ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4859

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
08/700238-11
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel door een schoondochter van haar schoonmoeder

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Nederland op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan verduistering en diefstal. De verdachte, de schoondochter van het slachtoffer, heeft onrechtmatige overschrijvingen gedaan van de rekening van haar schoonmoeder, waarbij een totaalbedrag van ongeveer € 40.179,48 is overgemaakt naar haar eigen rekening. Daarnaast heeft zij grote bedragen gepind met de pinpas van haar schoonmoeder en goederen aangeschaft zonder toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010, in de gemeente Enschede, meermalen opzettelijk geldbedragen toebehorende aan haar schoonmoeder heeft verduisterd en gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel, te weten de bankpas en pincode van haar schoonmoeder. De verdachte had de machtiging om de bankzaken van haar schoonmoeder te regelen, maar heeft deze machtiging misbruikt voor eigen gewin. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die de schadevergoeding van € 40.179,48 vorderde, toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen dat de verdachte heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/700238-11
Datum vonnis: 1 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[verdachte],
geboren op [1971] in [plaats],
wonende in [plaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2013. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. A. Kok en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, als gemachtigde van de bankrekening(en) van [slachtoffer], een aanzienlijk geldbedrag van die [slachtoffer] heeft verduisterd en/of gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
A.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010,
in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland,
meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) opzettelijk een of meer bedrag(en)
aan geld (tot een totaalbedrag van ongeveer 40.179,48 Euro, in elk geval een
of meer bedrag(en) aan geld), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk(e) geld(bedragen) en/of goed(eren) verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde over de rekening(en) van die [slachtoffer] en/of als gemachtigde over haar (verdachte’s) (bank)rekening(en), onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010, in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van ongeveer 40.179,48 Euro, in elk geval een of meer bedrag(en) aan geld), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], ik elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de/het weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) al dan niet telkens onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer overschrijvingskaarten en/of accept-giro’s en/of bank-giro-opdrachten en/of een of meer bankpas(sen) en/of daarbij gebruik heeft gemaakt met een niet voor hem/haar gebruik bestemde bij die bankpas bijbehorende pincode(s).
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder A tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. Met betrekking tot de vordering benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering geheel kan worden toegewezen, met wettelijke rente en onder toepassing van de Terwee-maatregel.
4.1 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.2 Verzoeken verdediging
Verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de zaak aan te houden, omdat de verdediging geen tijd heeft gehad zich voldoende te kunnen prepareren op de door de officier van justitie ingediende wijziging van de tenlastelegging. De juridische waardering van de feiten komt na de wijziging van de tenlastelegging anders te liggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een tweetal getuigen, van wie het door de verdediging van belang wordt geacht dat zij worden gehoord, ter zitting te horen. Zij zouden volgens de raadsman kunnen verklaren dat er door verdachte is gepind en dat zij het gepinde geld aan [slachtoffer] heeft teruggegeven. De verklaringen hebben bovendien hun weerslag op de vordering van de benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek de zaak aan te houden. Het feitencomplex verandert niet, alleen de kwalificatie zal eventueel wijzigen. Hierdoor wordt het verdedigingsbelang volgens de officier van justitie niet geschaad. Wat betreft het horen van de getuigen stelt de officier van justitie dat het noodzaakscriterium van toepassing is. Zij verzet zich niet tegen het horen van de getuigen, mits [slachtoffer] eveneens ter zitting zal worden gehoord.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank wijst het herhaalde verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak af. Zij overweegt daartoe als volgt. De vordering tot wijziging van de tenlastelegging is door de rechtbank toegewezen. De wijziging blijft binnen hetzelfde feitencomplex. Bovendien is deze wijziging van de tenlastelegging voldoende tijdig door de officier van justitie gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verdediging door deze wijziging van de tenlastelegging dan ook niet in haar belangen geschaad. Het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen.
