Parketnummer : 05/721353-12
Datum zitting : 11 maart 2013
Datum uitspraak : 25 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw : mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2012 te Barneveld in de gemeente Barneveld [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Ik snij je kop en strot kapot kankerjong en je moet niet zo raar over praten over mij kutmongool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 11 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.G.M. Frerix voornoemd.
De officier van justitie, mr. A.M. Fellinger, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 september 2012 heeft verdachte in Barneveld [slachtoffer] op straat aangesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat, ondanks de ontkennende verklaring van verdachte, op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] en het proces-verbaal van aanhouding van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie hebben aangever en getuige [getuige] er immers geen enkel belang bij om op het politiebureau onjuiste belastende verklaringen tegen verdachte af te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen heeft gebruikt en daarmee evenmin dat zijn woorden van bedreigende aard zijn geweest. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangever en getuige [getuige] over de uitlatingen die verdachte zou hebben gedaan, verschillen. Naar de mening van de raadsvrouw is het mogelijk dat aangever en getuige [getuige] de situatie bewust ‘een graad erger’ hebben gemaakt en weegt de verklaring van getuige [getuige] ook minder zwaar, aangezien zij de echtgenote van aangever is.
Voorts heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde woorden nooit in het bijzijn van zijn kind zou gebruiken en ook niet nu bovendien een motoragent verderop stond.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte op 20 september 2012 [slachtoffer] heeft aangesproken in Barneveld. Er bestaat tussen de verdediging en de officier van justitie verschil van mening over de gebezigde woorden en het, al dan niet, dreigende karakter daarvan.
Aangever ([slachtoffer]) heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “Ik snij je kop en strot kapot kankerjong, en je moet niet zo raar praten over mij kutmongool!” De echtgenote van [slachtoffer], getuige [getuige], was erbij toen verdachte haar man aansprak. Zij heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd: “Je moet niet zo lullen tegen de politie met je kankersmoel, ik snij je kop kapot.” Tegen de verbalisant die ter plaatse kwam heeft [slachtoffer], blijkens het proces-verbaal van deze verbalisant, verklaard dat verdachte heeft gezegd: “Ik snij je kop en strot kapot kankerjong, en je moet niet zo raar over mij praten kutmongool!”.
Verdachte heeft, ook ter terechtzitting, betwist dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever op 20 september 2012 heeft aangesproken, omdat hij hem herkende als de persoon door wiens toedoen hij twee dagen eerder op verdenking van een poging inbraak door de politie ten onrechte werd aangehouden. Volgens verdachte heeft hij “met verbale agressie in zijn stem” tegen aangever gezegd: “Wat loop je nu dom te lullen tegen de politie over mij, klootzak.” Verdachte heeft de indruk dat de politie hem niet mag en naar redenen zoekt om hem vast te zetten en dat dit dus ook geldt voor de verbalisant die ter plaatse was. Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij aangever en diens echtgenote niet kende tot twee dagen vóór het ten laste gelegde, en op vragen van de rechtbank heeft hij toegevoegd dat het dan wel moet zijn dat aangever hem heeft willen ‘zwartmaken’ .
De rechtbank ziet in het dossier geen feiten of omstandigheden die de stelling van verdachte
- dat aangever en diens echtgenote bij de politie bewust onjuist hebben verklaard over de door verdachte geuite (bedreigende) woorden - kunnen onderbouwen. Die zijn door verdachte evenmin gesteld. Dat getuige [getuige] de echtgenote van aangever is, doet daar niet aan af.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever en getuige [getuige], en evenmin aan de juistheid van het proces-verbaal van de ter plaatse aanwezige verbalisant. Dat de verklaring van aangever en getuige [getuige] onderling niet geheel overeenstemmen voor wat betreft de precieze uitlating van verdachte, vormt voor de rechtbank geen contra-indicatie voor de juistheid maar veeleer een aanwijzing dat de verklaringen niet op elkaar zijn afgestemd en/of zijn ‘aangedikt’.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat hun verklaringen over de door verdachte gebruikte bewoordingen immers op essentiële punten wel met elkaar overeen komen, te weten: “ik snij je kop en strot kapot” versus “ik snij je kop kapot”, alsmede “kankerjong” versus “kankersmoel” en “je moet niet zo raar praten” versus “je moet niet zo lullen”.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dergelijke woorden heeft gebezigd en aangever aldus met de dood heeft bedreigd.
