Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Parketnummer: 08/700459-10
Datum vonnis: 19 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[Verdachte],
geboren op [1973] in [plaats],
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 maart 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel;
feit 2: in de periode van 14 april 2010 tot en met 12 oktober 2010 samen met een ander of anderen een paspoort heeft vervalst, dan wel een vals paspoort voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 12 oktober 2010 samen met een ander of anderen een vals rijbewijs voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 in de gemeente(n) Zwolle en/of 's-Gravenhage, en/althans/in elk geval (elders) in Nederland en/of in Griekenland en/of Italië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) een of meer perso(o)n(en), (van vermoedelijk Iraanse, Irakese en/of Koerdische afkomst), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Turkije, en/althans/in elk geval een (andere) staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die perso(o)n(en) daartoe (telkens) gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis (telkens)
wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededader(s) en/althans alleen (onder andere):
- in of omstreeks de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], (zakendossier "[S]"), en/of
- in of omstreeks de maand september 2010 vier personen (te weten twee volwassenen en twee kinderen als omschreven in zakendossier "De vier"),
(telkens):
- heeft/hebben vervoerd/laten vervoeren en/of (be)geleid vanaf het Griekse grondgebied naar Italië en/althans een of meerder EU-lidsta(a)t(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) vals(e) en/of vervalste reis/identiteitsdocument(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) ticket(s)/vervoersbewij(s)(zen), en/of
- heeft/hebben bemiddeld in het verschaffen/verkrijgen van (een) (valse/vervalste) (reis)document(en) en/of vervoersbewij(s)(zen), en/of
- (daartoe) pasfoto's heeft/hebben aan/in bewaring genomen en/of doorgezonden, en/of
- (daartoe) (een) geldbedrag(en) aan/in bewaring heeft genomen en/althans financieel heeft/hebben gefaciliteerd;
zij in of omstreeks de periode van 14 april 2010 tot en met 12 oktober 2010 in de gemeente(n) Zwolle en/of 's-Gravenhage en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort (nr. [XXXX], beslagcode B.1.1.1.1), valselijk heeft opgemaakt of vervalst, welk vervalsen en/of welke vervalsing(en) (onder andere) hierin bestond(en)
dat de thans in het reisdocument aangebrachte houderpagina qua kleur, detaillering, en toegepaste productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met de/een origineel door de autoriteiten aangebrachte houderpagina van dit model reisdocument;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort (nr. [XXXX], beslagcode B.1.1.1.1), waarvan zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, welk vervalsen en/of welke vervalsing(en) (onder andere) hierin bestond(en) dat de thans in het reisdocument aangebrachte houderpagina qua kleur, detaillering, en toegepast productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met de/een origineel door de autoriteiten aangebrachte houderpagina van dit model reisdocument;
zij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e) rijbewijs (beslagcode B.1.1.1.2) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, welk vervalsen en/of welke vervalsing(en) (onder andere) hierin bestond(en) dat de ondergrondbedrukking van dit rijbewijs niet overeen kwam de ondergrond bedrukking van een origineel exemplaar.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde bewezen te verklaren en verdachte voor het bewezenverklaarde te veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan vijfhonderdzevenenvijftig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feit 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het reisdocument, te weten een Nederlands paspoort, zelf heeft vervalst.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 is ten laste gelegd heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat op basis van de verklaring van verdachte, de diverse tapgesprekken en de verklaring van medeverdachten wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zowel het tenlastegelegde ten aanzien van zakendossier [S] als het tenlastegelegde ten aanzien van zakendossier De vier heeft gepleegd. Wat betreft de smokkel van [S] is verdachte samen met haar kinderen [J] en [L] naar Griekenland gereisd om haar partner [S] te treffen en hem daar te voorzien van vervalste documenten. Vervolgens is zij samen met haar kinderen en [S] naar Italië gereisd. Het ticket voor die reis is door verdachte gekocht. Het door [S] gebruikte vervalste paspoort is gemaakt of geregeld door medeverdachte [H], maar verdachte heeft dit paspoort bij [H] opgehaald en zij heeft hem voor het paspoort betaald. De naam van [H] heeft zij van [S] gekregen. Na aankomst in Italië zijn verdachte en de kinderen doorgereisd naar Nederland en is [S] in Italië gebleven om aldaar asiel aan te vragen. Het vervalste paspoort en rijbewijs zijn later bij de doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen.
