Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Parketnummer: 08/700435-10
Datum vonnis: 19 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] in [plaats] ([land]),
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 maart 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel;
feit 2: op 12 oktober 2010 twee gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte- na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging - dat:
hij op een of meer nader te noemen tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 in de gemeente(n) Zwolle en/of 's-Gravenhage, en/althans/in elk geval (elders) in Nederland en/of in Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) een of meer perso(o)n(en), (van vermoedelijk Iraanse, Irakese, Afghaanse en/of Koerdische afkomst), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Turkije, en/althans/in elk geval een (andere) staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die
perso(o)n(en) daartoe (telkens) gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis (telkens) wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededader(s) en/althans alleen (onder andere):
- in of omstreeks de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], (zakendossier "[S]"), en/of
- op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met
1 september 2010 (telkens) een of meer perso(o)n(en) (als omschreven in zakendossier "Fifty"), en/of
- in of omstreeks de maand september 2010 vier personen, (te weten twee volwassenen en twee kinderen als omschreven in zakendossier "De vier"),
(telkens):
- heeft/hebben vervoerd/laten vervoeren en/of (be)geleid vanaf het Griekse grondgebied naar een of meerder EU-lidsta(a)t(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) vals(e) en/of vervalste reis/identiteitsdocument(en), en/of
- heeft/hebben voorzien van (een) ticket(s)/vervoersbewij(s)(zen), en/of
- heeft/hebben bemiddeld in het verschaffen/verkrijgen van (een) (valse/vervalste) (reis)document(en) en/of vervoersbewij(s)(zen), en/of
- (daartoe) pasfoto's heeft/hebben aan/in bewaring genomen en/of doorgezonden/verstuurd, en/of
- (daartoe) (een) geldbedrag(en) aan/in bewaring heeft genomen en/althans financieel heeft/hebben gefaciliteerd;
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenlastegelegde feiten bewezen te verklaren en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft zij opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte gevorderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 stelt zij dat op basis van de diverse tapgesprekken en de verklaringen van medeverdachten wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde ten aanzien van zowel [S] als De vier en Fifty heeft gepleegd.
Wat betreft de smokkel van [S] komt volgens de officier van justitie uit de tapgesprekken en de verklaringen van medeverdachten naar voren dat medeverdachte
[D] samen met haar kinderen [J] en [L] naar Griekenland is gereisd om haar partner [S] te treffen en hem daar te voorzien van de door haar meegebrachte vervalste documenten. Vanuit Griekenland is [D] vervolgens samen met haar kinderen en [S] naar Italië gereisd. Het door [S] gebruikte vervalste paspoort is gemaakt danwel geregeld door medeverdachte [H]. [D] heeft de vervalste documenten samen met medeverdachte [V] en verdachte opgehaald bij [H] in Den Haag. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij geld naar [S] heeft gestuurd in Italië. Ook heeft hij verklaard dat hij wel eens met [D] en haar kinderen naar Den Haag is geweest. [V] heeft ook verklaard over de smokkelreis en ook dat zij met haar moeder naar Den Haag is geweest om de documenten op te halen. Verdachte was daar volgens haar ook van op de hoogte.
Wat betreft de smokkel van De vier komt het standpunt van de officier van justitie erop neer dat verdachte samen met de medeverdachten [D] en [H] en met ene [M] in Griekenland heeft gezorgd voor vervalste paspoorten waarmee vier personen uit Griekenland naar een ander EU-land zouden worden gesmokkeld. Verdachte is vervolgens zelf naar Griekenland gegaan om deze personen te begeleiden. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen overtreden van artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van zakendossier Fifty heeft de officier van justitie gesteld dat in onderling verband en samenhang met de zaken [S] en De vier uit tapgesprekken volgt dat naast verdachte meer verdachten hierbij betrokken waren en dat het de smokkel van personen naar Engeland betreft.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad, nu de cocaïne in de woning van verdachte is aangetroffen en hij geen verklaring heeft voor het aanwezig hebben van de cocaïne.
