ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5876

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
07.650251-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot brandstichting en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een scooter en het creëren van een gevaarlijke situatie door gas te laten ontsnappen in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, wat leidde tot de beslissing om een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, alsmede terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 600,- aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hadden gehad.

Uitspraak

RECHTBANK OOST - NEDERLAND
Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650251-12 (P)
Uitspraak: 25 maart 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
thans verblijvende en ingeschreven in [adres en plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.W. Bongers, advocaat te Ommen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.M. van Nes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning/dat (flat)gebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in/nabij die/dat woning/(flat)gebouw en/althans die woonwijk aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- een of meer gaspitten van het fornuis heeft opengedraaid, en/of
- dit fornuis onder de open geiser met waakvlam heeft geplaatst, en/of
- een of meer deuren en/of ramen in/van de woning heeft gesloten,
In elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare/explosieve stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 01 mei 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht aan een bromfiets/scooter, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de bromfiets/scooter geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bromfiets/scooter, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van beide feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Op 1 mei 2012 is aan de [adres] te Zwolle rond 22:15 uur een scooter van het merk Piaggio, type C25 met het kenteken [kenteken] in brand gestoken. Toen aangever [slachtoffer 1] dit bemerkte heeft hij de brandweer gebeld. Toen de brandweer de scooter aan het blussen was zag aangever zijn buurman, te weten verdachte, buiten staan met een bezweet gezicht. Vervolgens zag aangever dat verdachte meerdere keren heen en weer liep ter hoogte van de [adres].
Een medebewoner van de flat van verdachte, te weten [persoon 1] , stond op voornoemde datum en tijdstip onder de douche toen hij buiten gerommel hoorde. Toen hij door het raam naar buiten keek zag hij verdachte geknield naast een scooter zitten. [persoon 1] zag, nadat verdachte bij de scooter wegliep, dat de scooter na enkele seconden in de brand stond.
Uit een nader proces-verbaal van bevindingen valt op te maken dat aangever [slachtoffer 1] aan verbalisanten heeft verteld dat hij in verband met de brandstichting van zijn scooter met verdachte wilde praten en derhalve naar de woning van verdachte was gegaan.
Toen aangever echter bij verdachte voor de woning stond zag hij dat de voordeur op een kiertje stond. Daarnaast rook aangever een gaslucht. Aangever heeft toen de politie en de brandweer gebeld.
Uit het proces-verbaal van politie valt op te maken dat bij het binnentreden van de woning de brandweer zag dat de hal vol rook stond alsmede dat een blauwe kabel in de hal lag te smeulen. Nadat een meting had uitgewezen dat de concentratie gas 50% boven het LEL-niveau (Lowest Explosion Level) was, is uit voorzorg direct een aantal omliggende woningen ontruimd en is de woning van verdachte gelucht totdat het gasniveau tot een veilige waarde was gedaald.
Na het betreden van de woning werd door de brandweer in de keuken een gasfornuis aangetroffen waarvan 1 gaspit openstond. Achter het fornuis lag een smeulend stapeltje uitgebrand papier. Dit stapeltje rookte nog na, hetgeen er op duidde dat het stapeltje waarschijnlijk kort daarvoor nog had gebrand.
Uit het onderzoek van de politie naar aanleiding van de brand is naar voren gekomen dat het gasfornuis recht onder de geiser was geplaatst en de gastoevoer van de geiser geheel openstond. De politie heeft geconstateerd dat er, gezien de gegeven situatie, gemeen gevaar voor personen en goederen was.
De moeder van verdachte, [moeder] , heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte haar op 1 mei 2012 heeft gebeld. Toen zij later op haar telefoon keek bleek dat zo rond 17.45 uur te zijn geweest. Verdachte had haar verteld dat de katten weg waren. Verdachte had voorts verteld dat hij het huis aan het luchten was omdat dat vol rook stond. Daarbij waren de katten ontsnapt.
Bewoonster [persoon 2] , die een woning heeft op dezelfde etage als verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij op 1 mei 2012 rond 22:00 uur ’s avonds hoorde dat iemand de deur van de woning van verdachte opendeed en naar het trappenhuis liep. De deur van de woning van verdachte bleef open staan.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting d.d. 11 maart 2013 verklaard dat hij op 30 april 2012 zijn huis had gelucht in verband met de aanwezige sigarettenrook en dat toen zijn katten zijn ontsnapt. Op 1 mei 2012 is verdachte naar eigen zeggen de gehele dag op zoek geweest naar zijn katten. Ter terechtzitting heeft verdachte, in tegenstelling tot zijn verklaringen bij de politie, verklaard dat hij zo rond 18:00 uur weer thuis is gekomen en om 19:00 uur weer is weggegaan. Verdachte is weer zijn katten gaan zoeken en kwam weer thuis toen het donker was. Verdachte heeft verklaard dat toen hij weer bij zijn woning kwam hij rook boven het flatgebouw uit zag komen. Verdachte is volgens eigen zeggen naar de voorkant van de flat gelopen en zag dat daar ‘iets’ in de brand had gestaan. Verdachte is toen naar Dimence gelopen.