Wat betreft de smokkel van De vier komt het standpunt van de officier erop neer dat verdachte en haar mededader hebben gefungeerd als tussenpersoon bij het verkrijgen van de vervalste paspoorten en dat verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen overtreden van artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
De onder feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde acht de officier van justitie eveneens bewezen, nu het vervalste paspoort en het vervalste rijbewijs in de woning van verdachte zijn aangetroffen.
5.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, behoudens het onder feit 2 primair tenlastegelegde, de aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1 ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van het onder feit 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
5.2.2. ten aanzien van feit 1
Aanleiding
Op basis van bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de Regiopolitie Twente in januari en maart 2010 binnengekomen informatie inzake georganiseerde mensensmokkel is op 18 maart 2010 een opsporingsonderzoek onderzoek gestart. Op basis van dit onderzoek zijn op 12 oktober 2010 verdachte en medeverdachten buiten heterdaad aangehouden. Aansluitend aan de aanhoudingen hebben meerdere doorzoekingen plaatsgevonden.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van medeverdachte De Vries, die de verklaring van verdachte ondersteunt, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen behulpzaam is geweest bij de smokkel van [S] van Griekenland naar en de doorreis door Italië en hem heeft voorzien van een vervalst reis-/identiteitsdocument en vervoersbewijs en hem daartoe financieel heeft gefaciliteerd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 ten aanzien van De vier tenlastegelegde heeft gepleegd. Op zich staat vast dat verdachte heeft geholpen bij het verkrijgen van vervalste paspoorten voor vier personen, te weten twee volwassenen en twee kinderen. Wie deze personen zijn, is echter niet duidelijk geworden. Uit verschillende verklaringen en tapgesprekken zou kunnen worden afgeleid dat deze vier zich in Griekenland bevonden en dat er plannen waren deze vier vanuit Griekenland naar een ander land te brengen. Welk land dit zou zijn, is niet komen vast te staan. Hoe deze vier personen in Griekenland zijn gekomen en of zij daar een verblijfstitel hadden, blijkt evenmin uit het dossier. Voor het bestanddeel van de tenlastelegging dat deze vier personen daadwerkelijk Griekenland hebben verlaten en naar een ander, in de tenlastelegging genoemd land zijn overgebracht is geen bewijs. Evenmin is duidelijk geworden waar deze personen hebben verbleven en welke reisbewegingen zij hebben gemaakt. Daarmee bestaat onvoldoende bewijs dat verdachte of personen met wie zij nauw en bewust heeft samengewerkt de doorreis van deze personen hebben ondersteund. In dat verband wijst de rechtbank erop dat van veel tapgesprekken in het dossier niet zonder meer duidelijk is dat daarin wordt gesproken over activiteiten van mensensmokkel en, zo ja, op welke te smokkelen personen het gesprek dan betrekking heeft.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van [S]. Van het overige in feit 1 tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
5.2.3. ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank deze beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 primair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 in Nederland en in Griekenland en Italië, tezamen en in vereniging met anderen een persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door een lidstaat van de Europese Unie, terwijl verdachte en haar mededaders wisten dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededaders in de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], heeft begeleid vanaf het Griekse grondgebied naar Italië en heeft voorzien van een vervalst reis-/identiteitsdocument en heeft voorzien van een vervoersbewijs en financieel heeft gefaciliteerd;
2 subsidiair.
zij op 12 oktober 2010 in de gemeente Zwolle in het bezit was van een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort (nr. [XXXX], beslagcode B.1.1.1.1), waarvan zij wist dat het reisdocument vervalst was, welke vervalsing hierin bestond dat de thans in het reisdocument aangebrachte houderpagina qua kleur, detaillering, en toegepaste productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met een origineel door de autoriteiten aangebrachte houderpagina van dit model reisdocument;
3.
zij op 12 oktober 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk voorhanden heeft gehad een vervalst rijbewijs (beslagcode B.1.1.1.2) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl zij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, welke vervalsing hierin bestond dat de ondergrondbedrukking van dit rijbewijs niet overeen kwam met de ondergrondbedrukking van een origineel exemplaar.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezenverklaard is, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47, 197a, 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van mensensmokkel;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, Sr, als ware het echt en onvervalst.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met mensensmokkel en zij heeft documentfraude gepleegd. Verdachte is samen met anderen [S] behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke inreis in en doorreis door Italië. Dit is strafbaar gesteld in artikel 197a Sr. Het belang van die strafbaarstelling is daarin gelegen dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Mensensmokkel valt dan ook onder de categorie strafbare feiten die inbreuk maken op de rechtsorde en het vreemdelingenbeleid van de overheid, dat strekt tot het weren van ongewenst verkeer van illegale vreemdelingen. Door haar handelen heeft verdachte dit ondermijnd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan documentfraude door een paspoort in bezit te hebben waarvan ze wist dat het vervalst was en door een vervalst rijbewijs voorhanden te hebben terwijl ze wist dat dit rijbewijs zou worden gebruikt als ware het echt en onvervalst. Door het gebruik van vervalste reis- en verblijfsdocumenten wordt inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat men in het algemeen in de juistheid van reis- en verblijfsdocumenten stelt. Ook door het gebruikmaken van vervalste documenten om personen op illegale manier toegang of verblijf tot een EU-land te verschaffen, worden die landen in hun vreemdelingenbeleid gefrustreerd.
