ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5201

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
07.974006-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.N. Noordzee, werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container die vanuit Ecuador naar Nederland was vervoerd. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het eerste feit, maar meende dat het tweede feit wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat de lading cocaïne betrof en dat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2013 in Lelystad gevolgd en de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op enig moment op de hoogte was van de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als directeur van het bedrijf [BV] toestemming had gegeven voor het vervoer van de containers, maar dat dit niet voldoende was om opzet of aanmerkelijke kans op de invoer van cocaïne aan te nemen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de eerste als de tweede tenlastelegging.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor de schuld van de verdachte. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken op basis van de gebrekkige bewijsvoering en de onduidelijkheid over de intenties van de verdachte met betrekking tot de lading.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.974006-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats- en land],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 maart 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.N. Noordzee, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwinkels en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 22 augustus 2012 te Luttelgeest en/of Emmeloord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- de vennootschap [BV] (op)gekocht en/of
- een loods te Emmeloord gehuurd en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of is verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en/of
- een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een of meer (vracht)auto('s) gehuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 17 augustus 2012 is in Antwerpen een schip uit Ecuador binnengevaren met daarop een viertal containers. Deze containers waren bestemd voor het bedrijf [BV] en deze containers zijn gescand in Antwerpen. In één van de genoemde containers bleek een hoeveelheid cocaïne te zitten. Deze informatie is door de Belgische autoriteiten doorgespeeld aan de Nederlandse autoriteiten en vervolgens is besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De pakketten cocaïne zijn verwijderd en in beslag genomen en er is een staal, bestaande uit 16 rietjes met cocaïne, teruggeplaatst in de container. Deze container is vervolgens onder observatie genomen. In de vroege ochtend van 22 augustus 2012 is de container opgehaald door een vrachtwagen. Deze heeft de container vervoerd naar het adres [straatnaam] in Emmeloord. Voornoemd adres betreft een bedrijfsloods. Omstreeks 10.30 uur is de vrachtwagen daar aangekomen en vervolgens is deze naar binnen gereden. Direct daarna heeft de politie besloten om de loods binnen te vallen. De personen die op dat moment aanwezig waren in de loods, te weten de medeverdachten A, B, C, D en E], zijn aangehouden.
Een andere medeverdachte, mevrouw [G], is nog voortvluchtig en in december 2012 is verdachte aangehouden.
In de loods zijn onder meer administratie en mobiele telefoons in beslag genomen en verder zijn er twee auto’s in beslag genomen. In één van de auto’s (een Mercedes) is een wapen met munitie aangetroffen. Vervolgens heeft in de woning en in de caravan van medeverdachte [A] een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een wapen met munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De wapens zijn onderzocht door de politie en de stof in de rietjes is getest door het NFI.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe in een schriftelijk requisitoir vastgesteld dat het om een hoeveelheid van 2.352,04 kilogram cocaïne ging en hij heeft voorts vastgesteld dat deze cocaïne is ingevoerd in Nederland. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het bedrijf [BV] niet meer en niet minder is dan een dekmantel ten behoeve van de invoer van verdovende middelen. Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte heeft hij gewezen op de verklaringen die door verdachte zijn afgelegd, de webbrowser-geschiedenis op de computer van verdachte, de verklaringen van de getuige [naam getuige] en het proces-verbaal betreffende het onderzoek naar de bankrekening van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe in een pleitnota aangevoerd dat verdachte weliswaar, als directeur van [BV], opdracht heeft gegeven om de containers over te laten komen, echter dat hij niet wist dat deze lading gebruikt zou worden om cocaïne te importeren. De zoekslagen die in de browsergeschiedenis op de computer van verdachte zijn aangetroffen, zijn gedaan door de buurvrouw en de echtgenote van verdachte. Verder heeft zij aangevoerd dat de contante stortingen op de rekening zijn gedaan in het kader van de werkzaamheden binnen het bedrijf en dat het gebruik van biljetten van € 500,00 in Belgie heel gebruikelijk is.
De raadsvrouw heeft concluderend aangegeven dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een bewezenverklaring en dat het dossier bovendien sterke aanwijzingen kent die stroken met de door verdachte afgelegde verklaringen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting van 8 maart 2013, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment vóór zijn aanhouding op de hoogte is geweest of had behoren te zijn van de omstandigheid dat de container, waarin zich cocaïne bevond, vanuit Equador naar Nederland is vervoerd of anderszins in de ten laste gelegde periode binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte als directeur van het bedrijf [BV] toestemming heeft gegeven voor het vervoer van de containers. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, gelet op zijn eigen verklaringen, medeverdachten [G en A] kende en dat hij de loods in Emmeloord huurde van medeverdachte [G].
Ten slotte blijkt uit de bankgegevens dat op de rekening van het bedrijf van verdachte in de periode van 5 oktober 2011 tot en met 4 augustus 2012 contante stortingen zijn gedaan met een totaalbedrag van € 146.920,00.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet kan worden afgeleid dat verdachte volle opzet heeft gehad op het onder 2 ten laste gelegde feit.
Evenmin zijn voorgaande vaststellingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de containers met cacaobonen, cocaïne zou worden ingevoerd.
Niet kan immers worden uitgesloten dat het opzet/de intentie van de verdachte niet verder reikte dan het invoeren van (zakken met) cacaobonen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden, noch zijn deze door het openbaar ministerie naar voren gebracht, die overtuigend duiden op de aanwezigheid van opzet bij de verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
5 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013.