maak
jullie hartstikke dood" en/of "Ik maak je dood. Je bent dood jongen. Je gaat
eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, opzettelijk
en wederrechtelijk een ruit van woning althans gebouw op of aan de
[adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
ingeslagen althans heeft verbroken en aldus dat goed heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 18 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
De officier van justitie, mr. J. Kuipers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, een conflict gehad met zijn vader [slachtoffer1] (hierna: (zijn/de) vader) en zijn broer [slachtoffer2] (hierna: [slachtoffer2]). Daarbij heeft hij [slachtoffer2] met een ijzeren buis op zijn been geslagen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van de ijzeren pijp heeft de verdediging aangevoerd dat het slaan hiermee op het been van [slachtoffer2] geen poging tot zware mishandeling, maar slechts een eenvoudige mishandeling oplevert, nu het een lichte ijzeren buis van 8 mm betrof.
Met de hamer heeft verdachte slechts de ruit vernield, maar hij heeft niet gepoogd daarmee zijn vader zwaar te mishandelen.
Verdachte geeft toe dat hij met de ijzeren buis geslagen heeft, maar niet met de honkbalknuppel. Daarom kan ook niet bewezen worden dat verdachte met de honkbalknuppel geslagen heeft.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging ook vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ongetwijfeld heeft geschreeuwd, maar dat dit op de vader en [slachtoffer2] geen zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde.
In overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het opzet had zijn vader en [slachtoffer2] daadwerkelijk te doden of dat hij een aanmerkelijke kans dat dit het gevolg zou zijn van zijn handelen voor lief heeft genomen.
Poging zware mishandeling van de vader en [slachtoffer2] met een honkbalknuppel:
De vader verklaart dat verdachte met een houten honkbalknuppel aan kwam rennen en hem met deze knuppel, die hij met twee handen vasthield, meerdere malen wilde slaan. Hij moest veel moeite doen om de slagen te ontwijken. Door veel te bewegen lukte dat. Hij was er van overtuigd dat hij als hij geraakt zou zijn dood was geweest. Hij zag dat verdachte [slachtoffer2] ergens op zijn been sloeg . [slachtoffer2] heeft verklaard dat hij verdachte al zwaaiend met de honkbalknuppel naar zijn vader zag lopen. [slachtoffer2] is toen voor zijn vader gaan staan om zijn vader te beschermen, waarna verdachte hem met de honkbalknuppel (licht) geraakt heeft in zijn gezicht. Zijn bril is toen van zijn hoofd gevallen. [slachtoffer2] is toen naar achter gelopen waarna hij zag dat [verdachte] hem met de honkbalknuppel op zijn benen probeerde te slaan. Hij moest een sprongetje maken om hem te ontwijken.
De moeder van verdachte en [slachtoffer2], [moeder verdachte], heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer2] door verdachte met de honkbalknuppel werd geslagen.
Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een houten honkbalknuppel richting het lichaam van zijn vader heeft gezwaaid en dat hij [slachtoffer2] al zwaaiend met de honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen en dat hij hem vervolgens met de knuppel op zijn benen wilde slaan. Verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij niet met de honkbalknuppel heeft geslagen is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Dat geldt temeer waar verdachte niet consistent is in zijn verklaringen, terwijl hij ter terechtzitting ook heeft verklaard dat hij die dag ‘wel in de war’ was .
De rechtbank is van oordeel dat, wanneer iemand met twee handen met een houten honkbalknuppel – een relatief zwaar en massief voorwerp – zwaait richting het hoofd en lichaam van anderen, waarbij die anderen moeite moeten doen om die slagen te ontwijken, en de aanvallende persoon daarbij ook het hoofd van een van hen raakt, naar uiterlijke verschijningsvorm sprake is van opzet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In dit geval komt daarbij dat de verdachte voorafgaand aan het incident vier halve liters bier had gedronken , terwijl – zo neemt de rechtbank aan als feit van algemene bekendheid – alcohol een ontremmend effect heeft op mensen, terwijl alcoholgebruik anderzijds afdoet aan de trefzekerheid of de vaardigheid om de kracht van een slag te reguleren. Getuige [getuige1] heeft bovendien verklaard dat zij zag dat “[verdachte] boos was, (…) dat hij steeds kwader werd”. Vervolgens kwam hij dreigend met de knuppel op [slachtoffer2] toe . De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte kort voordat hij de honkbalknuppel haalde waarmee hij [slachtoffer2] sloeg wel zes maal riep “ik maak je kapot” , dat [slachtoffer2] heeft gehoord dat verdachte terwijl hij [slachtoffer2] aankeek riep “ik maak je dood”, hij toen ging zoeken naar een wapen, hij snel de schuur in liep en toen al zwaaiend met de honkbalknuppel terug kwam lopen en dat vader heeft verklaard dat verdachte gedurende het hele conflict gek en onbereikbaar was, verwilderd keek en dingen zei als“ik maak jullie kapot” .