Met betrekking tot het herhaalde verzoek van de raadsman tot het horen van een tweetal getuigen, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het feit dat de raadsman de getuigen niet bij aanvang van de zitting heeft gemeld is, met inachtneming van recente jurisprudentie van de Hoge Raad, het noodzaakcriterium bij de toetsing van het verzoek tot het horen van de getuigen van toepassing. De raadsman heeft bij aanvang van de behandeling van de zaak, op het moment dat door de voorzitter is vastgesteld welke personen ter terechtzitting waren verschenen, niet medegedeeld dat de verdediging twee getuigen ter zitting wenste te horen. Dit brengt met zich mee dat deze getuigen niet kunnen worden aangemerkt als zogenaamde “meegebrachte getuigen” in de zin van artikel 287 Sv. Artikel 287 Sv is namelijk enkel van toepassing op getuigen die bij aanvang van de behandeling door de voorzitter zijn vastgesteld als aanwezige personen, dan wel getuigen die onmiddellijk na de voordracht van het openbaar ministerie bekend worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is de door de raadsman voorgestelde getuigen te horen nu dit niet noodzakelijk is voor enige door de rechtbank in de onderhavige zaak te nemen beslissing. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuigen dan ook af.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder A tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Er is onder andere meerdere keren door verdachte gepind voor producten voor haarzelf. Daarnaast heeft verdachte geld overgemaakt van de SNS-rekening van [slachtoffer] naar haar eigen rekening .Zij heeft daarnaast geld gepind met de bankpas van [slachtoffer]. [Slachtoffer] heeft aan verdachte, na het overlijden van haar echtgenoot, haar bankpas en haar pincode gegeven om betalingen voor en namens haar te doen. [Slachtoffer] heeft verklaard dat zij nooit toestemming heeft gegeven aan verdachte om het geld voor zichzelf te gebruiken en met dat geld producten aan te schaffen. Voor het doen van boodschappen gaf [slachtoffer] aan verdachte altijd contant geld. Door [slachtoffer] zijn verschillende bankafschriften overgelegd waarop de door verdachte gepinde bedragen zijn terug te vinden. Naast de bankafschriften bevinden zich ook andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt uit de administratie van de verkopers dat de laptop bij de Mediamarkt, die is aangeschaft met de pinpas van [slachtoffer], op naam van verdachte is aangeschaft en hetzelfde geldt voor de schoenen die zijn gekocht bij Schuurman Schoenen. In totaal is er 19 keer een bedrag van € 1.000,-- gepind in een tijdsbestek van een halfjaar. Het is onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] daartoe opdracht zou hebben gegeven. Verdachte heeft in haar eerste verklaring bij de politie naar voren gebracht dat zij nooit aankopen voor zichzelf heeft gedaan en nooit iets van [slachtoffer] heeft gekregen. In de loop van het verhoor brengt zij ineens naar voren dat zij twee keer een bedrag van € 1.000,-- van [slachtoffer] zou hebben gekregen en dat zij daarvoor spullen zou hebben mogen kopen voor het gezin. Dat wordt door [slachtoffer] ontkend. In haar tweede verklaring heeft verdachte verklaard dat zij een bedrag van € 1.008,-- zou kunnen hebben gekregen. Vervolgens heeft zij een verklaring afgelegd over een plannetje met [slachtoffer] om de ex-vrouw van de overleden echtgenoot van [slachtoffer] voor de gek te houden. Pas op het moment dat verdachte geconfronteerd wordt met de aankoop van de laptop en de schoenen, heeft zij verklaard dat zij die zou hebben gekregen. Verdachte wijzigt iedere keer haar verklaring, wat haar verklaringen ongeloofwaardig maakt. Verdachte heeft verschillende handelingen verricht om het geld over te maken. Op het moment dat er geen geld meer was, kwamen er bij [slachtoffer] aanmaningen binnen. Het is onwaarschijnlijk dat er door verdachte allerlei vreemde pintransacties worden gedaan voor [slachtoffer], maar dat [slachtoffer] tegen haar zou hebben gezegd dat zij de aanmaningen niet hoefde te betalen.