5.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit.
Ten aanzien van de tenlastegelegde smokkel van [S], heeft de raadsman gesteld dat verdachte slechts wat geld heeft gestuurd naar [S] om hem uit de brand te helpen omdat het een vriend van hem was. Verdachte was er niet van op de hoogte dat [S] met een vals paspoort naar Italië zou worden gesmokkeld. De verklaringen van medeverdachten [D] en [V] zijn leidend voor deze zaak. Uit hun verklaringen is op te maken dat zij in
Den Haag samen met verdachte in de woning van medeverdachte [H] een Nederlands paspoort en rijbewijs hebben opgehaald, maar deze handeling is niet strafbaar, tenzij kan worden vastgesteld dat verdachte zou hebben moeten weten dat de documenten vals waren en geleverd werden met het doel [S] met die valse documenten naar een ander land te smokkelen.
De verdediging heeft de bezwarende verklaringen van [D] en [V] willen toetsen door [D] en [V] te horen bij de rechter-commissaris. Daar hebben beiden gebruik gemaakt van hun verschoningsrecht, waardoor het ondervragingsrecht van de verdediging zinloos is gemaakt en de verdediging de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet heeft kunnen toetsen. De raadsman verwijst naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Vidgen tegen Nederland. Nu er geen andersoortig direct bewijsmateriaal aanwezig is, zijn de belastende verklaringen het enige (“sole”) bewijs voor het tenlastegelegde en aldus beslissend (“decisive”) voor de veroordeling van verdachte. Bij die stand van zaken is op basis van de voornoemde uitspraak van het EHRM artikel 6 EVRM geschonden en dienen de belastende verklaringen niet tot het bewijs te worden gebezigd. Omdat er geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte kan volgen, zal vrijspraak dienen te volgen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de zaak “Fifty” heeft de raadsman gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, nu los van tapgesprekken er geen overig bewijs is. De tapgesprekken zijn vaag en zowel verdachte als medeverdachte [K] hebben bij de verhoren gebruik gemaakt van hun zwijgrecht. Verdachte kan zich thans, na tweeënhalf jaar, niet meer herinneren waar de gesprekken over zijn gegaan. Evenmin is “Fifty” getraceerd en gehoord. Ook is niet vastgesteld dat er iemand gesmokkeld is laat staan wie dat geweest is. Ook zou het, zoals het dossier impliceert, kunnen gaan over de smokkel van softdrugs door [K].
Ten aanzien van de zaak van “De vier” heeft de raadsman gesteld dat de gesmokkelde personen niet zijn getraceerd en niet zijn gehoord. Aan de hand van bewijsmiddelen zal dan een reconstructie gemaakt moeten worden. Ook hier is het gegeven dat het belastende bewijs wordt gevormd door de belastende verklaringen van [D] en [V]. Daarvoor geldt ook het gevoerde verweer inzake de schending van artikel 6 EVRM op basis van de uitspraak van het EHRM in de zaak Vidgen tegen Nederland. In de tapgesprekken wordt gesproken in versluierd taalgebruik. Er wordt niet gesproken over het smokkelen van personen met valse documenten. Verdachte is wel naar Griekenland geweest, maar dat was om rust te zoeken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit om dit feit van de dagvaarding af te splitsen, nu de gevolgen van een veroordeling voor dit feit groter zijn dan een boete of marginale straf. Bij een veroordeling ter zake van dit feit kan verdachte namelijk geen aanspraak maken op een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering indien hij wordt vrijgesproken voor het onder feit 1 tenlastegelegde. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1 Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 12 oktober 2010 is in de woning van verdachte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen, maar dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen. Verdachte heeft ontkend dat de cocaïne van hem is. Volgens verdachte gebruikt hij geen cocaïne. Dat de cocaïne in verdachtes woning is aangetroffen, wil niet zeggen dat hij als heer en meester daarover kon beschikken, temeer niet nu verdachte op het moment van de doorzoeking niet alleen in de woning was. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Alleen om deze reden al, zal de rechtbank het verzoek tot afsplitsing van dit feit niet honoreren.