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte het opzet had [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Poging zware mishandeling van [slachtoffer2] met een ijzeren buis:
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer2] met een ijzeren buis op het been heeft geslagen. De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet van oordeel dat verdachte hiermee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer2]. De dossierstukken bieden geen uitsluitsel over dwarsdoorsnede, materiaal en buigzaamheid, terwijl de raadsman heeft betoogd dat het een lichte en buigzame buis betrof. Er kan daarom niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer2], als gevolg van de klap met de buis, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Evenmin kan anderszins worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer2] met die buis ernstig wilde verwonden.
Poging zware mishandeling van de vader met een vuisthamer:
De vader, heeft verklaard dat hij bij de achterdeur van de werkplaats stond toen hij zag dat verdachte een kleine vuisthamer in zijn handen had. De vader hield de deur strak dicht, terwijl hij hoorde dat verdachte vanaf de buitenzijde tegen de deur aan bonkte. Vervolgens zag en hoorde hij dat verdachte hard tegen de ruit van de deur sloeg met de hamer. De ruit ging stuk. Hij zag dat verdachte met de hamer via de kapot geslagen ruit naar hem begon te slaan en dat hij hem probeerde te raken. De vader stond op dat moment met alle macht aan de deur te trekken om deze dicht te houden. Verdachte sloeg een keer of drie, maar de vader kon de slagen ontwijken. De vader had de indruk dat hij het niet zou hebben overleefd als hij geraakt was. Daarna zag hij dat verdachte de hamer door de gebroken ruit de werkplaats in gooide. Deze verklaring van de vader wordt ondersteund door de verklaring van [moeder verdachte] die heeft verklaard dat zij zag dat de ruit van de werkplaats kapot was en dat [slachtoffer1] de achterdeur dicht stond te houden. Verdachte heeft bekend dat hij met de hamer tegen de deur heeft geslagen
De rechtbank acht op basis van bovenstaande verklaringen bewezen dat verdachte met een hamer in de richting van zijn vader heeft geslagen, waarbij de vader deze slagen moest ontwijken om te voorkomen dat hij zou worden geraakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de vader. Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde , drie maal met een hamer in de richting van zijn vader geslagen met het kennelijke doel om hem te raken. Hij deed dit met een dusdanige kracht dat zijn vader de indruk had dat hij het niet zou hebben overleefd als hij geraakt was. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vader zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Bedreiging
De vader heeft gedurende het conflict gehoord dat verdachte zei: “ik maak jullie dood, ik maak jullie kapot. Ik maak jullie hartstikke dood.” [slachtoffer2] heeft gehoord en gezien dat verdachte hem aankeek en zei: Ik maak je dood en dat verdachte later een steen in zijn hand vast had, dat hij deze boven zijn hoofd hield naar hem keek, naar hem wees en zei: “Ik maak je dood. Je bent dood jongen. Je gaat eraan.” De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte kort voordat hij de honkbalknuppel haalde waarmee hij [slachtoffer2] sloeg wel zes maal riep “ik maak je kapot” ,
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij [slachtoffer2] en [slachtoffer1] geen werkelijke vrees is opgewekt door wat verdachte geroepen heeft. Echter, ongeacht de vraag of sprake is van een ‘werkelijke vrees’ bij de geadresseerde van een bedreiging, is deze werkelijke vrees geen vereiste voor een bewezenverklaring van bedreiging. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Gelet op de omstandigheden waaronder de bedreigingen door verdachte aan het adres van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] zijn geuit en het geweld dat is de rechtbank van oordeel dat een redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht kon bestaan.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer1], p. 33-34;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een of meermalen met een honkbalknuppel en/of een hamer op en/of tegen en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend een of meermalen met een honkbalknuppel en/of een hamer en/of een ijzeren buis in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft geslagen en/of met een honkbalknuppel en/of een hamer en/of een ijzeren buis en/althans een of meer harde voorwerpen in de hand ten overstaan van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft gemanipuleerd en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak jullie dood, ik maak jullie kapot. Ik maak jullie hartstikke dood" en/of "Ik maak je dood. Je bent dood jongen. Je gaat eraan
3.
hij op 23 oktober 2012 te Varik, gemeente Neerijnen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning op of aan de [adres], geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft ingeslagen en aldus dat goed heeft vernield
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging zware mishandeling meerdere malen gepleegd
Ten aanzien van de feiten 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht meerdere malen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Noodweerverweer
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer ten aanzien van feit 1 en feit 2. Daartoe is aangevoerd dat verdachte handelde uit zelfverdediging, omdat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] op hem afkwamen en [slachtoffer2] verdachte sloeg met de honkbalknuppel. Bovendien is verdachte in de week voor het tenlastegelegde ook al aangevallen door [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
Beoordeling
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie, in die zin dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich heeft mogen verdedigen, en evenmin dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Deze lezing van verdachte – die, zoals al eerder is overwogen, zelf heeft verklaard dat hij in de war was, terwijl hij bovendien onder invloed was van alcohol – wordt ondersteund door geen van de andere betrokkenen.
