ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5201
Rechtbank Oost-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.N. Noordzee, werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container die vanuit Ecuador naar Nederland was vervoerd. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het eerste feit, maar meende dat het tweede feit wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat de lading cocaïne betrof en dat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2013 in Lelystad gevolgd en de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op enig moment op de hoogte was van de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als directeur van het bedrijf [BV] toestemming had gegeven voor het vervoer van de containers, maar dat dit niet voldoende was om opzet of aanmerkelijke kans op de invoer van cocaïne aan te nemen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de eerste als de tweede tenlastelegging.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor de schuld van de verdachte. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken op basis van de gebrekkige bewijsvoering en de onduidelijkheid over de intenties van de verdachte met betrekking tot de lading.