vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/238273 / HA ZA 13-23
Vonnis in incident ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 20 februari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in het incident] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B.E. Volker te Rotterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster in het incident] MARINE ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster in het incident] MARINE NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. K.A. Doekhi te Alblasserdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in het incident] Holding en [verweerster in het incident] c.s. worden genoemd. [verweerster in het incident] c.s. zal afzonderlijk ook worden aangeduid als [verweerster in het incident] Rotterdam en [verweerster in het incident] Nijmegen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende (voorwaardelijke) incidentele vordering tot verkrijging van bescheiden ex artikel 843a Rv
- de antwoordconclusie in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2. [eiseres in het incident] Repair B.V. tevens handelend onder de naam Scheepsreparatie en constructiebedrijf [...] (hierna: [eiseres in het incident] Repair) heeft een overeenkomst gesloten met [verweerster in het incident] Marine B.V. De opdrachtbevestiging dateert van 3 juli 2008 en is op 21 augustus 2008 namens [eiseres in het incident] Repair voor akkoord getekend. In het kader van deze overeenkomst heeft [verweerster in het incident] Marine B.V. zich jegens [eiseres in het incident] Repair verplicht tot het leveren, aansluiten en in bedrijf stellen van de elektrische installatie op een casco binnenvaartschip met bouwnummer 701. De totale aanneemsom bedroeg € 205.250,00.
2.3. Bij twee facturen van 11 juli 2008 heeft [verweerster in het incident] Marine B.V. aan [eiseres in het incident] Repair de eerste en de tweede termijn van respectievelijk 10% en 20% van de totale aanneemsom in rekening gebracht en bij factuur van 6 oktober 2008 de derde termijn van 30%. De drie facturen bedragen tezamen € 123.150,00, welk bedrag door [eiseres in het incident] Repair is voldaan.
2.4. Omstreeks augustus 2008 heeft [verweerster in het incident] Marine B.V. op verzoek van [eiseres in het incident] Repair haar werkzaamheden op het casco 701 stilgelegd omdat de koper van het casco de financiering niet rond kon krijgen. [verweerster in het incident] Marine B.V. is toen begonnen met werkzaamheden aan een ander casco op de werf van [eiseres in het incident] Repair.
2.5. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 16 december 2009 is [eiseres in het incident] Repair in staat van faillissement verklaard.
2.6. Door middel van een akte van cessie van 20 mei 2011 heeft [eiseres in het incident] Holding van de curator van [eiseres in het incident] Repair de te incasseren vorderingen op de debiteuren in het faillissement van [eiseres in het incident] Repair verworven.
2.7. Als gevolg van een splitsing ex artikel 2:334a BW is [verweerster in het incident] Marine B.V. met ingang van 25 juli 2012 overgedragen aan [verweerster in het incident] c.s.
3. Het geschil in de hoofdzaak
3.1. [eiseres in het incident] Holding vordert in de hoofdzaak, samengevat:
a) verklaring voor recht dat [verweerster in het incident] c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 21 augustus 2008 met nummer 305461, althans dat [verweerster in het incident] c.s. in verband met deze overeenkomst ongerechtvaardigd is verrijkt vanwege de betaling van [eiseres in het incident] Repair van € 123.150,00 minus haar leveranties, althans dat voornoemd bedrag deels onverschuldigd aan [verweerster in het incident] c.s. is betaald;
b) hoofdelijke veroordeling van [verweerster in het incident] c.s., althans veroordeling van [verweerster in het incident] Rotterdam, althans [verweerster in het incident] Nijmegen, om aan [eiseres in het incident] Holding € 73.150,00 te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;
c) hoofdelijke veroordeling van [verweerster in het incident] c.s., althans veroordeling van [verweerster in het incident] Rotterdam, althans [verweerster in het incident] Nijmegen, om aan [eiseres in het incident] Holding te betalen € 1.788,00 wegens buitengerechtelijke kosten;
d) hoofdelijke veroordeling van [verweerster in het incident] c.s. in de proceskosten.
