ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5199

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
07.974001-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs van opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting begon op 22 november 2012 en werd hervat op 8 maart 2013, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.G. Koopman. De officier van justitie, mr. M. Zwinkels, vorderde een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2352 kilogram cocaïne in Nederland, wat een overtreding van de Opiumwet is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte en zijn medeverdachten op het moment van de politie-inval in de loods aanwezig waren, maar de rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container.

De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten in overweging genomen, maar oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte in de loods aanwezig was, niet voldoende was om aan te nemen dat hij wetenschap had van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor opzet of betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne. De beslissing om de verdachte vrij te spreken werd genomen in het licht van de gebrekkige bewijsvoering en de mogelijkheid dat de verdachte niet verder ging dan het lossen van cacaobonen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.974001-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 november 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 8 maart 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwinkels en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen de territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel
1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met
22 augustus 2012 te Luttelgeest en/of Emmeloord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- de vennootschap [BV] (op)gekocht en/of
- een loods te Emmeloord gehuurd en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of is verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en/of
- een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een of meer (vracht)auto(‘s) gehuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 17 augustus 2012 is in Antwerpen een schip uit Ecuador binnengevaren met daarop een viertal containers. Deze containers waren bestemd voor het bedrijf [BV] en deze containers zijn gescand in Antwerpen. In één van de genoemde containers bleek een hoeveelheid cocaïne te zitten. Deze informatie is door de Belgische autoriteiten doorgespeeld aan de Nederlandse autoriteiten en vervolgens is besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De pakketten cocaïne zijn verwijderd en in beslag genomen en er is een staal, bestaande uit 16 rietjes met cocaïne, teruggeplaatst in de container. Deze container is vervolgens onder observatie genomen. In de vroege ochtend van 22 augustus 2012 is de container opgehaald door een vrachtwagen. Deze heeft de container vervoerd naar het adres [straatnaam] in Emmeloord. Voornoemd adres betreft een bedrijfsloods. Omstreeks 10.30 uur is de vrachtwagen daar aangekomen en vervolgens is deze naar binnen gereden. Direct daarna heeft de politie besloten om de loods binnen te vallen. De personen die op dat moment aanwezig waren in de loods, te weten verdachte en medeverdachten [A, B, C en E], zijn aangehouden.
Een andere medeverdachte, mevrouw [G], is nog voortvluchtig en in december 2012 is medeverdachte [F] aangehouden.
In de loods zijn onder meer administratie en mobiele telefoons in beslag genomen en verder zijn er twee auto’s in beslag genomen. In één van de auto’s (een Mercedes) is een wapen met munitie aangetroffen. Vervolgens heeft in de woning en de caravan van medeverdachte [A] een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een wapen met munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De wapens zijn onderzocht door de politie en de stof in de rietjes is getest door het NFI.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Hij heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe in een schriftelijk requisitoir vastgesteld dat het om een hoeveelheid van 2.352,04 kilogram cocaïne ging en hij heeft voorts vastgesteld dat deze cocaïne is ingevoerd in Nederland.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte gewezen op het feit dat verdachte en de medeverdachten alle kanten op zijn gevlucht op het moment dat de politie de loods binnen viel. Hij heeft aangevoerd dat die omstandigheden schreeuwen om een redelijke en geloofwaardige verklaring en dat, nu die verklaring is uitgebleven, dit als bewijs tegen verdachte kan worden gebruikt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachten
[E en C] vermoedelijk door medeverdachte [A] zijn benaderd om de container met cocaïne te lossen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de bevindingen betreffende de historische telefoongegevens.
Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat het, gelet op de enorme straatwaarde van de partij cocaïne en gelet op het proces-verbaal van de Belgische autoriteiten betreffende de zichtbaarheid van de pakketten, onwaarschijnlijk is dat bij het lossen van deze drugs gebruikt wordt gemaakt van onwetende werkers/lossers.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is voor betrokkenheid van verdachte bij de invoer, dan wel bij de verlengde invoer. De raadsman heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had dat zich tussen de cacaobonen cocaïne bevond. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke vorm. De raadsman heeft in zijn pleitnota de geldende jurisprudentie op dat punt weergegeven en aangevoerd dat in het onderhavige geval sprake was van een degelijke opslagruimte, een normale vrachtwagen en het feit dat de werkzaamheden overdag hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat vóór de komst van de lading geen sprake was van enige betrokkenheid van verdachte. Hij heeft ten aanzien van het gedachtestreepje “in de loods aanwezig zijn” aangevoerd dat zonder de wetenschap van cocaïne er geen sprake kan zijn van een strafbare voorbereidingshandeling.
De raadsman heeft betwist dat sprake is geweest van omstandigheden die schreeuwen om een verklaring van de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting van 8 maart 2013, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment vóór zijn aanhouding op de hoogte is geweest of had behoren te zijn van de omstandigheid dat de container, waarin zich cocaïne bevond, vanuit Ecuador naar Nederland is vervoerd of anderszins in de ten laste gelegde periode binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [C] heeft verklaard dat hij in de loods aanwezig was om een lading te lossen. Ook medeverdachte [A] heeft verklaard dat hij en de andere personen in de loods aanwezig waren om te lossen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de personen die in de loods aanwezig waren, waaronder verdachte, daar waren om de container die werd gebracht te lossen.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit dat enkele feit niet kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat zich in de lading cocaïne bevond.
Evenmin is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de containers met cacaobonen cocaïne zat, die zou worden ingevoerd.
Niet kan immers worden uitgesloten dat het opzet/de intentie van de verdachte niet verder reikte dan het lossen van (zakken met) cacaobonen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden, noch zijn deze door het openbaar ministerie naar voren gebracht, die overtuigend duiden op de aanwezigheid van opzet bij de verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
5 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013.