Parketnummer : 05/700753-12
Datum zitting : 15 augustus 2012, 09 november 2012, 11 januari 2013 en 08 maart 2013
Datum uitspraak : 22 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [adres]
raadsvrouw : mr. W. Oosterbaan-Van Veen, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 16 op 17 februari 2012 te Wageningen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de mond van voornoemde [slachtoffer] en/of voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte, laten aftrekken, welk geweld of andere
feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk - zakelijk weergegeven - :
- op voornoemde [slachtoffer] is afgerend, terwijl zij op de fiets zat en/of
- met zijn, verdachtes, schouder tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft
geduwd, waardoor zij ten val kwam en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft meegetrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer] tegen een hek heeft aangeduwd en/of
- zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek naar beneden heeft getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: 'Oké ik geef je één kans' en/of 'Pijp me' en/of 'Trek me af', althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- op het moment dat voornoemde [slachtoffer] weer op haar fiets zat, wederom met zijn, verdachtes, schouder tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft aangeduwd en/of
- op het moment dat voornoemde [slachtoffer] wegfietste, achter voornoemde [slachtoffer] is
aangerend en/of
- voorbij is gegaan aan de (verbale en/of non-verbale) tekenen van verzet van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op laatstelijk 08 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W. Oosterbaan-Van Veen, advocaat te Ede.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 16 op 17 februari 2012 fietst [slachtoffer] vanuit Wageningen naar Renkum. Als [slachtoffer] op het fietspad langs de N 225 fietst, rent een man op haar af en duwt met zijn schouder tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] ten val komt. Deze man heeft [slachtoffer] vervolgens aan beide kanten van haar lichaam vastgepakt en meegetrokken om haar daarna tegen een hek aan te duwen. Die man heeft vervolgens zijn broek en onderbroek naar beneden getrokken en [slachtoffer] geroepen: “Oke, ik geef je één kans”, “Pijp me” en “Trek me af”. [slachtoffer] wist zich te ontdoen van die man en op het moment dat zij weer op haar fiets zat heeft die man wederom met zijn schouder tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd om daarna achter de wegfietsende [slachtoffer] aan te rennen. [slachtoffer] slaagde er echter in weg te fietsen.
Verdachte is in die bewuste nacht met zijn auto van zijn huis in Renkum naar zijn werk in Wageningen gereden. Dit was via de weg waar [slachtoffer] van haar fiets is getrokken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet verdachte, maar een ander getracht heeft [slachtoffer] te verkrachten. Daartoe is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
1. Het tijdstip waarop het feit heeft plaatsgevonden is vrij nauwkeurig vast te stellen nu aangeefster om 03.09 uur, direct nadat zij had weten te ontkomen aan haar belager, haar vader gebeld heeft. Dit betekent dat het feit vóór 03.09 uur heeft plaatsgevonden. Verdachte verklaart om 02.40 uur te zijn gebeld door zijn collega waarna hij, verdachte, zich nog een keer heeft omgedraaid en om 03.05 uur wakker schrok. Verdachte heeft zich vervolgens snel gewassen en aangekleed en kwam om 03.20 uur aan op zijn werk. Verdachte lag toen het feit zich afspeelde dus nog in bed en kan daarom niet de dader zijn.
2. Het signalement van de dader zoals door aangeefster gegeven komt, met uitzondering van de mogelijke leeftijd van de dader, welke leeftijd vrij ruim is, niet overeen met verdachte.
3. Op 17 februari 2012 is de broek en jas van aangeefster inbeslaggenomen ten behoeve van DNA-onderzoek. Uit het rapport van het NFI blijkt dat er onder meer een match is gevonden op de jas met het DNA van verdachte.
De stelling van de verdediging is dat dit DNA door secundaire of tertiaire overdracht op de mouw van de jas van aangeefster terecht is gekomen. Weliswaar wordt in het aanvullend NFI-rapport d.d. 24 september 2012 geconcludeerd dat directe overdracht waarschijnlijker is, maar dat een andere mogelijkheid van overdracht mogelijk is als de verstreken tijd tussen het directe contact van verdachte met verbalisanten wezenlijk veel korter wordt dan een dag. Tussen het moment van aanhouden van verdachte en het inbeslagnemen van de jas zit slechts 2,5 uur. Voorts verklaren verbalisanten dat zij in een zaak als de onderhavige nauw contact onderhouden met elkaar. Zo heeft de verbalisant [verbalisant1], die de jas in beslag heeft genomen, kort contact gehad met de verbalisanten die met verdachte in verhoor zaten. Het is dus heel goed mogelijk dat verdachte contact heeft gehad met een van de verbalisanten die weer contact heeft gehad met aangeefster of die zelfs weer direct contact heeft gehad met de jas. Daarnaast zou het DNA van verdachte via de krant, die verdachte uit hoofde van zijn functie in zijn handen kan hebben gehad, zijn overgebracht indien die krant, na bezorging bij aangeefster thuis, de mouw van de jas van aangeefster heeft geraakt.
4. Voor wat betreft de op de plaats delict aangetroffen Zippo-aansteker stelt verdachte dat hij deze al twee tot drie weken mist. Verdachte rijdt elke ochtend dezelfde route naar zijn werk en komt daarbij langs de plaats delict. Wanneer hij op zijn brommer naar het werk ging draaide hij met zijn handen over het stuur een sigaret en stak die al rijdend aan. Het kan zijn dat hij al rijdend de aansteker niet goed in zijn zak gedaan heeft en deze per ongeluk op de grond terecht is gekomen.
Op grond van het voorgaande is de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte de man is die aangeefster [slachtoffer] heeft getracht te verkrachten. Verdachte zal moeten worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Ad 1:
Verdachte stelt dat hij rond 02.40 uur door zijn collega [collega] is gebeld, zich nogmaals heeft omgedraaid en rond 03.05 uur wakker schrok. Voor deze stelling heeft de rechtbank geen bevestiging in het dossier aangetroffen.
[collega] verklaart dat hij het mobiele telefoonnummer van verdachte uit zijn hoofd weet [telefoonnummer] en dat hij op 17 februari 2012 rond 02.40 uur verdachte belde. Daaruit kan echter niet volgen dat verdachte toen, zoals verdachte zelf zegt, thuis was.
Dat verdachte thuis was op het moment dat [collega] hem belde kan evenmin volgen uit de verklaring van de partner van verdachte, [partner van verdachte]. Zij verklaart die bewuste nacht te hebben geslapen.
De enkele stelling van verdachte dat hij thuis was is voor de rechtbank daarom onvoldoende om dit als vaststaand aan te nemen. .
Ad 2:
Aangeefster heeft een signalement van de dader gegeven met een aantal opvallende kenmerken: man met gezet postuur, zwart bomberjack aan en zwarte baseball-cap op met ronde klep en zonder tekst. Zij zag geen haar. De man had een blanke huid.
In het dossier bevindt zich een foto van verdachte die is gemaakt op de dag dat hij is aangehouden. Daarop is te zien dat verdachte een blanke man is met een fors postuur, dat hij een zwarte jas draagt en een zwarte baseball-cap met ronde klep op heeft. Het haar van verdachte is dusdanig kort dat het niet opvallend aanwezig is rondom de pet. De rechtbank acht het door aangeefster gegeven signalement opmerkelijk passend op verdachte. Dat de jas geen bomberjack is doet daaraan niet af nu de jas van verdachte een zwarte en zware werkjas is die in het donker voor een bomberjack kan worden gehouden. Ook het aanwezige logo op de baseball-cap is niet zo opvallend dat het bevreemdend is dat aangeefster dit loge niet heeft gezien. Te meer niet daar aangeefster de kenmerken van haar belager heeft moeten registeren terwijl zij door hem midden in de nacht van haar fiets wordt getrokken en gedwongen werd seksuele handelingen te verrichten met hem. Daarnaast was het op de plaats delict donker.
Ad 3:
De door de verdediging geschetste mogelijkheid dat door contaminatie het DNA van verdachte op de jas van aangeefster terecht zou zijn gekomen wordt door de rechtbank verworpen. Met betrekking tot de inbeslagname van de betreffende jas verklaart de verbalisant [verbalisant1] dat aangeefster op zijn verzoek de jas in zijn bijzijn van de kapstok pakte. [verbalisant1] verklaart voorts dat hij nieuwe handschoenen aantrok, de jas aanpakte en die in het bijzijn van aangeefster en twee verbalisanten in een steriele nieuwe papieren zak deed. Vervolgens is gewerkt conform de Forensisch Technische normen en werd de zak in de Forensische bus verzegeld met behulp van een blauwgekleurde en daarvoor bestemde NFI sticker en voorzien van het SIN nummer AAEM7673NL.
Ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigt aangeefster dat zij de jas aan de politie heeft overhandigd die de jas vervolgens direct in een plastic zak heeft gedaan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat van contaminatie, via het contact met de verbalisanten zoals dat door de verdediging is beschreven geen sprake kan zijn geweest, immers, aangeefster heeft de jas gepakt en deze overhandigd aan de verbalisant [verbalisant1] die, alvorens deze de jas aanpakte en in een zak deed, nieuwe handschoenen had aangetrokken
Dat DNA van verdachte via de bezorgde krant op de jas terecht zou zijn gekomen acht de rechtbank niet aannemelijk. Er is niet gebleken dat een krant die door verdachte is aangeraakt, is bezorgd is bij de woning van aangeefster. Bovendien is niet in te zien hoe vervolgens via die krant DNA van verdachte op beide mouwen van de jas van aangeefster terecht is gekomen.
Ad 4:
Op de plaats delict is een Zippo-aansteker aangetroffen, met daarin de namen van verdachtes partner en kinderen gegraveerd. Deze aansteker heeft verdachte gekregen van zijn partner. De aansteker lag vlak naast het achterlicht, afkomstig van de fiets van aangeefster. Het achterlicht en de Zippo-aansteker, zijn aangetroffen naast het fietspad op de oversteekplaats naar de andere zijde van de N225 , direct in het zicht van eventuele fietsers en/of voetgangers die wilden oversteken.
De stelling van verdachte, dat hij de aansteker al enige weken kwijt is en deze mogelijk al rijdend op zijn bromfiets, heeft verloren, acht de rechtbank niet aannemelijk. In de eerste plaats niet nu de aansteker is gevonden op een locatie waar deze in het zicht lag en in enkele weken tijd gemakkelijk door overstekende fietsers/voetgangers gevonden had woorden. Daarnaast verklaart getuige [collega] dat verdachte de laatste twee weken met de auto naar zijn werk kwam omdat de brommer stuk is. Verdachte zelf verklaart dat hij de hele week met de auto naar zijn werk is gegaan omdat zijn bromfiets stuk is. [partner van verdachte] verklaart op zaterdag 18 februari 2012 dat zij gezien heeft dat verdachte het weekeind daarvoor (dus toen verdachte al met zijn auto naar het werk ging omdat de bromfiets stuk was) zijn aansteker nog bijgevuld heeft met benzine.
Dat verdachte dus al rijdend op zijn bromfiets zijn Zippo-aansteker zou zijn verloren vindt geen bevestiging in het dossier.
Op de onder aangeefster inbeslaggenomen jas, welke jas aangeefster in de nacht van 16 op 17 februari 2012 droeg , zijn DNA sporen aangetroffen op het onderste deel van de rechtermouw, bovenste deel van de rechtermouw, onderste deel linkermouw en bovenste linkermouw. Het celmateriaal aangetroffen op de bovenste deel van de rechtermouw kan afkomstig zijn van de verdachte. De bekende frequentie van het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Het DNA spoor afkomstig van het onderste deel van de rechtermouw kan afkomstig zijn van verdachte. Een matchkans is niet berekend. Het DNA spoor afkomstig van de bovenkant van de linker mouw betreft een mengprofiel van minimaal drie personen waarbij niet is uit te sluiten dat dit van verdachte afkomstig is. Op grond van het voorgaand concludeert de rechtbank dat in ieder geval het op het bovenste deel van de rechtermouw aangetroffen celmateriaal afkomstig is van verdachte.
Conclusie
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte in de nacht van 16 op 17 februari via de weg waar het delict plaatsvond naar zijn werk is gereden. Hij is daar om ongeveer 03:20 uur aangekomen. De rechtbank constateert dan ook dat verdachte rondom de tijd waarop het delict plaatsvond (kort voor 03:09 uur) in ieder geval de plaats van het delict moet hebben gepasseerd.
De rechtbank constateert voorts dat in de nabijheid van de plaats delict de aansteker van verdachte is aangetroffen, direct naast het achterlicht van de fiets van aangeefster. Verdachte voldoet bovendien in overwegende mate aan het door aangeefster gegeven signalement. Tot slot geeft aangeefster aan dat zij aan beide kanten van haar lichaam is vastgepakt door haar belager. Uit sporenonderzoek is gebleken dat op de mouwen van de jas die aangeefster de bewuste nacht droeg, celmateriaal van verdachte is aangetroffen. Voor de aanwezigheid van dit celmateriaal is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de plaatsen op de jas waar het celmateriaal is aangetroffen, geen andere verklaring aannemelijk geworden dan dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft vastgepakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment van het plegen van het delict op de plaats delict was en getracht heeft aangeefster [slachtoffer] te verkrachten. Tijdens dit gebeuren is verdachte zijn Zippo-aansteker verloren welke korte tijd later door de politie op de plaats delict werd aangetroffen en heeft verdachte DNA-sporen achtergelaten op de jas van aangeefster. De enkele niet onderbouwde stelling van verdachte dat hij nog thuis was op het moment van het delict is onvoldoende om aan voorgaande overtuiging afbreuk te doen.