3.2. [eiseres in het incident] Holding stelt zich primair op het standpunt dat [verweerster in het incident] c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres in het incident] Repair. [eiseres in het incident] Holding voert daartoe aan dat [verweerster in het incident] c.s. te vroeg heeft gefactureerd en dat de termijnbedragen die in rekening zijn gebracht niet stroken met de progressie van de werkzaamheden zoals omschreven in de overeenkomst. Toen het project werd beëindigd, waren enkel de stroomkabels gelegd, terwijl op basis van de gefactureerde bedragen 50% van de montage van de elektrische installatie gereed had moeten zijn geweest, aldus [eiseres in het incident] Holding. [eiseres in het incident] Holding stelt dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden. Zij begroot deze schade vooralsnog op € 73.150,00, het bedrag dat zij teveel heeft betaald. Subsidiair beroept [eiseres in het incident] Holding zich op onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW, omdat [eiseres in het incident] Repair meer heeft betaald dan waartoe zij op grond van de overeenkomst verplicht was. Zij begroot de vordering tot teruggave op € 73.150,00.
Meer subsidiair beroept [eiseres in het incident] Holding zich op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW. Zij stelt dat [verweerster in het incident] c.s. door de betaling van [eiseres in het incident] Repair is verrijkt, aangezien de prestatie van [verweerster in het incident] c.s. een veel geringere waarde vertegenwoordigde dan die betaling. Zij begroot de schade op € 73.150,00.
3.3. [verweerster in het incident] c.s. heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak.
4. Het geschil in het incident
4.1. [eiseres in het incident] Holding vordert in het incident dat [verweerster in het incident] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan haar te verstrekken:
a) een afschrift van de toenmalige projectadministratie van casco 701 met de geboekte kosten en gefactureerde bedragen per 31 december 2008;
b) inkoopfacturen die betrekking hebben op casco 701;
c) originele afgetekende werkbriefjes van de werknemers/mensen die werkzaamheden hebben verricht op casco 701 ter uitvoering van de overeenkomst met [eiseres in het incident] Repair;
d) een getekende verklaring van de accountant van [verweerster in het incident] c.s. aangaande de stand van het onderhanden werk van casco 701 per 31 december 2008;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerster in het incident] c.s. geheel of gedeeltelijk hiermee in gebreke blijft, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
4.2. [eiseres in het incident] Holding legt aan haar vordering ten grondslag dat zij belang heeft bij deze bescheiden in verband met het vaststellen van de omvang van de door haar in de hoofdzaak gevorderde schadevergoeding. De omvang van die schade is volgens [eiseres in het incident] Holding afhankelijk van de kosten aan arbeid en materiaal die [verweerster in het incident] c.s. aantoonbaar heeft gemaakt tot het moment dat project 701 begin 2009 is beëindigd. Aan de hand van de gevraagde bescheiden kan de omvang van die kosten volgens [eiseres in het incident] Holding inzichtelijk worden gemaakt.
4.3. [verweerster in het incident] c.s. voert verweer in het incident.
4.4. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
5. De beoordeling in het incident
Toetsingskader
5.1. Artikel 843a Rv heeft betrekking op de situatie dat een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar niet in haar bezit. In dat geval bestaat een bijzondere exhibitieplicht. Deze vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage vragen in bepaalde, met name genoemde stukken. Daarnaast stelt artikel 843a Rv als voorwaarden dat de partij die om inzage vraagt daarbij een rechtmatig belang heeft en dat het gaat om stukken met betrekking tot een rechtsverhouding waarin deze partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.2. [verweerster in het incident] c.s. betwist allereerst dat [eiseres in het incident] Holding een rechtmatig belang heeft bij haar incidentele vordering. Haar betoog komt erop neer dat van een vordering van [eiseres in het incident] Holding op [verweerster in het incident] c.s. geen sprake is en dat [verweerster in het incident] c.s. daarentegen nog een bedrag heeft te vorderen van [eiseres in het incident] Holding. Daarnaast voert zij aan dat de door [eiseres in het incident] Holding voorgestane vergelijking tussen de door [verweerster in het incident] c.s. op het werk geboekte kosten en de aan [eiseres in het incident] Repair gefactureerde bedragen niet de berekening is die is vereist in deze zaak. Dit verweer doet echter – wat er verder ook van zij – in het kader van dit incident niet ter zake, maar zal bij uitstek in de hoofdzaak aan de orde moeten komen. Het kan in ieder geval niet leiden tot de conclusie dat [eiseres in het incident] Holding geen rechtmatig belang heeft bij haar incidentele vordering. Dat heeft [eiseres in het incident] Holding wel, aangezien de gevraagde stukken van belang zijn voor haar rechtspositie.