Verdachte ontkent ook maar iets met de ten laste gelegde feiten te maken te hebben en heeft verklaard dat mogelijk iemand een sleutel van zijn huis heeft gestolen en in zijn woning brand heeft willen stichten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een ander scenario schetst dan uit het dossier naar voren komt. Daar waar medebewoners verdachte op de plaats delict hebben gezien is verdachte van mening dat hij daar niet is geweest. De verklaringen die verdachte geeft over zijn handel en wandel die dag acht de rechtbank niet geloofwaardig nu verdachte zijn verklaringen op geen enkele wijze kan onderbouwen. Ook de verklaring van verdachte, dat een ander zijn woning moet zijn binnengeweest, wordt niet ondersteund door enig stuk in het dossier en acht de rechtbank ook overigens niet geloofwaardig.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat, gezien voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot opzettelijke brandstichting c.q. het teweeg brengen van een ontploffing met gevaar voor goederen alsmede levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 1 mei 2012 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning/dat (flat)gebouw en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer nabij die/dat woning/flatgebouw te duchten was, met dat opzet
- een gaspit van het fornuis heeft opengedraaid, en
- dit fornuis onder de open geiser met waakvlam heeft geplaatst en
- een of meer deuren en ramen in/van de woning heeft gesloten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 mei 2012 in de gemeente Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht aan een scooter, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de scooter geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Van het onder 1en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1.
Poging tot het opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest alsmede dat de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, van het opleggen van een gevangenisstraf moet worden afgezien. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de onderliggende Pro Justitia-rapportage d.d. 25 februari 2013, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, blijkt dat de deskundigen verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De raadsman is de mening toegedaan dat derhalve de nadruk dient te liggen op de behandeling van verdachte en niet op vergelding.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de maatregel terbeschikkingstelling dan een te zwaar middel is.
De raadsman verzoekt de rechtbank in vorenstaande situatie de opname van verdachte te bevelen in een kliniek conform artikel 37, eerste lid van het Wetboek van strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten zeer gevaarlijke situaties gecreëerd, zowel voor het pand zelf als voor de zich daarboven en daarnaast bevindende woningen en de personen die zich in de woningen bevonden.
Als de brand c.q. ontploffing had doorgezet, dan waren door het handelen van de verdachte de levens van de andere bewoners op het spel komen te staan. Alleszins aannemelijk is dat dit gegeven op hen zeer grote impact heeft gehad. Door feiten als de onderhavige worden bovendien ook in het algemeen in de samenleving levende angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid versterkt. De rechtbank is van oordeel dat hierop in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan door een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit de op 25 februari 2013 door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, opgemaakte Pro Justitia-rapportage blijkt echter het volgende.
Verdachte is lijdende aan ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. Deze zijn in diagnostische zin te beschrijven als schizofrenie van het paranoïde type en een atypische autistische stoornis, mogelijk in de vorm van MCDD. Daarnaast is er bij verdachte sprake van kenmerken van ADHD en van het misbruik van middelen. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De stoornissen beïnvloedden zijn gedragingen ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten in aanzienlijke mate.
Verdachte wordt door de deskundigen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Voorts schatten de deskundigen het risico op destructief en/of delictgedrag hoog in als verdachte zich zelf moet zien te redden in de maatschappij. Andere factoren die de deskundigen in ogenschouw hebben genomen zijn onder andere de moeizame en kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie van verdachte en het zeer kleine en eveneens kwetsbare sociale netwerk waarvan verdachte geen intensieve hulp en ondersteuning kan verwachten.
Om de kans op recidive terug te dringen adviseren de deskundigen langdurige en intensieve behandeling en begeleiding. De voorkeur van de deskundigen gaat uit naar een behandeling binnen het kader van een maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Een ambulant traject biedt naar de mening van de rapporteurs onvoldoende waarborg om de recidive terug te dringen en therapietrouw te waarborgen.
De rechtbank neemt voormelde conclusies, op de in de rapportages daarvoor bijeengebrachte gronden, over en maakt het oordeel van de gedragsdeskundigen tot het hare.
De rechtbank concludeert dat er bij verdachte kan worden gesproken van een zekere mate van verwijtbaarheid van de door hem gepleegde feiten, hetgeen er ook toe heeft geleid de verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden moet worden opgelegd, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank is daarnaast, op grond van hetgeen in de rapportages van de gedragsdeskundigen naar voren is gebracht, van oordeel dat er, als gevolg van de geconstateerde ziekelijke stoornissen, bij verdachte sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte en een in dat kader te realiseren intensieve klinische behandeling van verdachte eist. De rechtbank geeft daarom ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot brandstichting / teweeg brengen van een ontploffing en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38e en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen alsmede de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren nu de vordering onvoldoende met bewijsstukken is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 931,50 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 600,- vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 2 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Zwolle, van een bedrag van € 600,- (zegge: zeshonderd) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2012 (de dag waarop het onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 600,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. H.H.J. Harmeijer en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2013.
Mr. M. Aksu voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.