De wetgever heeft op feiten als deze een hoog strafmaximum gesteld. Voor de feiten zijn geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld, zodat wat betreft de straftoemeting de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij uitspraken van diverse rechterlijke colleges in zaken als hier bewezenverklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in het voordeel van verdachte mag strekken dat verdachte geen documentatie heeft. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte niet heeft gehandeld uit winstbejag, maar uit een verlangen om te worden herenigd met de man met wie zij al geruime tijd een relatie had.
De raadsman heeft een beroep gedaan op het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de afdoening van de zaak. Voor zover de raadsman daarmee een beroep heeft willen doen op de schending van de redelijke termijn, volgt de rechtbank de raadsman daarin. Verdachte is op 12 oktober 2010 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 1 april 2011 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht en onderbroken tot de zitting van 7 april 2011, alwaar de rechtbank onderzoekswensen van de verdediging heeft toegestaan en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en het dossier in handen van de officier van justitie is gesteld ter completering van het dossier overeenkomstig de toegewezen onderzoekswensen. De rechter-commissaris heeft de getuigenverhoren aanvankelijk op 29 juli 2011 afgerond. Twee getuigen zijn toen niet gehoord, omdat zij niet traceerbaar waren. De zaak is vervolgens op zitting aangebracht op 23 oktober 2012, alwaar bleek dat nog niet alle opdrachten waren uitgevoerd. De zaak is hierna aangehouden voor een nadere regiezitting op 6 februari 2013. Op 14 februari 2013 is medeverdachte [S] als getuige in de zaak van verdachte gehoord. Op 5 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen en is de zaak inhoudelijk behandeld. Op 19 maart 2013 wijst de rechtbank vonnis.
Als uitgangpunt geldt dat het geding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Waarom de zaak eerst op 23 oktober 2012 is aangebracht en de te verrichten onderzoekshandelingen toen nog niet allemaal waren verricht, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gevolgde gang van zaken niet de langere duur van het geding verklaart en dat daarmee sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf, in die zin dat dit één van de redenen is dat de rechtbank niet kiest voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die langer is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte heeft voor deze zaak drieënveertig dagen in voorarrest gezeten nadat de voorlopige hechtenis op 24 november 2010 werd geschorst.
De rechtbank zal op grond van het hiervoor overwogene verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn een vervalst paspoort en een vervalst rijbewijs in beslaggenomen. De officier van justitie heeft gevorderd deze goederen aan het verkeer te onttrekken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het door de officier van justitie gevorderde.
De rechtbank is van oordeel dat het vervalste paspoort en het vervalste rijbewijs vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal deze goederen dan ook onttrekken aan het verkeer.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c en 57 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van mensensmokkel;
feit 2 subsidiair: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is;
feit 3: opzettelijk voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, Sr, als ware het echt en onvervalst.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdtachtig (180) dagen, waarvan honderdzevenendertig (137) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen:
- 1 paspoort (B.1.1.1.1. vals) ([E]);
- 1 rijbewijs (B. 1.1.1.2. vals) ( rijbewijs + papieren in envelop);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente van 15 februari 2011, bestaande uit 22 ordners en genaamd Castagnet onderzoek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [V] van 12 oktober 2010, pagina 5038;
3.
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [V] van 13 oktober 2010, pagina’s 5043, 5045 en 5051;
4.
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [V] van 20 oktober 2010, pagina’s 5057 en 5058 en 5060;
Ten aanzien van feiten 2 en 3
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [X], rechercheassistent regiopolitie Twente, van 8 februari 2011 met drie bijlagen, pagina 16400;
7.
Bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2011, genaamd lijst van in beslaggenomen voorwerpen ter plaatse, pagina 16404.
8.
Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek vals document van 20 oktober 2010, pagina’s 7412 en 7413, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende als verklaring van verbalisanten [Y] en [Z]: