vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/232632 / HA ZA 12-550
Vonnis van 20 februari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede,
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B. Nijman te Wageningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] drijft een onderneming die jonge hennen opfokt, verkoopt en levert aan pluimveebedrijven. [gedaagde] exploiteert een legpluimvee-/opfokbedrijf.
2.2. Op 15 november 2010 is tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen, in het kader waarvan [gedaagde] van [eiseres] 13.000 leghennen van het ras Brown-Nick heeft gekocht, alsmede salmonellavaccin en overige entstoffen.
2.3. Onderaan de orderbevestiging, die namens beide partijen is ondertekend, staat vermeld:
Betaling binnen 14 dagen na factuurdatum. Op al onze aanbiedingen en overeenkomsten tot het leveren van goederen en/of diensten zijn toepasselijk de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van [eiseres]’s Broederij BV en [eiseres]’s Opfokbedrijven BV. Algemene voorwaarden van de wederpartij wijzen wij nadrukkelijk af. Koper verklaart d.m.v. ondertekening van deze orderbevestiging de algemene voorwaarden te hebben ontvangen.
2.4. De hier bedoelde algemene voorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:
4.4 Betaling dient plaats te vinden binnen 14 dagen na factuurdatum, tenzij partijen schriftelijk anders zijn overeengekomen.
4.5 In geen geval is afnemer gerechtigd zich op verrekening en/of opschorting te beroepen.
2.5. Van productie 3 bij conclusie van antwoord maakt deel uit een stuk met als opschrift ‘Uitslag laboratoriumonderzoek’, gedateerd 18 april 2011, waarin staat vermeld dat bij de hennen die zich in ‘hok 4’ bevonden ‘Zeer veel’ zogenoemde coccidiën zijn aangetroffen. Het gaat hier om de hennen die [eiseres] aan [gedaagde] heeft verkocht. Een besmetting met coccidiën kan bij kippen leiden tot een vorm van darmontsteking.
2.6. Op 22 april 2011 heeft [eiseres] 12.800 hennen aan [gedaagde] geleverd, alsmede het salmonellavaccin en de overige entstoffen.
2.7. Bij twee facturen van 12 mei 2011 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van in totaal € 60.784,64 inclusief btw in rekening gebracht. De facturen vermelden een betalingstermijn van 14 dagen na factuurdatum.
2.8. Bij brief van 19 mei 2011 heeft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer meegedeeld:
Bij het op zetten vonden wij al dat er een hoop lichte hennen tussen zaten.
Eerst hadden ze het er over dat dat de laatste uit het hok waren dus dat dat kon.
Vorige week heeft [betrokkene] tegen mijn vader toegegeven dat het met de enting in de opfok niet helemaal goed is gegaan.
Nu zijn wij bang dat dit later in het leg proces weer terug komt.
Nu willen wij graag met jullie hierover om de tafel om hier over te praten.
Het is niet zo dat we de hennen niet willen betalen, maar we willen wel de garantie als de top niet halen dat jullie er ook nog zijn voor een goede oplossing.
2.9. Op 25 of 26 mei 2011 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, dat door [gedaagde] is bevestigd in een e-mail aan [eiseres] van 26 mei 2011. [gedaagde] schreef in die e-mail dat hij er nog steeds zijn bedenkingen over heeft of de hennen het wel zullen redden, dat hij heeft voorgesteld de hennen ‘op voergeld’ bij [eiseres] te zetten maar dat [eiseres] dat niet nodig vond, en dat [eiseres] heeft voorgesteld het even aan te zien en over twee weken weer met elkaar verder te praten.
2.10. Op 23 juni 2011 heeft, in opdracht van [eiseres], een dierenarts een bezoek gebracht aan het bedrijf van [gedaagde]. Het verslag dat de dierenarts van dat bezoek heeft gemaakt, vermeldt onder meer dat ‘er op dit moment een enorme virusdruk op de Veluwe hangt’ en dat mogelijk sprake is van een recente ‘IB veldinfectie’, hetgeen in combinatie met het overplaatsen en de nieuwe omgeving van de leghennen ervoor kan zorgen dat de hennen achterblijven in eierproductie en voeropname. De dierenarts heeft geadviseerd om bepaalde voeding toe te dienen om de voeropname te stimuleren.
2.11. Partijen zijn nader met elkaar in overleg getreden over de kwaliteit van de geleverde leghennen en hebben daarover ook met elkaar gecorrespondeerd. [eiseres] heeft [gedaagde] diverse, oplopende kortingen op de koopprijs aangeboden, maar [gedaagde] heeft die telkens afgeslagen. [eiseres] op haar beurt is niet akkoord gegaan met het voorstel van [gedaagde] om de geleverde hennen te vervangen voor nieuwe.