Verdachte heeft met zijn handelen geprobeerd om aangeefster te dwingen handelingen te ondergaan die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Dat verdachte niet in zijn opzet is geslaagd, is enkel te danken aan het actieve verbale en non-verbale verzet van aangeefster en het feit dat het haar mede daardoor is gelukt te ontsnappen aan haar belager.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de nacht van 16 op 17 februari 2012 te Wageningen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de mond van voornoemde [slachtoffer] en voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte, laten aftrekken, welk geweld hierin heeft bestaan dat verdachte opzettelijk - zakelijk weergegeven - :
- op voornoemde [slachtoffer] is afgerend, terwijl zij op de fiets zat en
- met zijn, verdachtes, schouder tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft
geduwd, waardoor zij ten val kwam en
- voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- voornoemde [slachtoffer] heeft meegetrokken en
- voornoemde [slachtoffer] tegen een hek heeft aangeduwd en
- zijn, verdachtes, broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: 'Oké ik geef je één kans' en 'Pijp me' en 'Trek me af', en
- op het moment dat voornoemde [slachtoffer] weer op haar fiets zat, wederom met zijn, verdachtes, schouder tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft aangeduwd en
- op het moment dat voornoemde [slachtoffer] wegfietste, achter voornoemde [slachtoffer] is
aangerend en
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale tekenen van verzet van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot het misdrijf: verkrachting.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de bepaling van de strafmaat geen rekening mag worden gehouden met de eerder feiten nu deze feiten langere tijd geleden zijn gepleegd. De meest recente veroordeling betreft een gering feit en is nog niet onherroepelijk. Verdachte verblijft al 10 maanden in voorarrest en zedendelinqenten hebben het niet makkelijk in een penitentiaire inrichting hetgeen een feit van algemene bekendheid is. De partner van verdachte is thans kostwinner maar kan dit niet veel langer volhouden. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat er in het dossier het nodige is misgegaan waardoor verdachte is benadeeld. De zaak heeft langer geduurd dan noodzakelijk indien direct zorgvuldig zou zijn gerechercheerd en geverbaliseerd. Voorts is sprake van een onrechtmatige inverzekeringstelling hetgeen in de strafmaat tot uitdrukking moet worden gebracht.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 10 december 2012;
• een drietal voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland, d.d. 19 april 2012, 22 oktober 2012 en 5 maart 2013, betreffende verdachte;
• een psychologisch rapport, gedateerd 15 oktober 2012, opgemaakt door drs. [klinisch psycholoog-psychotherapeut], klinisch psycholoog-psychotherapeut;
• een psychiatrisch rapport, gedateerd oktober 2012, opgemaakt door [psychiater 1],
psychiater;
• een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie,
locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 4 maart 2013, opgemaakt door [GZ-pycholoog],
GZ-psycholoog, [psychiater 2], psychiater en [klinisch psycholoog], klinisch psycholoog.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Op 4 maart 1999 wordt verdachte door de meervoudige strafkamer te Arnhem ter zake meerdere zedendelicten (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd eindigde op 17 maart 2001. Op 30 december 2002 wordt verdachte door de meervoudige strafkamer te Arnhem ter zake meerdere zedendelicten (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Twee van de drie bewezenverklaarde feiten pleegde verdachte gedurende de proeftijd welke op 4 maart 1999 was opgelegd. Op 15 juni 2010 wordt verdachte andermaal veroordeeld ter zake een zedendelict (feitelijke aanranding van de eerbaarheid). Dit laatste vonnis is echter nog niet onherroepelijk.
Gelet op het voorgaande en de verdenking die voor wat betreft de onderhavige zaak tegen verdachte gerezen was, is getracht nadere rapportage over verdachte te krijgen. In eerste instantie door het laten opmaken van multidisciplinaire rapportage en later gevolgd door rapportage van het Pieter Baan Centrum. Noch beide externe deskundigen, psychiater Van de Weg en psycholoog [klinisch psycholoog-psychotherapeut], noch de deskundigen bij het Pieter Baan Centrum hebben een voltooid rapport kunnen uitbrengen aangezien verdachte weigert zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van die rapportage. Dit maakt dat voor wat betreft de persoon van verdachte en meer in het bijzonder of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens welke stoornis in relatie staat met het bewezenverklaarde feit, geen advies kan worden gegeven.
