beschikking
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Beschikking van 21 maart 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
mrs. W.J. Vierveijzer, N.K. van den Dungen-Dijkstra en F.M.T. Quaadvliet,
in hun hoedanigheid van rechters in de wrakingzaak tussen verzoeker en mr. E. de Boer (zaaknummer 13/247).
1. De procedure
1.1 Op 22 januari 2013 heeft verzoeker mr. E. de Boer, politierechter, gewraakt
1.2 De wrakingskamer, bestaande uit mrs. W.J. Vierveijzer, N.K. van den Dungen-Dijkstra en F.M.T. Quaadvliet (hierna: de rechters van de wrakingskamer), heeft op 19 februari 2013 het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. E. de Boer behandeld.
1.3 Bij brief van 20 februari 2013 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de wrakingskamer. Ook heeft verzoeker aangegeven, in verband met nieuwe feiten en omstandigheden, mr. E. de Boer opnieuw te wraken.
1.4 Bij brief van 22 februari 2013 is verzoeker meegedeeld dat, voor zover de wrakingsgronden betrekking hebben op mr. E. de Boer, deze bij de behandeling van het tegen deze rechter gerichte wrakingsverzoek worden betrokken.
1.5 De rechters van de wrakingskamer hebben bij brief van 1 maart 2013 aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek van 20 februari 2013 uiteengezet.
1.6 Op 7 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld (hierna: de behandelende wrakingskamer). Verzoeker is niet verschenen. De rechters van de wrakingskamer, die in genoemd schrijven van 1 maart 2013 te kennen hebben gegeven geen prijs te stellen om te worden gehoord, zijn evenmin verschenen.
2. Wrakingsverzoek van 7 maart 2013
2.1 Verzoeker heeft bij faxbericht van 7 maart 2013, voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek van 20 februari 2013, meegedeeld dat hij ook de behandelende wrakingskamer wenst te wraken. Daaraan heeft verzoeker ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat hij geen verweerschriften van de rechters van de wrakingskamer heeft ontvangen en dat het door hem bij brief van 4 maart 2013 ingediende verzoek tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek van 20 februari 2013, op de grond dat deze verweerschriften hem niet (tijdig) zijn toegezonden, onbeantwoord is gebleven. Voorts zijn de rechters van de wrakingskamer volgens verzoeker ten onrechte niet opgeroepen om op de zitting van 7 maart 2013 mondeling verweer te voeren.
2.2 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich zwaarwegende aanwijzingen voordoen voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert of dat sprake is van enig gebrek aan onpartijdigheid, althans dat de bij deze procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3 De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek van 7 maart 2013, gelet op de daartoe aangevoerde gronden, kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking oplevert. De enkele grond dat verzoeker de verweerschriften niet (tijdig) zou hebben ontvangen, en niet gereageerd is op het in de brief van 4 maart 2013 neergelegde verzoek, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat er sprake is van partijdigheid en evenmin vormt het een omstandigheid die grond geeft te vrezen dat het de behandelende wrakingskamer aan onpartijdigheid ontbreekt. Voor wat betreft het betoog dat de rechters van de wrakingskamer opgeroepen hadden moeten worden om te verschijnen op de zitting van 7 maart 2013 overweegt de wrakingskamer dat artikel 515, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de gewraakte rechter(s) en verzoeker in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord. Een wettelijke verplichting om ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen ontbreekt echter.
2.4 Omdat het wrakingsverzoek van 7 maart 2013, gelet op de gegeven motivering, als kennelijk misbruik van het wrakingsmiddel moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan de samenstelling van een nieuwe wrakingskamer achterwege blijven.
3. Wrakingsverzoek van 20 februari 2013
3.1 Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek van 20 februari 2013 ten grondslag gelegd dat hij het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2013, met daarin de gronden van wraking, niet heeft ontvangen, dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om (bij schorsing ter zitting) het proces-verbaal te bestuderen en dat hem het recht is onthouden de in het proces-verbaal vermelde wrakingsgronden aan te vullen dan wel te corrigeren. Daarnaast heeft verzoeker naar voren gebracht dat de wrakingskamer hem op de zitting van 19 februari 2013 het recht heeft ontnomen om inzage te krijgen in het strafdossier en dat de rechters van de wrakingskamer hebben geweigerd om op de strafzaak betrekking hebbende bewijsstukken in ontvangst te nemen.
3.2 De wrakingskamer overweegt dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechters van de wrakingskamer – subjectief – niet onpartijdig waren.
3.3 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters van de wrakingskamer jegens hem een vooringenomenheid koesteren –
objectief – gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet die situatie zich evenmin voor. Zoals in de door verzoeker onweersproken reactie van 1 maart 2013 van de rechters van de wrakingskamer is uiteengezet, is het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2013, voor zover relevant, voorgelezen en met verzoeker besproken. Aan het eind van de zitting is eiser een kopie van het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2013 verstrekt. Voorts is in de reactie van 1 maart 2013 te lezen dat met verzoeker is getracht de wrakingsgronden vast te stellen en deze te bespreken, verzoeker zijn pleitnota heeft voorgelezen en daarbij de wrakingsgronden heeft aangevuld en de zitting ruim anderhalf uur heeft geduurd.
Het betoog dat de wrakingskamer hem het recht heeft ontnomen om inzage te krijgen in het strafdossier en heeft geweigerd om op de strafzaak betrekking hebbende bewijsstukken ten behoeve van het strafdossier in ontvangst te nemen levert evenmin een wrakingsgrond, als hiervoor genoemd, op. Daartoe wordt overwogen dat in het kader van de behandeling van een wrakingsverzoek de (inhoudelijke) behandeling van de strafzaak, die voorbehouden is aan de strafrechter, niet aan de orde is, maar beoordeeld moet worden of sprake is van een situatie waarbij de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.4 Gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek, het aantal verzoeken om wraking die in onderhavige procedure zijn gedaan en hun inhoud, ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer stelt vast dat, nu verzoeker zijn verzoeken slechts lijkt te doen om het proces op te houden, sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking, voor zover dat verzoek zich richt tot de rechters van de wrakingskamer, belast met de behandeling van het door verzoeker op 22 januari 2013 ingediende verzoek tot wraking, niet in behandeling zal worden genomen.
- verklaart het verzoek deels niet-ontvankelijk zoals overwogen in rechtsoverweging 2.3;
- wijst het verzoek om wraking voor het overige af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester, voorzitter, J.T. van Belzen en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.