Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Parketnummer: 08/710713-10
Datum vonnis: 19 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[Verdachte]
geboren op [1992] in [plaats],
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 maart 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 6 juli 2010 tot en met 12 oktober 2010 samen met een ander of anderen, dan wel alleen, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.
Voluit luidt de tenlastelegging, na wijziging ter terechtzitting, aan de verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juli 2010 tot en met
12 oktober 2010 in de gemeente(n) Zwolle en/of 's-Gravenhage, en/althans/in elk geval (elders) in Nederland en/of in Griekenland en/of Italië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) een of meer perso(o)n(en), (van vermoedelijk Iraanse, Irakese en/of Koerdische afkomst), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Turkije, en/althans/in elk geval een (andere) staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die perso(o)n(en) daartoe (telkens) gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis (telkens) wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededader(s) en/althans alleen (onder andere):
- in of omstreeks de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], (zakendossier "[S]"), en/of
- in of omstreeks de maand september 2010 vier personen (te weten twee volwassenen en twee kinderen als omschreven in zakendossier "De vier"),
(telkens):
- heeft/hebben vervoerd/laten vervoeren en/of (be)geleid vanaf het Griekse grondgebied naar Italië en/althans een of meerder EU-lidsta(a)t(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) vals(e) en/of vervalste reis/identiteitsdocument(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) ticket(s)/vervoersbewij(s)(zen), en/of
- heeft/hebben bemiddeld in het verschaffen/verkrijgen van (een) (valse/vervalste) (reis)document(en) en/of vervoersbewij(s)(zen), en/of
- (daartoe) pasfoto's heeft/hebben aan/in bewaring genomen en/of doorgezonden, en/of
- (daartoe) (een) geldbedrag(en) aan/in bewaring heeft genomen en/althans financieel heeft/hebben gefaciliteerd.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde bewezen te verklaren en verdachte voor het bewezenverklaarde te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vierhonderdzevenendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gesteld dat op basis van de verklaring van verdachte, de diverse tapgesprekken en de verklaring van medeverdachten wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zowel het tenlastegelegde ten aanzien van zakendossier [S] als het tenlastegelegde ten aanzien van zakendossier De Vier heeft gepleegd. Wat betreft de smokkel van [S] is verdachte samen met haar moeder, medeverdachte [D], en haar broertje naar Griekenland gereisd om daar de partner van haar moeder, genaamd [S], te treffen en hem daar te voorzien van vervalste documenten. Vervolgens is zij samen met haar moeder en broertje en [S] naar Italië gereisd. Het door [S] gebruikte vervalste paspoort is gemaakt of geregeld door medeverdachte [H], maar verdachte heeft dit paspoort samen met haar moeder bij [H] opgehaald en zij heeft ook bijgedragen in de kosten voor dat paspoort. Na aankomst in Italië zijn verdachte en haar moeder en broertje doorgereisd naar Nederland en is [S] in Italië gebleven om aldaar asiel aan te vragen. Het vervalste paspoort en een vals rijbewijs zijn later bij de doorzoeking in de woning van verdachte en medeverdachte [D] aangetroffen.
Wat betreft de smokkel van De vier komt het standpunt van de officier erop neer dat verdachte en haar mededader hebben gefungeerd als tussenpersoon bij het verkrijgen van de vervalste paspoorten en dat verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen overtreden van artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
5.1.2 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard voor zover het de betrokkenheid van verdachte bij de smokkel van [S] betreft. De tenlastegelegde smokkel van de vier personen kan volgens de raadsman niet bewezen worden verklaard, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte een duidelijk aandeel in deze smokkel heeft gehad. Ook het tenlastegelegde medeplegen kan niet bewezen worden verklaard. Verdachte is met haar moeder, medeverdachte [D], meegegaan naar
Den Haag, omdat zij haar moeder niet alleen wilde laten gaan. Zij heeft de documenten niet voorhanden gehad en zij heeft ze niet overhandigd.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aanleiding
Op basis van bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de Regiopolitie Twente in januari en maart 2010 binnengekomen informatie inzake georganiseerde mensensmokkel is op 18 maart 2010 een opsporingsonderzoek onderzoek gestart. Op basis van dit onderzoek zijn op 12 oktober 2010 verdachte en medeverdachten buiten heterdaad aangehouden. Aansluitend aan de aanhoudingen hebben meerdere doorzoekingen plaatsgevonden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van medeverdachte [D], die de verklaring van verdachte ondersteunt, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen behulpzaam is geweest bij de smokkel van [S] van Griekenland naar en de doorreis door Italië en hem heeft voorzien van een vervalst reis-/identiteitsdocument en vervoersbewijs en hem daartoe financieel heeft gefaciliteerd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 ten aanzien van De vier tenlastegelegde heeft gepleegd. Op zich staat vast dat verdachte heeft geholpen bij het verkrijgen van vervalste paspoorten voor vier personen, te weten twee volwassenen en twee kinderen. Wie deze personen zijn, is echter niet duidelijk geworden. Uit verschillende verklaringen en tapgesprekken zou kunnen worden afgeleid dat deze vier zich in Griekenland bevonden en dat er plannen waren deze vier vanuit Griekenland naar een ander