5.2.2 Ten aanzien van feit 1
Aanleiding
Op basis van bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de Regiopolitie Twente in januari en maart 2010 binnengekomen informatie inzake georganiseerde mensensmokkel is op 18 maart 2010 een opsporingsonderzoek onderzoek gestart. Op basis van dit onderzoek zijn op 12 oktober 2010 verdachte en medeverdachten buiten heterdaad aangehouden. Aansluitend aan de aanhoudingen hebben meerdere doorzoekingen plaatsgevonden.
Overwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen of een ander, dan wel alleen [S] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of de doorreis door in de tenlastelegging genoemde landen.
Bij de beoordeling van het bestanddeel doorreis neemt de rechtbank in ogenschouw dat doorreis synoniem is voor transit of doortocht, welke term gebruikt is in de titel van de richtlijn en het kaderbesluit inzake mensensmokkel. Transit zit tussen binnenkomst en verblijf in. Personen die in transit of op doorreis zijn, reizen in de regel door naar een andere bestemming. Personen kunnen ook hun verblijf in transit gebruiken om het land van doorreis binnen te komen. De rechtbank tekent voorts aan dat het delict mensensmokkel is voltooid op het moment dat de illegale doorreis een aanvang heeft genomen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte die ook wel [K] of [K] genoemd wordt, [S] behulpzaam is geweest bij diens doorreis door een lidstaat van de Europese Unie, namelijk Italië. Verdachte kent [S] sinds 2003. Hij wist dat [S] in Nederland gedetineerd had gezeten in verband met een geweldsdelict en daarna naar Irak was gegaan. Hij heeft [S] geholpen onderdak te vinden in Griekenland. Hij wist dat [S] illegaal in Griekenland was terechtgekomen en dat [S] zonder verblijfsvergunning naar Italië zou gaan. Hij stond hierover in nauw contact met [S]. In augustus 2010 is medeverdachte [D], partner van [S], met haar dochter, zoon en [S] van Griekenland naar Italië gereisd. Vanuit Italië heeft [S] verdachte op 24 augustus 2010 telefonisch verzocht om geld te sturen, omdat hij geld nodig had. Verdachte heeft vervolgens een zekere [M] gesproken en die zou op naam van [D] via Western Union geld sturen. Verdachte heeft ook zelf een bedrag van € 200,00 naar [S] opgestuurd. De rechtbank is op basis hiervan dan ook van oordeel dat verdachte behulpzaam is geweest bij de doorreis van [S], door deze doorreis financieel te faciliteren.
