ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5197

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
07.974003-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraffaire na gebrek aan bewijs voor opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de container die vanuit Ecuador naar Nederland was vervoerd. De zaak begon met een onderzoek dat op 22 november 2012 startte, en de inhoudelijke behandeling vond plaats op 8 maart 2013. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Spong. De officier van justitie, mr. M. Zwinkels, had gevorderd om de verdachte schuldig te verklaren, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende bewijs boden voor opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten in de loods aanwezig waren om een lading te lossen, maar dat dit niet automatisch betekende dat zij wisten dat er cocaïne in de container zat. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op enig moment vóór zijn aanhouding op de hoogte was van de cocaïne, en sprak hem vrij van de tenlasteleggingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. N. van Olst-van Esch.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.974003-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [land].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 november 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 8 maart 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwinkels en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen de territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel
1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 22 augustus 2012 te Luttelgeest en/of Emmeloord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- de vennootschap [BV] (op)gekocht en/of
- een loods te Emmeloord gehuurd en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of is verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en/of
- een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een of meer (vracht)auto(‘s) gehuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 17 augustus 2012 is in Antwerpen een schip uit Ecuador binnengevaren met daarop een viertal containers. Deze containers waren bestemd voor het bedrijf [BV] en deze containers zijn gescand in Antwerpen. In één van de genoemde containers bleek een hoeveelheid cocaïne te zitten. Deze informatie is door de Belgische autoriteiten doorgespeeld aan de Nederlandse autoriteiten en vervolgens is besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De pakketten cocaïne zijn verwijderd en in beslag genomen en er is een staal, bestaande uit 16 rietjes met cocaïne, teruggeplaatst in de container. Deze container is vervolgens onder observatie genomen. In de vroege ochtend van 22 augustus 2012 is de container opgehaald door een vrachtwagen.
Deze heeft de container vervoerd naar het adres [straatnaam] in Emmeloord. Voornoemd adres betreft een bedrijfsloods. Omstreeks 10.30 uur is de vrachtwagen daar aangekomen en vervolgens is deze naar binnen gereden. Direct daarna heeft de politie besloten om de loods binnen te vallen.
De personen die op dat moment aanwezig waren in de loods, te weten verdachte en medeverdachten [A, B, D en E], zijn aangehouden.
Een andere medeverdachte, mevrouw [G], is nog voortvluchtig en in december 2012 is medeverdachte [F] aangehouden.
In de loods zijn onder meer administratie en mobiele telefoons in beslag genomen en verder zijn er twee auto’s in beslag genomen. In één van de auto’s (een Mercedes) is een wapen met munitie aangetroffen. Vervolgens heeft in de woning en de caravan van medeverdachte [A] een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een wapen met munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De wapens zijn onderzocht door de politie en de stof in de rietjes is getest door het NFI.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Hij heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe in een schriftelijk requisitoir vastgesteld dat het om een hoeveelheid van 2.352,04 kilogram cocaïne ging en hij heeft voorts vastgesteld dat deze cocaïne is ingevoerd in Nederland.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte gewezen op het feit dat verdachte en de medeverdachten alle kanten op zijn gevlucht op het moment waarop de politie de loods binnen viel. Hij heeft aangevoerd dat die omstandigheden schreeuwen om een redelijke en geloofwaardige verklaring en dat, nu die verklaring is uitgebleven, dit als bewijs tegen verdachte kan worden gebruikt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachten [D en E] vermoedelijk door medeverdachte [A] zijn benaderd om de container met cocaïne te lossen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de bevindingen betreffende de historische telefoongegevens. Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat het, gelet op de enorme straatwaarde van de partij cocaïne en gelet op het proces-verbaal van de Belgische autoriteiten betreffende de zichtbaarheid van de pakketten, onwaarschijnlijk is dat bij het lossen van deze drugs gebruikt wordt gemaakt van onwetende werkers/lossers.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe ten aanzien van de beide feiten aangevoerd dat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij (de oprichting van) [BV] en dat hij niet voorkomt in de getapte gesprekken van medeverdachte [A]. Ten aanzien van de mobiele telefoon waarvan wordt gesteld dat deze aan de verdachte toebehoort, heeft de raadsman aangevoerd dat zelfs al zou verdachte de gebruiker zijn van deze telefoon, het berichten betreft die dateren van na aanvang van de invoer. Voorts blijkt uit deze berichten niet dat de persoon op de hoogte is van het vervoer, dan wel van welke goederen er vervoerd worden. De raadsman heeft aangevoerd dat de vaststelling van de hoeveelheid cocaïne een probleem is, gelet op de onjuiste Belgische weging.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voorts aangevoerd dat het opzet op een hoeveelheid van 2.352 kilogram, gelet op de datum van terugplaatsing (18 augustus 2012) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft aangevoerd dat door verdachte, voorafgaand aan de inbeslagname van de cocaïne in België, geen handelingen zijn verricht met betrekking tot het binnen het grondgebied brengen en dat evenmin sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gewezen op een arrest van de Hoge Raad van
20 november 2012 (LJN-nummer BY0269), welk arrest ziet op het medeplegen voorafgaand aan de inbeslagname.
De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging gebaseerd op artikel 10a van de Opiumwet met een pleegperiode van 1 april tot en met 22 augustus 2012 voor een deel neerkomt op medeplegen voorafgaand aan de inbeslagneming (waarvan het bewijs volledig ontbreekt) en voor een ander deel op het aanwezig zijn in de loods en de inhoud van een tweetal berichten (waarvan niet kan blijken welke wetenschap verdachte had bij het voeren van die gesprekken/berichten). De raadsman heeft bepleit dat het louter in de loods aanwezig zijn geen strafbare voorbereidingshandeling is. Verder is er geen bewijs voorhanden voor betrokkenheid van verdachte bij [BV], bij de huurovereenkomst van de loods en evenmin van betrokkenheid bij eerdere transporten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting van 8 maart 2013, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment vóór zijn aanhouding op de hoogte is geweest of had behoren te zijn van de omstandigheid dat de container, waarin zich cocaïne bevond, vanuit Ecuador naar Nederland is vervoerd of anderszins in de ten laste gelegde periode binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de loods aanwezig was om een lading te lossen. Ook medeverdachte [A] heeft verklaard dat hij en de andere personen in de loods aanwezig waren om te lossen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de personen die in de loods aanwezig waren, waaronder verdachte, daar waren om de container die werd gebracht te lossen.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit dat enkele feit niet kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat zich in de lading cocaïne bevond.
Evenmin is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de containers met cacaobonen cocaïne zat, die zou worden ingevoerd.
Niet kan immers worden uitgesloten dat het opzet/de intentie van de verdachte niet verder reikte dan het lossen van (zakken met) cacaobonen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden, noch zijn deze door het openbaar ministerie naar voren gebracht, die overtuigend duiden op de aanwezigheid van opzet bij de verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
5 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013.