Verdachte is daarom strafbaar voor het eerste en tweede bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van het derde bewezenverklaarde feit is evenmin gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 157 dagen met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en voorts dat verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een strafafdoening bepleit, eventueel met een lang voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij exodus en toezicht van de reclassering, maar zonder de oplegging van een TBS-maatregel, nu de huidige verdenking, zoals de rechtbank ook tijdens de vorige zitting heeft aangegeven, het opleggen van een TBS-maatregel niet rechtvaardigt.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 februari 2013;
• een voorlichtingsrapportage van stichting Reclassering Nederland, d.d. 16 januari 2013, betreffende verdachte;
• een psychiatrische rapportage van dr. [naam], psychiater, d.d. 16 april 2010;
• een psychologische rapportage van drs. [naam] psycholoog, gedateerd 15 april 2010;
• een psychiatrische rapportage van dr. [naam], psychiater, d.d. 31 januari 2013.
• een psychologische rapportage van drs. [naam], GZ-psycholoog, d.d. 20 januari 2013;
Verdachte heeft op 23 oktober 2012 gepoogd zijn vader en broer zwaar te mishandelen en hij heeft ze bedreigd. Verdachte was daarbij onder invloed van alcohol. De vader van verdachte heeft aangegeven dat verdachte “gek en onbereikbaar” was gedurende het gehele conflict. Vader is er zelfs van overtuigd dat als verdachte hem geraakt had, hij absoluut dood zou zijn. Hij is erg bang voor verdachte.
Uit de justitiële documentatie is gebleken dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld ter zake geweldsdelicten in huiselijke sfeer.
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, met bevel tot dwangverpleging.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragskundigen, vervat in door deze deskundigen opgestelde rapporten.
Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan verschillende onderzoeken als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr, te weten de onderzoeken van dr. [naam], psychiater d.d. 31 januari 2013, en van drs. [naam], GZ-psycholoog, d.d. 20 januari 2013. Tijdens de terechtzitting van 5 februari 2013 heeft verdachte kenbaar gemaakt dat hij geen medewerking zal verlenen aan een klinische observatie door het Pieter Baan Centrum. Nu het opleggen van terbeschikkingstelling naar zijn aard een ingrijpende maatregel is, zoekt de rechtbank om redenen van zorgvuldigheid voor haar beslissing zoveel mogelijk houvast in eerder uitgebrachte rapporten over verdachte.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat de vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr bij uitstek geschied door de rechter, en niet door een medicus of een gedragskundige. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel. Daaraan doet niet af dat de rechter die vaststelling eerst doet – indien mogelijk – nadat hij ter zake geadviseerd is door tenminste twee gedragskundigen van verschillende disciplines die betrokkene hebben onderzocht (artt, 37a, derde lid, Sr jo. 37, tweede lid, Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 37, derde lid, Sr volgt, dat bewust is voorzien in de mogelijkheid om, in een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene aan ieder gedragskundig onderzoek weigert mee te werken, de maatregel van 37a, eerste lid, Sr door de rechter te laten opleggen, omdat de maatregel ‘er juist toe [strekt] de samenleving te beschermen tegen de gevaarlijkheid’ van de betrokkene. (MvT, Bijl. Hand. II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, p. 4-6.).
Bij de door de rechtbank te beantwoorden vraag of niettegenstaande het ontbreken van een bevestigende deskundige vaststelling in onderhavige zaak ter zake bij de verdachte ten tijde van het begaan van feit 1 een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond, heeft de rechtbank de inhoud van de na te melden rapporten betrokken:
a. de psychiatrische rapportage van dr. [naam], d.d. 16 april 2010.