Aan een inhoudelijke bespreking van het door de raadsman gevoerde verweer dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM, komt de rechtbank niet toe, nu de verklaringen van medeverdachten [D] en [V] niet voor de bewezenverklaring gebruikt worden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard hetgeen aan verdachte met betrekking tot de smokkel van vier personen (zakendossier De vier) en de smokkel van een of meer personen als omschreven in zakendossier Fifty, tenlastegelegd is. Het dossier biedt aanwijzingen dat verdachte heeft geholpen bij het verkrijgen van vervalste paspoorten voor vier personen, te weten twee volwassenen en twee kinderen. Niet duidelijk is echter geworden wie de vier personen zijn die gesmokkeld zouden zijn. Uit verschillende verklaringen en tapgesprekken zou kunnen worden afgeleid dat deze vier personen zich in Griekenland bevonden en dat er plannen waren deze vier vanuit Griekenland naar een ander land te brengen. Welk land dit zou zijn, is niet komen vast te staan. Hoe deze vier personen in Griekenland zijn gekomen en of zij daar een verblijfstitel hadden, blijkt evenmin uit het dossier. Voor het bestanddeel van de tenlastelegging dat deze vier personen daadwerkelijk Griekenland hebben verlaten en naar een ander, in de tenlastelegging genoemd land zijn overgebracht is geen bewijs. Evenmin is duidelijk geworden waar deze personen hebben verbleven en welke reisbewegingen zij hebben gemaakt. Daarmee bestaat onvoldoende bewijs dat verdachte of personen met wie hij nauw en bewust heeft samengewerkt de doorreis van deze personen hebben ondersteund. In dat verband wijst de rechtbank erop dat van veel tapgesprekken in het dossier niet zonder meer duidelijk is dat daarin wordt gesproken over activiteiten van mensensmokkel en, zo ja, op welke te smokkelen personen het gesprek dan betrekking heeft. Dit laatste geldt evenzeer voor de tenlastegelegde smokkel van een of meer personen als omschreven in het zakendossier Fifty.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van [S] door de doorreis van [S] in Italië financieel te faciliteren. Van het overige onder feit 1 tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 oktober 2010 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een persoon behulpzaam is geweest bij de doorreis door een andere lidstaat van de Europese Unie, terwijl verdachte en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die doorreis wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachtes mededader in of omstreeks de maand augustus 2010 een persoon, genaamd [S], daartoe financieel heeft gefaciliteerd.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 en 197a Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf medeplegen van mensensmokkel.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met een ander bezig gehouden met mensensmokkel. Hij is samen met een ander [S] behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke doorreis door Italië. Dit is strafbaar gesteld in artikel 197a Sr. Het belang van die strafbaarstelling is daarin gelegen dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Mensensmokkel valt dan ook onder de categorie strafbare feiten die inbreuk maken op de rechtsorde en het vreemdelingenbeleid van de overheid dat strekt tot het weren van ongewenst verkeer van illegale vreemdelingen. Door zijn handelen heeft verdachte dit ondermijnd.
De wetgever heeft op feiten als deze een hoog strafmaximum gesteld. Voor het feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld, zodat wat betreft de straftoemeting de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij uitspraken van diverse rechterlijke colleges in zaken als hier bewezenverklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in het voordeel van verdachte mag strekken dat verdachte geen documentatie heeft.
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 6 EVRM en betoogd dat sprake is van schending van dit artikel, nu geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank volgt de raadsman daarin. Verdachte is op 12 oktober 2010 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 18 januari 2011 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting aangebracht en is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot 1 april 2011. Op 1 april 2011 is het onderzoek onderbroken tot de zitting van 7 april 2011, alwaar de rechtbank onderzoekswensen van de verdediging heeft toegestaan en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en het dossier in handen van de officier van justitie is gesteld ter completering van het dossier overeenkomstig de toegewezen onderzoekswensen. De rechter-commissaris heeft de getuigenverhoren op 29 juli 2011 afgerond. Twee getuigen zijn toen niet gehoord, omdat zij niet traceerbaar waren. De zaak is vervolgens op zitting aangebracht op 23 oktober 2012, alwaar bleek dat nog niet alle opdrachten waren uitgevoerd. De zaak is hierna aangehouden voor een nadere regiezitting op 6 februari 2013. Op 14 februari 2013 heeft nog het getuigenverhoor van verdachte in de zaken van de medeverdachten plaatsgehad. Op 5 maart 2013 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen en is de zaak inhoudelijk behandeld. Op 19 maart 2013 wijst de rechtbank vonnis.
Als uitgangpunt geldt dat het geding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Waarom de zaak eerst op 23 oktober 2012 is aangebracht en de te verrichten onderzoekshandelingen toen nog niet allemaal waren verricht, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gevolgde gang van zaken niet de langere duur van het geding verklaart en dat daarmee sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte voor deze zaak honderdeenenzeventig dagen in voorarrest heeft gezeten en hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 7 april 2011 op vrije voeten is.
