RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummer: 07.974005-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2013
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 november 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 14 februari 2013 en vervolgens op 8 maart 2013. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwinkels en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen de territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel
1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met
22 augustus 2012 te Luttelgeest en/of Emmeloord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- de vennootschap [BV] (op)gekocht en/of
- een loods te Emmeloord gehuurd en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of is verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en/of
- een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een of meer (vracht)auto(‘s) gehuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2012 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een semi automatisch pistool van het kaliber 7,65 Browning en voorzien van serienummer 160144
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten zeven (7) kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm Browning, voorzien van bodenstempel G.F.L.,
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 17 augustus 2012 is in Antwerpen een schip uit Ecuador binnengevaren met daarop een viertal containers. Deze containers waren bestemd voor het bedrijf [BV] en deze containers zijn gescand in Antwerpen. In één van de genoemde containers bleek een hoeveelheid cocaïne te zitten. Deze informatie is door de Belgische autoriteiten doorgespeeld aan de Nederlandse autoriteiten en vervolgens is besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
De pakketten cocaïne zijn verwijderd en in beslag genomen en er is een staal, bestaande uit 16 rietjes met cocaïne, teruggeplaatst in de container. Deze container is vervolgens onder observatie genomen. In de vroege ochtend van 22 augustus 2012 is de container opgehaald door een vrachtwagen. Deze heeft de container vervoerd naar het adres [straatnaam] in Emmeloord. Voornoemd adres betreft een bedrijfsloods. Omstreeks 10.30 uur is de vrachtwagen daar aangekomen en vervolgens is deze naar binnen gereden. Direct daarna heeft de politie besloten om de loods binnen te vallen. De personen die op dat moment aanwezig waren in de loods, te weten verdachte en medeverdachten [A, C, D en E], zijn aangehouden.
Een andere medeverdachte, mevrouw [G], is nog voortvluchtig en in december 2012 is medeverdachte [F] aangehouden.
In de loods zijn onder meer administratie en mobiele telefoons in beslag genomen en verder zijn er twee auto’s in beslag genomen. In één van de auto’s (een Mercedes) is een wapen met munitie aangetroffen. Vervolgens heeft in de woning en de caravan van medeverdachte [A] een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een wapen met munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De wapens zijn onderzocht door de politie en de stof in de rietjes is getest door het NFI.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Hij heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe in een schriftelijk requisitoir vastgesteld dat het om een hoeveelheid van 2.352,04 kilogram cocaïne ging en hij heeft voorts vastgesteld dat deze cocaïne is ingevoerd in Nederland.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte gewezen op het feit dat verdachte, blijkens daartoe opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van de getuige [naam getuige], de vrachtbrief van de chauffeur van de vrachtwagen in ontvangst heeft genomen. Hij heeft voorts gewezen op het feit dat verdachte, blijkens ping-berichten, aan het werk was, in tegenstelling tot hetgeen hij daar zelf over heeft verklaard. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de processen-verbaal van bevindingen betreffende de foto’s die op de mobiele telefoon van verdachte zijn aangetroffen en op de inhoud van de telefoongesprekken die verdachte vanuit de Penitentiaire Inrichting heeft gevoerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er logische verklaringen zijn te geven voor het feit dat verdachte de vrachtbrief in ontvangst heeft genomen, voor het feit dat er vingerafdrukken van hem zijn aangetroffen in de loods en voor de inhoud van de gesprekken die verdachte heeft gevoerd vanuit de Penitentiaire Inrichting. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de oorsprong van de foto’s op de mobiele telefoon van verdachte onduidelijk is en dat aan de ping-berichten geen bewijswaarde kan worden toegekend.
Specifiek heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat het opzet niet bewezen kan worden verklaard, ook niet in voorwaardelijke vorm. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman voorts bepleit dat een te ruime periode ten laste is gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting van 8 maart 2013, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment vóór zijn aanhouding op de hoogte is geweest of had behoren te zijn van de omstandigheid dat de container, waarin zich cocaïne bevond, vanuit Ecuador naar Nederland is vervoerd of anderszins in de ten laste gelegde periode binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [C] heeft verklaard dat hij in de loods aanwezig was om een lading te lossen. Ook medeverdachte [A] heeft verklaard dat hij en de andere personen in de loods aanwezig waren om te lossen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de personen die in de loods aanwezig waren, waaronder verdachte, daar waren om de containers die werden gebracht te lossen.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit dat enkele feit niet kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat zich in de lading cocaïne bevond.
Evenmin is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de containers met cacaobonen, cocaïne zat, die zou worden ingevoerd.
Niet kan immers worden uitgesloten dat het opzet/de intentie van de verdachte niet verder reikte dan het lossen van (zakken met) cacaobonen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden, noch zijn deze door het openbaar ministerie naar voren gebracht, die overtuigend duiden op de aanwezigheid van opzet bij de verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde, onder verwijzing naar het proces-verbaal Wet wapens en munitie en de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van genoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
3.
hij op 22 augustus 2012 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een semi automatisch pistool van het kaliber 7,65 Browning en voorzien van serienummer 160144
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten zeven (7) kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm Browning, voorzien van bodemstempel G.F.L.,
Van het onder 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 3 bewezene levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met de duur van de voorlopige hechtenis, alsmede met de richtlijnen van het LOVS betreffende wapenbezit (met inachtneming van de verklaring van de verdachte op dat punt).
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de richtlijnen van het LOVS uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft genoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de straf.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad en was bereid om dit, indien nodig, te gebruiken. Vuurwapens zijn zeer gevaarlijk in handen van een onbevoegde zoals verdachte. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar voor en een aanzienlijke bedreiging van een veilige samenleving. Daarom moet naar het oordeel van de rechtbank streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank heeft, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 maart 2013, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. De rechtbank overweegt dat dit echter niet een soortgelijk delict betrof als het thans bewezen verklaarde feit en dat deze veroordeling bovendien dateert van langer geleden, te weten uit 2003.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de hiervoor aangehaalde oriëntatiepunten en is zij van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen wapen en de in beslag genomen munitie te onttrekken aan het verkeer.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 3 vermelde voorwerp (een vuurwapen met houder en 7 patronen) moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de “Lijst van in beslag genomen voorwerpen” d.d. 22 februari 2013 onder 3 vermelde voorwerpen, te weten een vuurwapen met houder en 7 patronen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013.