Dit rapport is opgemaakt naar aanleiding van een tegen verdachte gerezen verdenking van bedreiging van zijn vriendin en ouders, mishandeling van zijn vriendin en vernieling. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“De persoonlijkheidsstructuur van betr. laat zien dat hij van jongs af aan bepalend was in contacten, zichzelf overschatte in kwaliteiten en intelligentie. Hij duldde en duldt geen tegenspraak. Hij heeft een parasitaire leefwijze. (…) De combinatie van deze factoren laat zien dat de prognose wat betreft behandelbaarheid, veranderbaarheid en begeleidbaarheid matig is. Hij heeft zelf weinig last van zijn problemen, de oorzaak ligt bij anderen dat hij agressief reageert, de enige motivatie voor behandeling is dan ook de directe last die hij hiervan ondervindt. Daarnaast spelen de recidiverende psychoses en het drugsgebruik nog een negatieve rol. Betrokkene ziet in die periodes geen problemen en hij liep vaak weg vanuit de kliniek. Ondanks de adviezen t.a.v. drugsgebruik en consequent de medicatie innemen, gebeurt het meer dan eens dat hij vervalt in gebruik van cocaïne of het ‘vergeten’ van zijn medicatie. Zijn persoonlijkheid maakt dat hij het moeilijk verdraagt dan een ander hem zegt wat hij zou moeten doen. (…) Hij is reeds tienmaal opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege psychose, drugsgebruik en soms agressie. De hulpverlening heeft daarin weinig stabiliteit bereikt vanwege zijn medicatieontrouw en beperkte zelfinzicht, neiging tot externaliseren en bagatelliseren. (…)
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis. Hij heeft recidiverende psychoses, welke mogelijk onderdeel zijn van schizofrenie en versterkt, dan wel geluxeerd worden door middelenmisbruik (cannabismisbruik (in remissie) en cocaïnemisbruik). Ook zijn er aanwijzingen voor een AD(H)D stoornis; mogelijk zijn de impulscontroleproblemen en gedragsproblemen beter te verklaren door een antisociale persoonlijkheid. Deze laatste kan samenhangen met zijn drugsgebruik en met de psychotische stoornis en de resttoestand daardoor. Hij kan door de stoornis verminderd in staat zijn tot plannen en organiseren waardoor hij slecht in staat is tot het bieden van weerstand tegen de drang naar drugs en hij zich laat motiveren door momentane driften in plaats van zich op de toekomst te richten.(…) De kans op herhaling van dreiging met agressie of agressie wordt als groot ingeschat. De persoonlijkheid van betrokkene maakt dat hij geen tegenspraak kan verdragen en zichzelf boven andere plaatst. Dit maakt dat hij snel in conflicten belandt.“
b. de psychologische rapportage van drs. [naam], psycholoog, gedateerd 15 april 2010;
Dit rapport is opgemaakt naar aanleiding van dezelfde zaak als voornoemd rapport van dr. [naam]. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een schizoaffectieve stoornis, cannabismisbruik (in remissie) en cocaïnemisbruik bij een bovengemiddeld intelligente jongeman met antisociale persoonlijkheidstrekken. (…) Betrokkene is ten aanzien van de drie ten laste gelegde feiten, verminderd toerekeningsvatbaar te houden. (…) Het recidiverisico is groot.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van recidiverende psychoses, welke mogelijk onderdeel zijn van schizofrenie en versterkt, dan wel geluxeerd worden door middelenmisbruik. De persoonlijkheid van verdachte maakt dat hij geen tegenspraak kan verdragen en zichzelf boven anderen plaatst. Hoewel meerdere deskundigen een behandeling in enigerlei vorm (zowel ambulant als klinisch) hebben geadviseerd is er echter nog nooit een behandeling van de grond gekomen als gevolg van de weigerachtige houding van verdachte.
De onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten zijn naar hun aard evident agressief, terwijl de context waarin verdachte deze heeft gepleegd, rechtstreeks lijkt samen te hangen met zijn – hiervoor beschreven – problematiek.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte is in het bestek van deze strafzaak gerapporteerd door de deskundigen, zoals hiervoor op onderdelen is weergegeven. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van deze rapporten en op grond van de aard van de stoornis, die zonder behandeling geacht wordt nog steeds aanwezig te zijn, vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis. Voorts is er – naar het oordeel van de rechtbank – sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de aard van verdachtes problematiek, zijn houding zoals gebleken ter terechtzitting, en aan zijn veelvuldige voorafgegane veroordelingen voor soortgelijke feiten. Ook de reclassering rapporteert in het rapport van 16 januari 2013 dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn doorlopen zonder blijvend resultaat, dat het recidiverisico, gelet op verdachtes gebruik, houding, schizofrenie, impulsiviteit, agressiviteit, woonsituatie en het contact met zijn ouders/broer hoog wordt ingeschat, dat het risico op ontrekking aan voorwaarden eveneens hoog wordt ingeschat en dat er risico is voor letsel schade voor zijn familieleden.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, niet verantwoord om verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren.
Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan, met het oog op rapportage door gedragskundigen (onder wie een psychiater), te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
De door verdachte begane feiten onder 1 subsidiair en 2 zijn misdrijven die behoren tot de misdrijven als omschreven in artikel 37a lid 1 onder 1°. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist.
De onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde delicten zijn misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest met aftrek van tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 45, 57, 302, 285, 350 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 157 (honderdzevenenvijftig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), en mr. T.P.E.E. van Groeningen, mr. E. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C.J. Klaver, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2013.
Zijnde mr. J.M.J.M. Doon, buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.