2.12. [eiseres] heeft leghennen die afkomstig waren uit dezelfde fokronde als de aan [gedaagde] geleverde leghennen, een zogenoemd zusterkoppel, geleverd aan een ander pluimveebedrijf. Ook bij dat zusterkoppel kwam de eierproductie traag op gang. In verband daarmee is [eiseres] met dat pluimveebedrijf een korting op de koopprijs overeengekomen van € 0,25 per geleverde hen.
2.13. [gedaagde] heeft de facturen van [eiseres] ondanks sommaties niet betaald.
2.14. Op 8 december 2011 heeft [eiseres] [gedaagde] in gebreke gesteld. [gedaagde] heeft aan deze ingebrekestelling geen gehoor gegeven.
2.15. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem heeft [eiseres] op 9 juli 2012 conservatoir beslag doen leggen op een onroerende zaak van [gedaagde].
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert – samengevat en na op de comparitie haar eis te hebben vermeerderd – veroordeling van [gedaagde]:
a) tot betaling van € 60.784,64, te vermeerderen met de contractuele rente althans de wettelijke handelsrente vanaf 23 juni 2012 tot aan de dag van volledige betaling;
b) in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c) in de nakosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij overeenkomstig de tussen partijen gesloten koopovereenkomst aan [gedaagde] leghennen heeft geleverd, in verband waarmee zij [gedaagde] de onder 2.7 genoemde facturen heeft gezonden, die [gedaagde] onbetaald heeft gelaten. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] aldus jegens haar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting en dat hij in verzuim verkeert. De vordering strekt tot nakoming, bestaande uit betaling.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
in reconventie
3.5. [gedaagde] vordert, samengevat:
a) primair: verklaring voor recht dat de tussen [gedaagde] en [eiseres] gesloten koopovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden, voor zover daaruit voor [gedaagde] een betalingsverplichting voortvloeide;
b) subsidiair: gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] voor zover het betreft de betalingsverplichting van [gedaagde];
c) meer subsidiair: veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een schadevergoeding van € 60.110,00, te vermeerderen met redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte ter hoogte van € 2.000,00 en de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
d) veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6. [gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door leghennen te leveren die niet gezond waren, slechts met vertraging tot productie kwamen en bovendien niet geheel tot productie kwamen. Gezien deze tekortkoming van [eiseres] en de door [gedaagde] geleden schade acht [gedaagde] zich bevoegd de koopovereenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden (vorderingen onder a en b). Meer subsidiair vordert [gedaagde] vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van de tekortkoming van [eiseres] (vordering onder c). Op de comparitie heeft [gedaagde] nader gespecificeerd dat de tekortkoming die hij ten grondslag legt aan de ontbinding en de vordering tot schadevergoeding, de aanwezigheid van coccidiën is zoals deze blijkt uit productie 3 bij conclusie van antwoord (zie onder 2.5) en de gevolgen die deze heeft gehad voor de gezondheid van de hennen.
3.7. [eiseres] voert verweer.
3.8. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1. Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2. [gedaagde] roept de vernietiging van de algemene voorwaarden van [gedaagde] in. In de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie voert [gedaagde] daartoe primair aan dat de algemene voorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld (artikel 6:233, aanhef en onder b, BW). Op de comparitie heeft hij echter verklaard dat de levering waar het hier om gaat de derde levering van [eiseres] op rij was en dat hij vóór 15 november 2010 – de datum van de orderbevestiging – wel op enig moment de algemene voorwaarden van [eiseres] heeft gekregen. Gelet op deze omstandigheid slaagt het beroep op vernietiging niet.
4.3. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de algemene voorwaarden, gezien zijn belangen en de omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend zijn (artikel 6:233, aanhef en onder a, BW). Hij stelt daartoe dat de uitsluiting van het opschortingsrecht in artikel 4 van de algemene voorwaarden ervoor zorgt dat hij als afnemer in een geval als dit geen vuist kan maken tegen [eiseres]. [eiseres] heeft op de comparitie echter onweersproken aangevoerd dat uitsluiting van verrekening en opschortingsbevoegdheid standaard is en daarmee niet onredelijk bezwarend. Bovendien leidt de uitsluiting van de opschortingsbevoegdheid er niet toe dat [gedaagde] helemaal geen mogelijkheden meer heeft om ‘een vuist te maken’ tegen [eiseres]. Zo staat [gedaagde] – mits aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan – de mogelijkheid van ontbinding ten dienste, waarover hierna meer. Het verweer faalt.