De rechtbank acht op grond van het vorenoverwogene een taakstraf bestaande in het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van zestig uren passend. Evenwel rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van vijfenvijftig uur opleggen.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn een weegschaal en een tasje met een briefje met daarop telefoonnummers in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd deze goederen verbeurd te verklaren. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen aan verdachte dienen te worden teruggegeven, nu niet gebleken is dat het ongecontroleerde bezit van deze goederen in strijd is met de wet of het algemeen belang.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 27 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van mensensmokkel;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van vijfenvijftig (55) uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zevenentwintig (27) dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- tasje met briefje en telefoonnummers (IBNnummer A.0.1.2.1);
- weegschaal (IBNnummer A.0.8.2);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente van 15 februari 2011, bestaande uit 22 ordners en genaamd Castagnet onderzoek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2013, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
[S] ken ik wel. Hij woonde ook in [plaats]. Ik noem hem [S]. Ik ken hem vanaf 2003. Ik wist dat [S] in Irak was op een bepaald moment. Ik wist wel dat hij gevangen heeft gezeten. De dag vóór de reis werd ik gebeld door [D]. Zij zei dat ze naar Griekenland zou gaan.
Desgevraagd zeg ik u dat het best zou kunnen dat hij mij heeft gevraagd hoe hij in Nederland aan een verblijfsvergunning kan komen.
Ze belden mij vanuit Italië en ze zeiden dat ze geen geld hadden. Ik vond het zielig en dacht misschien kan ik helpen.
Ik heb ze geld gestuurd en ik denk dat ik gezegd heb dat ze dan tickets konden kopen om terug te komen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 oktober 2010, blz. 7139, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op een dag belde [S] mij en hij zei dat hij vast zat. Ik geloof dat hij ruim twee jaar in de gevangenis heeft gezeten. Ik weet verder niets over de toedracht van het feit en hoe ernstig hij had geslagen. Hierna is hij teruggegaan naar Bagdad. [S] zei dat hij het niet meer aankon om in Irak te blijven. Op een dag had hij besloten om weer naar Europa te komen. Op een dag belde hij mij dat hij in Griekenland was. Hij zei dat hij geen slaapplek had maar ook geen geld en vroeg aan mij of ik iets voor hem kon regelen. Ik ben dus op zoek gegaan bij mijn vrienden in Nederland, om te vragen of zei iemand in Griekenland kenden die [S] konden helpen met een slaapplek en geld en uiteindelijk kwamen wij bij deze [M].
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van [X] dagelijks coördinator van het Castagnetonderzoek, van 23 september 2010, blz. 2012, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Sedert 18 maart 2010 is er een opsporingsonderzoek gestart in het [K] van mensensmokkel onder de teamnaam CASTAGNET.
Sedert 19 augustus 2010 wordt er met toestemming van de rechter-commissaris het telefoonnummer 06-[00000000] getapt welke in gebruik is bij de [verdachte], geboren [1984] te [plaats] ([land]), wonende te [plaats], [adres]. Uit de tapgesprekken wordt duidelijk dat verdachte met de naam "[K]" en "[K]" door derden wordt genoemd.
In tapgesprek nummer 455 d.d. 27.08.2010 te 14:26 uur belt verdachte, die als zodanig door mij aan zijn stem wordt herkend als zijnde de verdachte "[K]” alias "[K]" met een medewerker van de afdeling sociale zaken van de gemeente [plaats]. In dit gesprek noemt "[K]" zich "[verdachte]".
4.
Een tapgesprek van 27 augustus 2010, 14:26:34, inhoudende, als zakelijk weergegeven op
blz. 2013:
[K] belt naar de gemeente [naam] en wordt doorverbonden met sociale zaken.
[K] noemt zich zelf [verdachte].
5.