land te brengen. Welk land dit zou zijn, is niet komen vast te staan. Hoe deze vier personen in Griekenland zijn gekomen en of zij daar een verblijfstitel hadden, blijkt evenmin uit het dossier. Voor het bestanddeel van de tenlastelegging dat deze vier personen daadwerkelijk Griekenland hebben verlaten en naar een ander, in de tenlastelegging genoemd land zijn overgebracht is geen bewijs. Evenmin is duidelijk geworden waar deze personen hebben verbleven en welke reisbewegingen zij hebben gemaakt. Daarmee bestaat onvoldoende bewijs dat verdachte of personen met wie zij nauw en bewust heeft samengewerkt de doorreis van deze personen hebben ondersteund. In dat verband wijst de rechtbank erop dat van veel tapgesprekken in het dossier niet zonder meer duidelijk is dat daarin wordt gesproken over activiteiten van mensensmokkel en, zo ja, op welke te smokkelen personen het gesprek dan betrekking heeft.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van [S]. Van het overige in feit 1 tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 6 juli 2010 tot en met 12 oktober 2010 in Nederland en in Griekenland en Italië, tezamen en in vereniging met anderen een persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door een lidstaat van de Europese Unie, terwijl verdachte en haar mededader(s) wisten dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededaders: in de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], heeft begeleid vanaf het Griekse grondgebied naar Italië en heeft voorzien van een vervalst reis/identiteitsdocument en heeft voorzien van een vervoersbewijs en financieel heeft gefaciliteerd.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf medeplegen van mensensmokkel.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met mensensmokkel. Verdachte is samen met anderen [S] behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke inreis in en doorreis door Italië. Dit is strafbaar gesteld in artikel 197a Sr. Het belang van die strafbaarstelling is daarin gelegen dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Mensensmokkel valt dan ook onder de categorie strafbare feiten die inbreuk maken op de rechtsorde en het vreemdelingenbeleid van de overheid, dat strekt tot het weren van ongewenst verkeer van illegale vreemdelingen. Door haar handelen heeft verdachte dit ondermijnd.
De wetgever heeft op feiten als deze een hoog strafmaximum gesteld. Voor het feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld, zodat wat betreft de straftoemeting de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij uitspraken van diverse rechterlijke colleges in zaken als hier bewezenverklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in het voordeel van verdachte mag strekken dat verdachte geen documentatie heeft. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte lange tijd heeft moeten wachten op de afdoening van haar strafzaak. De raadsman heeft een beroep gedaan op het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de afdoening van de zaak. Voor zover de raadsman daarmee een beroep heeft willen doen op de schending van de redelijke termijn, volgt de rechtbank de raadsman daarin. Verdachte is op 12 oktober 2010 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 1 april 2011 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht en onderbroken tot de zitting van 7 april 2011 alwaar de rechtbank onderzoekswensen van de verdediging heeft toegestaan en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en het dossier in handen van de officier van justitie is gesteld ter completering van het dossier overeenkomstig de toegewezen onderzoekswensen. De rechter-commissaris heeft de getuigenverhoren aanvankelijk op 29 juli 2011 afgerond. Twee getuigen zijn niet gehoord, omdat zij niet traceerbaar waren. De zaak is vervolgens op zitting aangebracht ter terechtzitting van 23 oktober 2012, alwaar bleek dat nog niet alle opdrachten waren uitgevoerd. De zaak is vervolgens aangehouden voor een nadere regiezitting op
6 februari 2013. Op 14 februari 2013 is medeverdachte [S] als getuige in de zaak van verdachte gehoord. Op 5 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen en is de zaak inhoudelijk behandeld. Op 19 maart 2013 wijst de rechtbank vonnis.
Als uitgangpunt geldt dat het geding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Waarom de zaak eerst op 23 oktober 2011 opnieuw is aangebracht en de te verrichten handelingen toen nog niet allemaal waren verricht, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gevolgde gang van zaken niet de langere duur van het geding verklaart en dat daarmee sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf, in die zin dat dit één van de redenen is dat de rechtbank niet kiest voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die langer is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte heeft voor deze zaak dertien dagen in voorarrest gezeten en zij is sinds 25 oktober 2010 op vrije voeten is.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het feit. Verder heeft verdachte niet gehandeld uit winstbejag, maar omdat zij haar moeder wilde ondersteunen die verlangde te worden herenigd met de man met wie zij al geruime tijd een relatie had.
De rechtbank zal op grond van het hiervoor overwogene verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 27 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van mensensmokkel;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negentig (90) dagen, waarvan zevenenzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente van 15 februari 2011, bestaande uit 22 ordners en genaamd Castagnet onderzoek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.;
2.
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [D] op 12 oktober 2010, pagina 3035;
3.
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [D] op 13 oktober 2010, pagina’s 3041, 3044 en 3045 en 3051.