RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummer: 07.974004-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2013
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almelo,
Locatie De Karelskamp te Almelo.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 november 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 14 februari 2013 en vervolgens op 8 maart 2013. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwinkels en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen de territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel
1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met
22 augustus 2012 te Luttelgeest en/of Emmeloord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- de vennootschap [BV] (op)gekocht en/of
- een loods te Emmeloord gehuurd en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of is verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en/of
- een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een of meer (vracht)auto(‘s) gehuurd en/of geregeld ten behoeve van het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2012 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk TULA, model 1895, kaliber 7.62
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten negentien (19) kogelpatronen van het kaliber 7.62 mm Nagant, voorzien van bodemstempel G.F.L. 7,62 NAGANT (Fiocchi), en/of twee (2) hulzen van het kaliber 7.65 mm Browning, voorzien van bodemstempel G.F.L. 7.65mm (Fiocchi), en/of één (1) Brennekepatroon van het kaliber 12 (merknaam FIOCCHI original Brenneke 31,5 g), voorzien van bodemstempel FIOCCHI, ITALY, 12,
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 17 augustus 2012 is in Antwerpen een schip uit Ecuador binnengevaren met daarop een viertal containers. Deze containers waren bestemd voor het bedrijf [BV] en deze containers zijn gescand in Antwerpen. In één van de genoemde containers bleek een hoeveelheid cocaïne te zitten. Deze informatie is door de Belgische autoriteiten doorgespeeld aan de Nederlandse autoriteiten en vervolgens is besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
De pakketten cocaïne zijn verwijderd en in beslag genomen en er is een staal, bestaande uit 16 rietjes met cocaïne, teruggeplaatst in de container. Deze container is vervolgens onder observatie genomen. In de vroege ochtend van
22 augustus 2012 is de container opgehaald door een vrachtwagen. Deze heeft de container vervoerd naar het adres [adres] in Emmeloord. Voornoemd adres betreft een bedrijfsloods. Omstreeks 10.30 uur is de vrachtwagen daar aangekomen en vervolgens is deze naar binnen gereden. Direct daarna heeft de politie besloten om de loods binnen te vallen. De personen die op dat moment aanwezig waren in de loods, te weten verdachte en [medeverdachten B, C, D en E], zijn aangehouden.
Een andere medeverdachte, mevrouw [G], is nog voortvluchtig en in december 2012 is [medeverdachte F] aangehouden.
In de loods zijn onder meer administratie en mobiele telefoons in beslag genomen en verder zijn er twee auto’s in beslag genomen. In één van de auto’s (een Mercedes) is een wapen met munitie aangetroffen. Vervolgens heeft in de woning en in de caravan van verdachte een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder meer een wapen met munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De wapens zijn onderzocht door de politie en de stof in de rietjes is getest door het NFI.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe in een schriftelijk requisitoir vastgesteld dat het om een hoeveelheid van 2352,04 kilogram cocaïne ging en hij heeft voorts vastgesteld dat deze cocaïne is ingevoerd in Nederland.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte gewezen op een proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 5-7 van map 4), op de door verdachte zelf afgelegde verklaringen en op de resultaten van het onderzoek naar de mobiele telefoons en laptop van verdachte, alsmede van de zich daarin bevindende SD-kaarten. Verder heeft de officier van justitie gewezen op een proces-verbaal van bevindingen betreffende de historie van een Volkswagen Passat, waaruit volgt dat verdachte en [medeverdachte D] elkaar kennen. Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op een proces-verbaal van bevindingen betreffende [medeverdachte G], alsmede op de historische telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte G].