De door verdachte verrichten handelingen zijn primair te kwalificeren als verduistering. Dit geldt in ieder geval voor de betalingen die gedaan zijn vanaf de SNS-rekening. Met betrekking tot de ING betalingen geldt dat verdachte wel feitelijk door [slachtoffer] was gemachtigd tot het doen van betalingen. Subsidiair zijn die handelingen te kwalificeren als diefstal met gebruik van een valse sleutel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het haar tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij voert daartoe het volgende aan. Verdachte zou wisselende verklaringen hebben afgelegd, maar dat is niet zo vreemd gelet op het feit dat zij voorafgaand aan het verhoor onvoorbereid naar het politiebureau is gegaan. Zij heeft zich niet kunnen prepareren op het onderwerp en na afloop van het verhoor zijn haar weer gebeurtenissen te binnen geschoten. Er zitten stukken in de verklaring van [slachtoffer] die bevreemding wekken. De bankafschriften van de bank zouden niet binnen zijn gekomen per post. Deze werden haar wel toegestuurd, maar bereikten haar vervolgens niet. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat verdachte die bankafschriften zou hebben weggenomen. [Slachtoffer] heeft in haar eerste verklaring verklaard dat zij haar pinpas wel eens mee gaf aan haar schoondochter. Later heeft zij verklaard dat zij dit dikwijls deed. Ook zit er veel tijd tussen de periode waarin het feit gepleegd zou zijn en de uiteindelijke aangifte. Er zijn machtigingen die met medewerking van [slachtoffer] tot stand zijn gekomen en die nu door [slachtoffer] worden ontkend. [Slachtoffer] is verantwoordelijk voor wat zij tekent. Het is bovendien niet vreemd dat iemand als verdachte die zoveel voor haar schoonmoeder heeft gedaan, daar iets voor terug krijgt. Het uitgavenpatroon van het gezin van verdachte komt overeen met de inkomsten. Het is niet bewezen dat sprake is van een hoger uitgavenpatroon in de tenlastegelegde periode. Verdachte is uiteindelijk zelf gestopt met het verlenen van hulp aan haar schoonmoeder. De verhoudingen zijn volstrekt gebrouilleerd. Er is niet voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aanleiding
Verdachte is de partner van de zoon van [slachtoffer]. Samen met haar partner heeft zij twee zoons. Haar schoonmoeder, [slachtoffer], heeft na het overlijden in juni 2009 van de echtgenoot van [slachtoffer], aan verdachte gevraagd de financiën op orde te brengen en deze bij te houden. Zij heeft verdachte ook gevraagd de openstaande rekeningen voor haar te betalen. Op een gegeven moment ontvangt [slachtoffer] meerdere aanmaningen en betalingsherinneringen. Zij laat een bekende haar bankafschriften nakijken en ziet op de afschriften dat er grote bedragen zijn afgeschreven en overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Ook ziet zij dat er veel geld is opgenomen door middel van pintransacties.
Overwegingen van de rechtbank
Verdachte was in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010 gemachtigd om de bankzaken van [slachtoffer] te regelen. , [Slachtoffer] had haar gemachtigd om geld van de spaarrekening van de SNS-bank, met het rekeningnummer [XXXX] over te boeken naar de ING-rekening, met het rekeningnummer [YYYY]. [Slachtoffer] heeft daarover verklaard dat zij op 27 augustus 2009 mee is geweest naar de SNS-bank en haar handtekening onder de machtiging heeft gezet. Zij heeft verklaard dat zij niet wist dat zij voor een algehele machtiging tekende in plaats van een eenmalige machtiging. Verdachte heeft daarnaast regelmatig de beschikking gehad over de pinpas van [slachtoffer] om betalingen te verrichten en zij kende de bijbehorende pincode. Het is regelmatig voorgekomen dat verdachte de pinpas een aantal dagen in haar bezit heeft gehad.
In de tenlastegelegde periode is een groot geldbedrag van in totaal € 40.179,48 van de bankrekening van [slachtoffer] afgeschreven. Uit de bankafschriften volgt dat er onder andere betalingen zijn verricht met de pinpas van [slachtoffer] bij de Mediamarkt, Wadi Juwelier, New York Fashion, Five Pocket en Schuurman Schoenen. Uit nader onderzoek is gebleken dat de laptop die is aangeschaft bij de Mediamarkt op naam staat van verdachte. Ook staan bij de aankoop van de schoenen bij Schuurman Schoenen de klantgegevens van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met toestemming van haar schoonmoeder een laptop voor haar zoon heeft gekocht van het geld van [slachtoffer]. Ook zou zij ertoe gerechtigd zijn geweest om af en toe iets voor haarzelf te kopen. Dit wordt echter door [slachtoffer] ten stelligste ontkend. , De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [slachtoffer] toestemming heeft gegeven voor de geldopnames, zoals door verdachte ter zitting is verklaard. In eerste instantie heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij nooit privéaankopen heeft gedaan met de pinpas van [slachtoffer]. Zij zou wel eens een stel kleren hebben gekregen en een bedrag om handschoenen te kopen. Verderop in het verhoor heeft zij verklaard dat ze twee keer € 1.000,-- op haar rekening gestort heeft gekregen van [slachtoffer].
