ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5864

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1041
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking van omgevingsvergunning wegens niet-gebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning. Eiseres, een bedrijf dat dranken produceert, had een omgevingsvergunning verkregen op 22 september 2008. De vergunning werd gedeeltelijk ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, omdat er volgens hen gedurende drie jaar geen gebruik was gemaakt van de vergunning voor het stoken van whisky. Eiseres heeft echter betoogd dat zij in die periode wel degelijk handelingen heeft verricht met gebruikmaking van de vergunning, zoals het opslaan van dranken op het terrein. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning niet bevoegd was, omdat eiseres in de drie jaar voorafgaand aan de intrekking handelingen had verricht die onder de vergunning vielen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat een vergelijkbare intrekkingsbevoegdheid niet kon worden ingeroepen als er gebruik was gemaakt van de vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van het daadwerkelijk gebruik van een omgevingsvergunning en de voorwaarden waaronder deze kan worden ingetrokken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/1041
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 26 maart 2013.
inzake
[BV], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Baneke.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 februari 2012.
2. Procesverloop
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de milieu-, thans omgevingsvergunning, van eiseres van 22 september 2008, met kenmerk WM 071/07, gedeeltelijk ingetrokken.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 februari 2013. Namens eiseres zijn aldaar [namen] verschenen, bijgestaan door mr. P.J.G. Poels. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.A.J. Baneke.
3. Overwegingen
De milieuvergunning van 22 september 2008 ziet op het produceren, destilleren en bottelen van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, alsmede de verpakking daarvan aan de [adres]. Deze vergunning is een revisievergunning, waarbij het onderdeel “destilleren/produceren” een uitbreiding van de reeds bestaande milieuvergunning was. Bij het bestreden besluit is de vergunning ingetrokken ten aanzien van alle activiteiten van de inrichting die betrekking hebben op het stoken van whisky.
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt in de daar genoemde gevallen een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een omgevingsvergunning. In dit geval betreft het een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, (...) geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
In geschil is of verweerder bevoegd was tot het intrekken van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het tijdsverloop van meer dan drie jaren waarin ten aanzien van het stoken van whisky geen gebruik is gemaakt van de vergunning, naar tussen partijen ook niet in geschil is.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vast staat dat eiseres in de drie jaar voorafgaand aan de intrekking van de omgevingsvergunning dranken heeft opgeslagen op het terrein aan de [adres]. Deze opslag is evenens voorzien in de verleende omgevingsvergunning. Dat betekent dat niet kan worden geoordeeld dat gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bepaling daarom geen grondslag vormen voor de (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning voor zover die ziet op .
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2006 (LJN: AX6354), waarin op overeenkomstige wijze werd geoordeeld over de gedeeltelijke intrekking van een milieuvergunning op grond van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, dat een vergelijkbare intrekkingsbevoegdheid regelde als thans artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgeving op dit punt door invoering van de Wabo inhoudelijk is gewijzigd.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet bevoegd was tot het intrekken van de omgevingsvergunning omdat daarvan gedurende drie jaar geen gebruik zou zijn gemaakt.
Derhalve is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 944 aan kosten van verleende rechtsbijstand (Indiening beroepschrift, 1 punt, en het verschijnen ter zitting, 1 punt, waarbij de waarde van een punt op grond van het Besluit proceskosten is bepaald op € 472). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 944;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 26 maart 2013.