Ten aanzien van de specifieke rol van verdachte heeft de officier van justitie aangegeven dat deze dusdanig veelomvattend is geweest (de context van het hele onderzoek, de aangetoonde betrokkenheid van verdachte bij meerdere transporten, de verhouding tot [medeverdachte G] en haar rol in het geheel), dat deze verder gaat dan het plegen van slechts het onder
2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich weliswaar heeft schuldig gemaakt aan de invoer van 19,9 gram cocaïne, echter dat daar de tenlastelegging niet op ziet. Ten aanzien van de “grote” partij heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet vanuit Antwerpen naar Nederland is vervoerd en dat, voor zover het schip is gevaren van Rotterdam naar Antwerpen, dit niet het in de zin der wet binnen het grondgebied van Nederland brengen oplevert. De raadsman heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met anderen het vervoer van de containers heeft geregeld en dat het handelen van verdachte uitsluitend was gericht op het ontvangen en opslaan ervan.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat hooguit van twee pakketten (een gewicht van ongeveer 1 kilogram) vast staat dat het cocaïne betrof.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij in contact is gekomen met Colombianen, dat hij van hen het lossen en de opslag van de cocaïne moest doen en dat de politie op 22 augustus 2012 beter had kunnen wachten tot na het lossen, aangezien het dan naar een locatie zou worden gebracht waar alle mensen samen zouden komen, ook de grote baas. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zelf twee keer bij een levering betrokken is geweest en dat de verdovende middelen beide keren tussen de cacaobonen zaten. Bij de eerste levering heeft hij het na het lossen in een bus naar zijn woning gebracht en van daaruit is het verder verspreid in andere auto’s.
In zijn tweede verklaring heeft verdachte onder meer verklaard dat hij sinds twee jaar contact heeft met de Colombianen en dat hij twee van hen bij naam kent, te weten [X] en [Y].
Hij heeft verklaard dat hij door de twee mannen aan het werk is gezet en moest lossen. Hij heeft verder verklaard dat hij van “[Z]” te horen heeft gekregen dat hij op 22 augustus 2012 aanwezig moest zijn bij het lossen. Bij het lossen van de containers waren tevens drie Surinaamse personen en één Hindoestaanse persoon aanwezig. Hij heeft voorts verklaard dat hij wist dat er cocaïne in zijn loods werd opgeslagen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 21 augustus 2012 voor het laatst contact heeft gehad met de Colombianen over de containers en dat toen tegen hem is gezegd dat hij de vrachtbrief in ontvangst moest nemen. Er zouden vier containers komen die verspreid over de middag gelost zouden worden. Hij heeft verklaard dat hij niet de personen voor het lossen heeft geregeld en dat hij de personen in de loods wel kent vanwege het eerder lossen van ladingen.
Hoeveelheid cocaïne:
In het proces-verbaal van de Belgische federale gerechtelijke politie met nummer [***] wordt voor wat betreft de vaststelling van de partij verdovende middelen in de container met nummer [***] verwezen naar een proces-verbaal van de douane opsporingen, dat als bijlage aan het betreffende proces-verbaal is gehecht.
Blijkens het laatstgenoemde proces-verbaal was elke container geladen met 181 zakken met cacaobonen, voor een gewicht van telkens 12.579 kilogram. De container met nummer [***] is overgebracht naar een veilige plaats en tijdens het lossen van de zakken van de eerste rij werd opgemerkt dat zich duidelijke rechthoekige vormen aftekenden in sommige zakken op de tweede rij in de container. Eén van de zakken van de tweede rij met daarin de rechthoekige vormen is uit de container gehaald en geopend en vervolgens werd vastgesteld dat zich in de zak, tussen de cacaobonen, getapete pakken bevinden. Eén van deze pakken is geopend en vastgesteld werd dat zich daarin wit poeder bevond. De vervolgens uitgevoerde SCOTT NARK II 07-test was positief voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. In totaal zijn 50 zakken aangetroffen waarin, tussen de cacaobonen, in totaal 2087 getapete pakken zaten.
Van elke verpakking (blijkens het proces-verbaal betrof het blauwe, donkerbruine, lichtbruine en zwarte getapete pakken) werd één pak afzonderlijk gewogen en het gemiddelde gewicht daarvan bedroeg 1,127 kg. Het gemiddelde gewicht vermenigvuldigd met het aantal pakken levert een totaalgewicht op van 2.352,04 kilogram .
De rechtbank overweegt dat uit genoemd proces-verbaal volgt dat van de 2087 getapete pakken die zich in de container bevonden een viertal willekeurige pakken is geopend en gewogen en dat zich in al deze pakken cocaïne bevond. De rechtbank acht het derhalve volstrekt onaannemelijk dat, zoals door de raadsman is gesuggereerd, zich slechts in die vier pakken cocaïne heeft bevonden en dat in de overige pakken slecht een wit poeder, niet zijnde cocaïne, zou hebben gezeten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, onder verwijzing naar genoemd proces-verbaal, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zich in de container met nummer [***], op het moment dat deze in Antwerpen arriveerde, 2.352 kilogram cocaïne bevond.