Een tapgesprek van 24 augustus 2010, 9:34:08, inhoudende, als zakelijk weergegeven op
blz. 7015:
[S]: Ik ben uitgestapt. Ik ben in Italië. (..) Ik weet niet welke beslissing ik moet nemen. Moet ik blijven of naar België moet gaan weet ik niet.
[K]: Blijf daar, je wil direct een verblijfsvergunning toch.
(..)
[S]: Wij zijn nu in Bari en ik vertrek zo naar Rome en dan.
6.
Een tapgesprek van 24 augustus 2010, 11:46:31, inhoudende, als zakelijk weergegeven op
blz. 7439:
Beller: [S]
Gebelde: [K]
[K] vraagt of ze niet naar hotel zijn gegaan. [S] zegt dat hij niet eens geld heeft om tickets te kopen. [K] zegt dat hij net met [M] gesproken heeft die rond 150 Euro zal opsturen via Western Union, op naam van [J]. [S] smeekt [K] om wat geld te regelen, hij zegt dat de kinderen het slecht hebben. [K] vraagt om dat nummer van [M] te bellen wat hij zo juist heeft doorgegeven. [K] zegt dat hij [M] om 200 moet vragen. [K] zegt dat [S] in het uiterste geval tickets kan kopen voor rechtstreeks naar Amsterdam. [S] zegt dat hij bus tickets wilde kopen naar Milano, maar dat hij geen geld had en dat de tickets ondertussen in prijs zijn gestegen van 60 Euro eerst naar 80 Euro nu. [S] zegt dat er geen rechtstreekse trein is vanuit daar naar Amsterdam. [K] zegt dat [S] 150 Euro bij zich heeft en krijgt 200 Euro van [M]. [K] zegt dat [S] in ieder geval gemakkelijk naar Milano kan reizen.
7.
Een tapgesprek van 26 augustus 2010, 11:45:42, inhoudende, als zakelijk weergegeven,
blz. 7039:
Beller: [S] (SH)
Gebelde: [K] (Ka)
[K]: Luister naar mij! Ik stuur nu 200 euro op voor jou.
8.
Een tapgesprek van 27 augustus 2010, 13:58:04, inhoudende, als zakelijk weergegeven,
blz. 7046:
Beller : [K] (KA)
Gebelde: [M] (MU)
MU: Aha, heel goed met Gods hulp. En [S] zelf, waar heeft hij zich aangemeld?
KA: In Bari. Hij zegt dat iedereen een verblijfsvergunning krijgt. (…)
MU: Echt waar?
KA: Ja, echt. Als [S] het gekregen heeft dan kan jij ook daarheen gaan de verblijfsvergunning krijgen en terugkeren. Broeder [M], de Italiaanse verblijfsvergunning is bijzonder.
(…)
KA: Want ik weet, ik had vrienden uit Nederland, die ging daarheen, kreeg een verblijfsvergunning daar en werkt daarmee nu hier. De Italiaanse verblijfsvergunning. Weet je waarom de Italiaanse verblijfsvergunning bijzonder is broeder [M]?
MU: Je kan ermee overal werken.
KA: Aha, In Nederland is dat niet zo. Als je een maand verdwijnt, krijg je een brief.
[K] vertelt verder dat men met de Italiaanse verblijfsvergunning overal heen kan gaan, zonder dat er navraag naar wordt gedaan in Italië.
9.
Een tapgesprek van 30 augustus 2010, 08:45:32, inhoudende, als zakelijk weergegeven,
blz. 7503:
J: Nee, beter, als ik hem mee had genomen, had je misschien kans dat je onderweg gepakt werd. Nu zit hij in Italië, hij heb wel alles aangevraagd, met een week krijgt hij antwoord en dan misschien met zes of acht weken krijgt hij papier, nou dan kunnen we heen waar we heen willen.
G: Oh, fijn.
J: Wat heb ik eraan als hij onderweg wel gepakt wordt en hij wordt nog een keer terug gestuurd. En dat wil hij zelf ook niet.