5.3. Daarnaast betwist [verweerster in het incident] c.s. het bestaan van een rechtsbetrekking tussen haar en [eiseres in het incident] Holding. Zij voert aan dat niet [eiseres in het incident] Holding, maar [eiseres in het incident] Repair haar contractspartij was bij de overeenkomst. Volgens [verweerster in het incident] c.s. had [eiseres in het incident] Repair geen vordering op haar en is er dus door middel van de akte van cessie ook geen vordering op [verweerster in het incident] c.s. door [eiseres in het incident] Holding overgenomen. [verweerster in het incident] c.s. betwist de cessie op zichzelf echter niet. Daardoor is een rechtsbetrekking tussen partijen ontstaan. Of [eiseres in het incident] Holding door middel van de akte van cessie daadwerkelijk een vordering op [verweerster in het incident] c.s. heeft, is een vraag die niet in dit incident, maar in de hoofdzaak ter beantwoording voorligt. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen zij onder 5.2 heeft overwogen. Het verweer faalt.
5.4. [verweerster in het incident] c.s. voert voorts als verweer aan dat de incidentele vordering zich niet beperkt tot ‘bepaalde bescheiden’. Zij meent dat sprake is van een ‘fishing expedition’. Ook in dit kader wijst [verweerster in het incident] c.s. erop dat niet vaststaat dat [eiseres in het incident] Holding een vordering op haar heeft. Voor de toewijsbaarheid van de incidentele vordering is echter niet vereist dat het bestaan van de vordering in de hoofdzaak op dit moment al vaststaat. De rechtbank verwijst op dit punt naar hetgeen zij daarover in het voorgaande al heeft overwogen. [eiseres in het incident] Holding heeft bovendien de bescheiden waarvan zij afschrift vordert zodanig concreet omschreven dat zij kunnen worden aangemerkt als ‘bepaalde bescheiden’ als bedoeld in artikel 843a Rv. Van een ‘fishing expedition’ is geen sprake. Het verweer faalt in zoverre.
5.5. [verweerster in het incident] c.s. voert echter ook aan dat zij [eiseres in het incident] Holding van meet af aan heeft meegedeeld dat een verklaring van de accountant van [verweerster in het incident] c.s. ter zake het onderhanden werk uit hoofde van de overeenkomst niet beschikbaar is en dat [verweerster in het incident] c.s. voorts niet heeft gewerkt met werkbriefjes. Dat [verweerster in het incident] c.s. de beschikking heeft of nog kan krijgen over een verklaring van de accountant en/of werkbriefjes, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd weersproken en niet aannemelijk geworden. De incidentele vordering stuit hierop af voor zover het gaat om de accountantsverklaring en de werkbriefjes. [verweerster in het incident] c.s. kan immers niet worden veroordeeld tot het verstrekken van afschrift van stukken waarover zij niet beschikt of niet kan beschikken.
5.6. Dan blijven over de gevraagde projectadministratie en de inkoopfacturen. [verweerster in het incident] c.s. voert aan dat zij die stukken heeft verwerkt in een nieuw boekhoudsysteem en dat [eiseres in het incident] Holding dit al heeft ingezien tijdens een bespreking op 1 maart 2012. [verweerster in het incident] c.s. legt de betreffende stukken over als productie 1 bij antwoord in incident.