Binnen het grondgebied van Nederland brengen
De rechtbank overweegt dat de lading cocaïne was verborgen in de container met nummer [***]. Deze container was bestemd voor het bedrijf [BV] per adres [straatnaam] te Emmeloord en aldus had de container voornoemd adres als eindbestemming.
De rechtbank overweegt dat de route die het containerschip, met aan boord genoemde container, heeft afgelegd, is weergegeven in een proces-verbaal van bevindingen .
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat het schip op 29 juli 2012 is vertrokken uit Ecuador en dat dit op 16 augustus 2012 omstreeks 14.15 uur via de Bremerhaven in Duitsland is aangekomen in de haven van Rotterdam.
Vervolgens is het schip op 17 augustus 2012 omstreeks 5.20 uur vertrokken uit Rotterdam en is het op 17 augustus 2012 omstreeks 23.27 uur aangekomen in Antwerpen. In Antwerpen is de cocaïne met de hoeveelheid van 2.352 kilogram uit die container in beslag genomen en zijn er 16 rietjes met cocaïne met een nettogewicht van 19,9 gram teruggeplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip slechts bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde. De rechtbank is van oordeel dat aldus het beoogde delict als voltooid kan worden aangemerkt bij het overschrijden van de grens met Nederland. Het door de raadsman gevoerde verweer ziet op bevoegdheidsproblematiek en doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode 2.352 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland is gebracht.
Wetenschap verdachte
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er containers met daarin cocaïne zouden komen en dat hij verantwoordelijk was voor het lossen en de opslag van de cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne vanuit het buitenland naar Nederland komt. Verdachte heeft verklaard dat zijn pingnaam “[naam]” is en in een pingbericht d.d. 22 augustus 2012 om 09:10:59 uur, gericht aan deze “[naam]”, wordt gevraagd: “Heb je nog wat van die cont in antw gehoord.” Nu het voorts een feit van algemene bekendheid is, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip slechts bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte
wetenschap had van het feit dat de cocaïne vanuit het buitenland binnen het grondgebied van Nederland zou worden gebracht.
De stelling van verdachte dat hij niet zou hebben geweten van de aanzienlijke omvang van de partij, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, integendeel. In een pingbericht, gericht aan “[naam]” - waarvan verdachte heeft verklaard dat dit zijn pingnaam is - wordt gevraagd “Zo wie zo zijn jullie nu met zijn 5-en toch?” Er waren ook daadwerkelijk vijf personen aanwezig in de loods om te lossen. De lading moest in meerdere (vier) containers met een vrachtwagen worden gebracht. Genoemde omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, op een aanzienlijke omvang.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 2.352 kilogram cocaïne. Hieraan doet niet af dat de aanvankelijk in de container verpakte hoeveelheid van 2.352,04 kilogram cocaïne - door tussenkomst van de politie - niet is vervoerd van Antwerpen naar de eindbestemming Emmeloord.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte daarbij bewust en nauw heeft samengewerkt met andere personen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen.
Feit 2:
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de hoeveelheid.
De rechtbank is echter van oordeel dat, onder verwijzing naar hetgeen zij daarover bij het onder 1 ten laste gelegde heeft overwogen, alsmede de bekennende verklaring van de verdachte , het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat daarbij sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en andere personen, zodat hij zal worden vrijgesproken van het medeplegen.
Feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde, onder verwijzing naar het proces-verbaal en de bekennende verklaring van de verdachte , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van genoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te Nederland, (binnen de territoriale wateren en/of op de Westerschelde, op weg naar Antwerpen), opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2352 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 22 augustus 2012 in Nederland en/of België,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van (ongeveer) 2352 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen te verschaffen,
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen,
hebbende, verdachte toen en daar opzettelijk
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en is verdachte in een loods aanwezig geweest teneinde de container met een (grote) hoeveelheid cocaïne in ontvangst te nemen en/of te lossen en
- een of meer berichten gestuurd (al dan niet in versluierd taalgebruik) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne;
3.