4.4. Dat geldt ook voor het verweer van [gedaagde] dat hij zich via de reflexwerking kan beroepen op artikel 6:236, aanhef en onder c, BW. In die bepaling staat – kort gezegd – dat bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, bedingen in algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend worden aangemerkt indien daarin de wettelijke bevoegdheid tot opschorting wordt uitgesloten. Aangezien [gedaagde] ondernemer is en de hennen heeft gekocht in de uitoefening van zijn bedrijf, komt aan hem geen beroep toe op de reflexwerking. De enkele verklaring van [gedaagde] op de comparitie, dat hij een kleine zelfstandige is, leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat hij een met een consument vergelijkbare positie inneemt.
4.5. Resumerend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zich niet met succes kan beroepen op de vernietigbaarheid van (bepalingen uit) de algemene voorwaarden.
4.6. Hieruit volgt dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet heeft mogen opschorten en dat [eiseres] in conventie in beginsel dus terecht nakoming van die betalingsverplichting vordert. De vordering in conventie is in beginsel dan ook toewijsbaar.
Tevens volgt hieruit dat [gedaagde] in (schuldeisers)verzuim verkeert doordat hij de facturen van [eiseres] niet betaalt terwijl deze opeisbaar zijn.
4.7. [eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de door [gedaagde] gevorderde ontbinding. In haar stukken leest de rechtbank dat [gedaagde] geen ontbinding kan vorderen, nu hij zelf in verzuim is met het betalen van de rekening. Ingevolge artikel 6:266 lid 1 BW kan geen ontbinding worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de schuldeiser zelf in verzuim is. Die situatie doet zich hier voor: [gedaagde] verkeert in schuldeisersverzuim. Dit brengt met zich mee dat zijn primaire en subsidiaire vordering, die strekken tot verklaring voor recht dat de koopovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden respectievelijk tot gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst, moeten worden afgewezen.
4.8. Dan blijft over de meer subsidiaire vordering, die strekt tot vergoeding van de schade die [gedaagde] stelt te hebben geleden als gevolg van de tekortkoming van [eiseres]. Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
4.9. Volgens [gedaagde] is de tekortkoming, zo heeft hij op de comparitie nader gespecificeerd, de aanwezigheid van coccidiën bij de hennen en de gevolgen die deze hebben gehad voor de productie van de hennen.
4.10. [eiseres] betwist op zichzelf niet de aanwezigheid van coccidiën. [eiseres] betwist ook niet dat de geleverde leghennen vertraagd tot productie kwamen en dat de eierproductie achterbleef bij de norm. Dit staat dus vast. [eiseres] stelt zich echter op het standpunt dat de aanwezigheid van coccidiën niet wil zeggen dat er iets mis is met de hennen. Bovendien is het volgens [eiseres] maar de vraag of de coccidiën de oorzaak zijn van het achterblijven van de eierproductie en, zo ja, of zij de enige oorzaak zijn.
4.11. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de geconstateerde aanwezigheid van coccidiën bij levering van de hennen de oorzaak is van de vertraagde en achtergebleven eierproductie. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is sprake van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres]. Zij heeft dan immers aan [gedaagde] leghennen geleverd die als gevolg van coccidiën vertraagd tot productie kwamen en bovendien niet geheel tot productie kwamen. Deze tekortkoming kan aan [eiseres] worden toegerekend, alleen al omdat [eiseres] op dat punt geen verweer heeft gevoerd. [gedaagde] beroept zich op het rechtsgevolg van zijn stelling dat bovengenoemde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv. zal aan [gedaagde] daarom het bewijs van zijn stelling worden opgedragen.
4.12. Indien [gedaagde] slaagt in het bewijs, staat daarmee in rechte vast dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [eiseres]. De rechtbank zal zich dan moeten buigen over de schade die [gedaagde] als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming stelt te hebben geleden.
4.13. Slaagt [gedaagde] niet in het bewijs, dan is niet komen vast te staan dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [eiseres]. De meer subsidiaire vordering in reconventie moet in dat geval worden afgewezen.
4.14. Indien [gedaagde] bewijs wenst te leveren door middel van het horen van getuigen geldt het volgende. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld een uur duurt. De namen en woonplaatsen van de (maximaal drie) getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
4.15. Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom ter zitting zijn vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
4.16. In afwachting van de bewijslevering zal nu iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. draagt [gedaagde] op te bewijzen dat de aanwezigheid van coccidiën de oorzaak is van de vertraagde en achtergebleven eierproductie bij de door [eiseres] aan hem geleverde leghennen,
5.2. bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.J. Meijer in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 maart 2013 voor het opgeven door [gedaagde] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de vrijdagen in de maanden maart tot en met mei 2013, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4. verwijst voor het geval [gedaagde] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [gedaagde] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
Coll.: JC