[eiseres in het incident] Holding heeft over deze stukken in de dagvaarding/incidentele conclusie echter aangevoerd dat haar tijdens de bespreking op 1 maart 2012 enkel inzage is verschaft in gegevens van bouwproject 701 die medio 2009 waren ingevoerd in een nieuw computerprogramma. Volgens [eiseres in het incident] Holding weigert [verweerster in het incident] c.s. een werkelijke uitdraai per 31 december 2008 te geven, omdat het ‘teveel werk’ zou zijn om de oude projectadministratie op te starten.
5.7. Gezien de stellingen van [eiseres in het incident] Holding en de eigen stelling van [verweerster in het incident] c.s. dat [eiseres in het incident] Holding de stukken grotendeels heeft ingezien, stelt de rechtbank vast dat [verweerster in het incident] c.s., door overlegging van productie 1 bij antwoord in incident, niet volledig heeft voldaan aan het verzoek van [eiseres in het incident] Holding. Het overgelegde overzicht uit het nieuwe boekhoudprogramma is immers zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet gelijk te stellen aan de gevraagde projectadministratie en de inkoopfacturen die in dat nieuwe boekhoudprogramma zouden zijn verwerkt. Omdat in het voorgaande is geoordeeld dat het verzoek aan de overige vereisten van artikel 843a lid 1 Rv voldoet, is de vordering dan ook in beginsel toewijsbaar voor zover zij ziet op de projectadministratie en de inkoopfacturen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [verweerster in het incident] c.s. niet heeft gesteld dat het voor haar feitelijk onmogelijk is om de projectadministratie en de inkoopfacturen in het geding te brengen.
Uitzondering artikel 843a Rv?
5.8. Het beroep van [verweerster in het incident] c.s. op de uitzonderingsbepaling van artikel 843a lid 4 Rv slaagt niet. De enkele omstandigheid dat door het verstrekken van inzage in de gevraagde stukken mogelijk bedrijfsgevoelige informatie van [verweerster in het incident] c.s. aan [eiseres in het incident] Holding bekend wordt, is geen gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv. Voor zover [verweerster in het incident] c.s. daarnaast aanvoert dat [eiseres in het incident] Holding met de gevraagde bescheiden niet kan komen tot bewijs voor de berekening die in deze kwestie moet worden gemaakt, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij op dit punt onder 5.2 al heeft overwogen. De stelling van [verweerster in het incident] c.s., ten slotte, dat de gevraagde informatie ook op andere wijze – bijvoorbeeld door middel van een getuigenverhoor – kan worden verkregen, wordt verworpen omdat het gelasten van een getuigenverhoor in dit geval uit proces-economisch oogpunt buitenproportioneel zou zijn in vergelijking met het verstrekken van afschrift van schriftelijke stukken.
5.9. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan een maximum zal worden verbonden zoals vermeld in het dictum.
5.10. [verweerster in het incident] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres in het incident] Holding begroot op nihil nu de incidentele vordering is geformuleerd in de dagvaarding.
6. De beoordeling in de hoofdzaak
6.1. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [verweerster in het incident] c.s.
6.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7. De beslissing
De rechtbank
in het incident
7.1. veroordeelt [verweerster in het incident] c.s. om op de rol van 3 april 2013 in het geding te brengen:
a) een afschrift van de toenmalige projectadministratie van casco 701 met de geboekte kosten en gefactureerde bedragen per 31 december 2008, en
b) inkoopfacturen die betrekking hebben op casco 701,
7.2. veroordeelt [verweerster in het incident] c.s. om aan [eiseres in het incident] Holding een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan het bepaalde onder 7.1 tot een maximum van in totaal € 50.000,00, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis,
7.3. veroordeelt [verweerster in het incident] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in het incident] Holding tot op heden begroot op nihil,
7.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
7.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 3 april 2013 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [verweerster in het incident] c.s.,
7.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.