hij op 22 augustus 2012 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk TULA, model 1895, kaliber 7.62
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten negentien (19) kogelpatronen van het kaliber 7.62 mm Nagant, voorzien van bodemstempel G.F.L. 7,62 NAGANT (Fiocchi), en twee (2) hulzen van het kaliber 7.65 mm Browning, voorzien van bodemstempel G.F.L. 7.65mm (Fiocchi), en één (1) Brennekepatroon van het kaliber 12 (merknaam FIOCCHI original Brenneke 31,5 g), voorzien van bodemstempel FIOCCHI, ITALY, 12,
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
Een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid en middelen te verschaffen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de kleine hoeveelheid (20 gram) en het feit dat verdachte niet wist of vermoedde dat het om een zo grote hoeveelheid ging. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte heeft gehandeld uit grote angst voor een aantal Colombiaanse personen, ten gevolge van bedreiging door deze personen. De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met het feit dat politie en justitie onzorgvuldig zijn omgegaan met de belangen van de verdachte door in het proces-verbaal van zijn verhoor uitdrukkelijk op te nemen dat verdachte in het getuigenbeschermingsprogramma opgenomen wilde worden. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op het feit dat verdachte niet eerder wegens Opiumwetdelicten in aanraking is gekomen met justitie en op het feit dat een zeer lange gevangenisstraf met name voor de dochter van verdachte een zware belasting zou vormen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden bij een hoeveelheid van meer dan 20.000 gram (=20 kilogram) verdovende middelen, indien sprake is van een organisatie. Voornoemde oriëntatiepunten gaan uit van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1º van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank heeft voornoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de straf, waarbij de rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval sprake was van een hoeveelheid van 2.352 kilogram.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Het motief voor de strafbaarstelling van invoer van verdovende middelen is in aanzienlijke mate gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan en voortduren van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. Bovendien gaat het participeren in de keten van de invoer tot aan het gebruik van die middelen dikwijls gepaard met andere vormen van criminaliteit. Ook in het onderhavige geval is dit gebeurd, nu ten laste van verdachte ook wapen- en munitiebezit door de rechtbank bewezen is verklaard.
Gelet op het voorgaande kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd.
De rechtbank overweegt dat er, gelet op de enorme hoeveelheid cocaïne, de enorme straatwaarde daarvan, het feit dat de containers door meerdere personen zouden worden gelost en het feit dat er containers nodig waren om de verdovende middelen te vervoeren, sprake was van een professionele organisatie die zich bezig hield met internationale grensoverschrijdende invoer en verder vervoer van harddrugs. Verdachte heeft binnen die organisatie naar het oordeel van de rechtbank een essentiële rol gehad en hij heeft daarmee een wezenlijke bijdrage aan het invoertraject geleverd.
De rechtbank overweegt dat verdachte in zijn bij de politie afgelegde verklaringen, alsmede ter terechtzitting van 8 maart 2013 openheid van zaken lijkt te willen geven, echter daar waar hem wordt gevraagd naar de betrokkenheid van de andere personen, hij zich niet nader verklaart, dan wel hij zich beroept op zijn zwijgrecht. De rechtbank overweegt dat aldus de door de verdediging gestelde dwang onvoldoende aannemelijk is geworden, zodat de rechtbank daarmee niet in strafverminderende zin rekening zal houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 maart 2013, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor een Opiumwetdelict. Kennelijk hebben eerder aan hem opgelegde straffen, waaronder (on)voorwaardelijke gevangenisstraffen, hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 1 maart 2013. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog gemiddeld ingeschat. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de interventies in het verleden, is een toezicht op bijzondere voorwaarden met een aantal (gedrags-)interventie(‘s) en/of behandeling(en), geïndiceerd. De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining en een behandeling bij JusTact of een soortgelijke ambulante forensische verslavingszorg.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 14a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, een voorwaardelijke straf slechts kan worden opgelegd, bij oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vier jaar. De rechtbank is echter van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een langere duur dan vier jaar op zijn plaats is, zodat reeds op grond daarvan niet een deels voorwaardelijke straf kan worden opgelegd.
Een eventuele behandeling van de verdachte dan wel deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining, zal te zijner tijd mogelijk binnen de kaders van een voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden gerealiseerd.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de slotsom dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van lange duur dient te worden opgelegd en de rechtbank acht de hierna te melden gevangenisstraf passend en geboden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de op de beslaglijst vermelde wapens, munitie en verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 maart 2013 aangegeven dat de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen reeds zijn vernietigd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 4 tot en met 14 vermelde voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen”
d.d. 22 februari onder 4 tot en met 14 vermelde voorwerpen, te weten een aantal (XTC)pillen, een zak wit poeder, twee brokken vaste substantie (op hasj gelijkend), een heuptas, 7 patronen in revolver, 1 hagelpatroon en 2 patronen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013.