Verdachte heeft een ernstig feit gepleegd. Het is de nachtmerrie van elke vrouw om ’s-nachts van de fiets te worden getrokken, haar naar de bosjes te slepen waar vervolgens getracht wordt haar te verkrachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten ernstige psychische schade bij het slachtoffer teweeg kunnen brengen. Voorts wordt op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De eerder door verdachte gepleegde zedendelicten zijn op zich zelf niet te vergelijken met het thans bewezenverklaarde feit. Maar door een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk op te leggen voor drie feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid heeft de rechtbank destijds de ernst van die feiten tot uitdrukking gebracht.
Het Pieter Baan Centrum heeft geen volledig rapport omtrent verdachte kunnen uitbrengen. Wel constateert het Pieter Baan Centrum het volgende: “Forensisch relevant is het feit dat er bij betrokkene naast de zwakbegaafdheid sprake is van antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, die zodanig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis gesproken moet worden, ook al is in sommige aspecten zijn zwakbegaafdheid eveneens zichtbaar. Deze persoonlijkheidsstoornis komt tot uiting in de omgang met betrokkene waarbij opvalt dat hij zich op vanzelfsprekende wijze dominant opstelt, dat hij externaliseert, opportunistisch is en geneigd is de wereld vanuit een egocentrisch perspectief te beschouwen. Zijn empathische vermogens zijn gericht. (…..) Gelet op het feit dat betrokkene reeds meerdere malen is veroordeeld in verband met zedendelicten, maar ook vanwege de aanwijzingen die doorklinken uit de in 2002 afgelegde en ingetrokken verklaring van een ex-partner en vanwege het thans ten laste gelegde, is overwogen of er bij betrokkene sprake is van parafilie of hyperseksualiteit. Betrokkene heeft echter geen of onvoldoende zicht willen geven op zijn seksueel functioneren. Hoewel het duidelijk is dat hij in het verleden van tijd tot tijd in problemen is gekomen op het gebied van seksueel functioneren, kan op basis van het huidige onderzoek niet vastgesteld worden of er bij betrokkene sprake is van een specifieke parafilie (afwijkende seksuele voorkeur) of van een seksuele preoccupatie (overmatige seksuele belangstelling of –aandrift).”
Gelet op de houding van verdachte tijdens de persoonlijkheidsonderzoeken kan de toerekenbaarheid niet goed beoordeeld worden en dus dient verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt. Voorts kan niet geconcludeerd worden dat de stoornis die bij betrokkene is geconstateerd zodanig is dat deze rechtstreeks in verband gebracht kan worden met het thans bewezenverklaarde feit. Dit maakt dat oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dan wel enige andere verplichte vorm van behandeling niet mogelijk is. Niet duidelijk is waar de behandeling op gericht moet zijn.
De officier van justitie baseert zijn eis op de richtlijnen van het LOVS en komt uit op een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar onvoorwaardelijk. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat deze straf geen recht doet aan het bewezenverklaarde te meer nu verdachte weigert inzicht in zijn persoon te geven en zo de mogelijkheid ontnomen wordt hem, op welke wijze ook, een behandeling te laten ondergaan om recidive in de toekomst te voorkomen. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de persoon van verdachte. De zedendelicten nemen in ernst toe, van feitelijke aanranding van de eerbaarheid naar nu verkrachting welke strandde in een poging tot verkrachting. Het is slechts door het adequate optreden van het slachtoffer bij een poging gebleven, maar verdachtes intentie was het slachtoffer te verkrachten.
De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. De enige adequate mogelijkheid die de rechtbank daartoe thans ter beschikking staat is het opleggen van een gevangenisstraf. De duur van de gevangenisstraf zal aanzienlijk hoger zijn dan door de officier van justitie geëist. Daarmee brengt de rechtbank tot uitdrukking dat dit mede de consequentie is van verdachtes keuze om niet mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek ter vaststelling van eventuele problematiek waarvoor (klinische of ambulante) behandeling ter voorkoming van recidive van een dergelijk ernstig feit van het onderhavige noodzakelijk is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45 en 242 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar en 6 (zes) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mrs. A.M. van Gorp (voorzitter), N.K. van den Dungen-Dijkstra en M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2013.