De enkele stelling van verdachte dat, vanwege de aanwezigheid van zijn kind en (op enige afstand) een motoragent, aangenomen moet worden dat hij voornoemde dreigementen niet heeft geuit, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 20 september 2012 te Barneveld in de gemeente Barneveld [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Ik snij je kop en strot kapot kankerjong en je moet niet zo raar over praten over mij kutmongool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 18 februari 2012;
• een (beknopt) reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg unit Arnhem betreffende verdachte, gedateerd 24 september 2012;
• een brief van Veiligheidshuis West Veluwe Vallei betreffende verdachte, gedateerd 21 september 2012; en
• een reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg unit Arnhem betreffende verdachte, gedateerd 14 november 2012.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de reclasseringsadviezen blijkt dat indien deze zaak met het ‘gebruikelijke tarief’ wordt afgedaan, de kans op recidive groot is en dat verdachte zodanig veel problemen heeft dat alleen de mogelijkheid van ISD nog resteert. Ook het Veiligheidshuis heeft hier volgens haar uitgebreid over gesproken. Zelf is de officier van justitie, nu het volgens haar na 48 pagina’s justitiële documentatie nog niet is gelukt om verdachte op het goede pad te brengen, eveneens van mening dat oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is. Volgens haar is ook aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval de rechtbank het ten laste gelegde bewezen acht, het opleggen van de ISD-maatregel te ver strekt. Naar haar mening wordt de zaak ten onrechte zwaar aangezet en, in plaats van voor de politierechter, voor de meervoudige kamer gebracht. Niet voor niets is volgens de raadsvrouw van verdachte in raadkamer, toen dezelfde brief van het Veiligheidshuis voorlag, de vordering bewaring voor de duur van 90 dagen – en later ook het verzoek om een verlenging voor de duur van 30 dagen – afgewezen. Daarnaast heeft ze erop gewezen dat aan verdachte in 2008 reeds een ISD maatregel is opgelegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft opgemerkt dat verdachte ongeveer zes weken vast heeft gezeten en stelt voor om, als wordt toegekomen aan oplegging van een straf, een voorwaardelijk deel op te leggen met reclasseringstoezicht en desnoods voorwaardelijke ISD.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een hem vrijwel onbekende persoon met de dood bedreigd en aldus in het geheel geen rekening gehouden met de emotionele gevolgen van deze daad voor de ander. De afgelopen jaren is hij meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten en andere delicten zoals mishandeling en diefstal. De justitiële documentatie van verdachte bedraagt op dit moment 48 pagina’s. Met zijn gedrag bezorgt verdachte de samenleving, en in het bijzonder zijn slachtoffers, veel overlast.
In het reclasseringsrapport van 24 september 2012 wordt erop gewezen dat in een psychiatrisch rapport van 6 juni 2012 staat dat bij verdachte sprake is van gedragsproblematiek op basis van een structurele persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. Door de reclassering wordt tevens opgemerkt dat verdachte niet is verschenen op een uitnodiging voor een intakegesprek bij de Forensisch psychiatrische kliniek in Assen op 18 september 2012. Verdachte heeft aangegeven dat hij bereid is tot een eventuele opname bij Groot Batelaar, maar dit wordt door de reclassering ontoereikend geacht gezien de complexe problematiek van verdachte. Voorts merkt de reclassering op dat verdachte telkens delicten blijft plegen en er op basis van vrijwilligheid dan wel in een voorwaardelijk kader geen mogelijkheden meer zijn om bij hem veranderingen te bewerkstelligen. Hoewel verdachte in 2008 al eerder een ISD-maatregel heeft doorlopen, wordt in het reclasseringsrapport overwogen te adviseren tot het opnieuw opleggen van een ISD-maatregel. In het verlengde hiervan wordt in het meest recente reclasseringsrapport van 14 november 2012 het opleggen van de ISD-maatregel geadviseerd, nu er volgens de reclassering geen andere mogelijkheden zijn. Ook in de brief van het Veiligheidshuis van 21 september 2012 wordt oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig voornoemde adviezen, gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een ISD-inrichting wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel, als neergelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan en dat aan verdachte dus daadwerkelijk wederom de ISD-maatregel kan worden opgelegd. Dit wordt door de verdediging ook niet betwist.
Verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat hij geen nieuwe delicten meer zal plegen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij zich dat niet meer kan veroorloven omdat de vrouw waarmee hij gedurende de afgelopen 23 jaar een relatie heeft, heeft aangegeven hem te zullen verlaten als hij nogmaals een strafbaar feit pleegt en hij bovendien nu een tweeling heeft.
Eén van de kinderen, een jongetje, is uit huis geplaatst en verblijft bij pleegouders. Verdachte heeft toegelicht dat het zijn grootste drijfveer is dat de jongen wordt teruggeplaatst, zodat hij ook in dat kader een reden heeft recidive te voorkomen.
De rechtbank stelt voorop dat zij verdachte het gepleegde feit zeer kwalijk neemt. Niettemin is de rechtbank gelet op de specifieke omstandigheden van het feit, te weten dat ‘slechts’ sprake is geweest van verbaal geweld en verdachte ook vrijwel gelijk is aangehouden en vastgezet, van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel met daarnaast een gevangenisstraf, thans te ver strekt en niet aan de orde is. Dit geldt temeer nu verdachte niet gemotiveerd lijkt te zijn voor een behandeling tijdens deze maatregel, zodat het feitelijk een kale detentie zal betreffen.
Meermalen heeft verdachte ter terechtzitting nadrukkelijk toegezegd dat hij geen nieuwe feiten zal plegen omdat hij zich dit, gezien zijn gezin, niet kan veroorloven. De rechtbank heeft mede daarom besloten dat zij de ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte zal opleggen, en hem op die manier één laatste kans te geven om zijn beloften waar te maken. Gezien de belangen die voor verdachte op het spel staan, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte deze laatste kans serieus neemt en zal benutten.
Gezien het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Evenmin acht de rechtbank het zinvol verdachte, naast de voorwaardelijke ISD-maatregel, een gevangenisstraf op te leggen.
Om niettemin te benadrukken dat de rechtbank de situatie ernstig opneemt, alsmede als ‘stok achter de deur’, zal de rechtbank aan verdachte een proeftijd voor de duur van drie jaren opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p en 285 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van veroordeelde in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en
- de veroordeelde zich bij naleving van de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Wiersma, voorzitter, mr. E. de Boer en mr. J.M.J.M. Doon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2013.