Daarnaast werd er alleen al in de maand juli 2009 een bedrag van ongeveer € 8.000,-- opgenomen door middel van pintransacties dan wel overgemaakt naar de rekening van verdachte. In de maanden september en oktober 2009 komt daar nog eens ongeveer
€ 10.000,-- bij. Ook moest er geld worden overgemaakt naar de ex-echtgenote van de overleden echtgenoot van [slachtoffer]. [Slachtoffer] heeft daartoe overschrijvingskaarten aan verdachte gegeven. De rechtbank heeft geconstateerd dat op die overschrijvingskaarten, met een ander handschrift, het rekeningnummer van verdachte is ingevuld in plaats van het rekeningnummer van de ex-vrouw van de overleden echtgenoot van [slachtoffer]. Wanneer verdachte daarover door de politie wordt ondervraagd, verklaart zij in eerste instantie dat het om een vergissing lijkt te gaan. Op een later tijdstip heeft zij verklaard dat het om een afspraak ging die gemaakt was tussen haar en [slachtoffer] om de kinderen van de overleden echtgenoot van [slachtoffer] voor de gek te houden. Dat er een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, is door [slachtoffer] ontkend.
Op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat zij voor alle genoemde transacties toestemming had van [slachtoffer], niet aannemelijk is. De rechtbank heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat verdachte haar bij de politie afgelegde verklaringen diverse keren heeft gewijzigd en bijgesteld wat de geloofwaardigheid van haar verklaringen niet ten goede komt. Verdachte heeft verschillende handelingen verricht om het geld over te maken. Op het moment dat er geen geld meer op de rekeningen van [slachtoffer] stond, kwamen bij [slachtoffer] betalingsherinneringen en aanmaningen van diverse schuldeisers binnen. Verdachte heeft ter terechtzitting op de vraag waarom zij als financiële steun en toeverlaat van [slachtoffer] niet voor tijdige betaling van de binnengekomen facturen heeft gezorgd, geantwoord dat zij vaak tegen haar schoonmoeder gezegd heeft dat de rekeningen moesten worden betaald maar dat haar schoonmoeder telkens zei dat “dat nog wel kon wachten”. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat door [slachtoffer] tegen verdachte gezegd zou zijn dat - ook na betalingsherinneringen en aanmaningen - nog niet tot betaling overgegaan behoefde te worden. Dit klemt temeer nu verdachte bovendien wel allerlei, volgens de verklaring van [slachtoffer], onverklaarbare pintransacties zonder toestemming van [slachtoffer] deed. In dat licht bezien is het bovendien opmerkelijk dat de aanmaningen niet uit de gehele periode dat verdachte zich met haar schoonmoeders financiën bemoeide, dateerden doch uitsluitend uit de laatste fase, derhalve de periode waarin het geld reeds grotendeels van [slachtoffer]’s rekeningen verdwenen was. Veel van de door de verdachte afgelegde verklaringen acht de rechtbank dan ook niet betrouwbaar en niet aannemelijk. De verdediging heeft met betrekking tot de wisselende verklaringen van verdachte bij de politie naar voren gebracht dat verdachte onverhoeds is gehoord en zich niet heeft kunnen prepareren op hetgeen waarover zij zou worden gehoord. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat in 2010, vlak na de aangifte, al een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden bij de politie. Vervolgens is zij op 31 maart 2011 gehoord en daarna op 18 augustus 2011. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat verdachte door het onderwerp van de verhoren van de politie is overvallen.
Kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte zich geld van haar schoonmoeder, met een totaalbedrag van € 40.179,48 heeft toegeëigend.
Een deel van dit geld heeft verdachte zich wederrechtelijk toegeëigend terwijl zij dat geld anders dan door misdrijf onder zich had, namelijk om als gemachtigde van de rekeningen van haar schoonmoeder voor laatstgenoemde van haar rekening overboekingen te doen naar de rekeningen van personen en instanties ter betaling van facturen en/of andere verplichtingen van haar schoonmoeder dan wel om geld van die rekeningen op te nemen om daarmee contante betalingen ten behoeve van haar schoonmoeder te doen. Voor zover verdachte de machtiging in strijd met de afspraken met haar schoonmoeder voor andere dan voornoemde doeleneinden heeft gebruikt om op die wijze over geld te beschikken dat bestemd was voor betalingsverplichtingen van haar schoonmoeder, is er sprake van verduistering nu zij in die gevallen zich de betreffende geldbedragen - waarover zij mocht beschikken om daarmee rekeningen van haar schoonmoeder te betalen - wederrechtelijk heeft toegeëigend. Die wederrechtelijke toeëigening volgt uit de aangifte van [slachtoffer] waarin zij heeft verklaard dat zij geen toestemming heeft gegeven aan verdachte om zichzelf geld toe te eigenen. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat zij nooit geld, dat door verdachte van de rekening van [slachtoffer] was opgenomen of van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van verdachte was overgeboekt terwijl dat niet door verdachte was aangewend voor betaling van rekeningen van [slachtoffer], van verdachte heeft gekregen. Resumerend is het oordeel van de rechtbank dat met betrekking tot de bedragen waartoe verdachte gemachtigd was om daarvan de openstaande rekeningen te betalen en zonder dat die betalingen zijn gedaan die daarop betrekking hebbende geldbedragen voor zichzelf heeft gehouden en/of aangewend, dit verduistering oplevert, nu vaststaat dat de verdachte deze gelden uit hoofde van de machtiging rechtmatig onder zich had en zich die gelden vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Met betrekking tot het pinnen van contant geld en het doen van pinbetalingen voor de aankoop van diverse goederen, alsmede voor de overboekingen van geldbedragen naar haar eigen rekening waarvoor verdachte niet door [slachtoffer] was gemachtigd, is de rechtbank van oordeel dat dit telkens een diefstal door middel van een valse sleutel oplevert. Verdachte heeft immers in die gevallen onbevoegd gebruik gemaakt van de haar ter beschikking gestelde bankpas en de pincode van haar schoonmoeder. Verdachte had daarvoor geen toestemming en mitsdien had zij die geldbedragen niet rechtmatig onder zich en heeft zij die geldbedragen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weggenomen door onbevoegd gebruik te maken van overschrijvingskaarten en accept-giro’s en bank-giro-opdrachten en de bankpassen en pincode van [slachtoffer]. Voor zover het door verdachte aangeschafte producten betreft met geld van [slachtoffer], heeft te gelden dat [slachtoffer] volgens haar verklaring aan verdachte ook hiervoor nooit toestemming heeft gegeven weshalve verdachte de daarop betrekking hebbende geldbedragen niet rechtmatig onder zich had en heeft gestolen van [slachtoffer], zodat ook met betrekking tot de aanschaf van die producten sprake was van diefstal.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel van geld toebehorende aan [slachtoffer].
5.3 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A.
zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010,
in de gemeente Enschede, meermalen, telkens opzettelijk bedragen aan geld
toebehorende aan [slachtoffer], welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde over de rekening van die [slachtoffer] onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en
zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010, in de gemeente Enschede, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag telkens onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer overschrijvingskaarten en accept-giro’s en bank-giro-opdrachten en een of meer bankpassen en daarbij gebruik heeft gemaakt met een niet voor haar gebruik bestemde bij die bankpas bijbehorende pincode.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310, 311 en 321 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit A
het misdrijf: verduistering, meermalen gepleegd;
feit B
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] zich ten opzichte van haar schoondochter in een afhankelijke positie bevond. Het gaat om een groot geldbedrag. Het valt verdachte bijzonder kwalijk te nemen dat zij het vertrouwen van [slachtoffer] op een dergelijke wijze heeft beschaamd. De officier van justitie acht een straf zoals ter terechtzitting is geëist, passend en geboden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt, subsidiair, met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Voor de bewezenverklaarde feiten zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld, zodat de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen betrekt. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het doen van onrechtmatige overschrijvingen waardoor een groot geldbedrag van de rekening van aangeefster, [slachtoffer], is overgeschreven naar verdachtes eigen rekening. Daarnaast heeft zij grote bedragen bij de geldautomaat opgenomen en zichzelf toegeëigend, alsmede goederen voor haarzelf en haar gezin aangeschaft door voor de betaling daarvan zonder toestemming de pinpas van [slachtoffer] te gebruiken. Verdachte heeft daarbij enkel gehandeld uit financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan temeer daar verdachte aldus op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in haar als schoondochter meende te mogen stellen en juist om die reden haar financiële zaken aan verdachte had toevertrouwd. Met haar handelwijze heeft verdachte dit vertrouwen ernstig beschaamd.
De raadsman heeft een beroep gedaan op het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de datum waarop verdachte ter terechtzitting ter verantwoording is geroepen.
Voor zover de raadsman daarmee ook een beroep heeft willen doen op schending van de redelijke termijn, verwerpt de rechtbank dit verweer. De rechtbank overweegt daartoe dat de onderhavige feiten zijn gepleegd in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 februari 2010. Op 8 april 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Op 24 maart 2011 is [slachtoffer] nog nader gehoord. Vervolgens is op 31 maart 2011 verdachte voor het eerst bij de politie gehoord. Op die datum is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn voor verdachte gaan lopen. Op 1 maart 2013 wijst de rechtbank vonnis. Als uitgangspunt geldt dat het geding - behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen - met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in casu de redelijke termijn niet is geschonden.
Wat betreft het tijdsverloop overweegt de rechtbank als volgt. Het tijdsverloop tussen het opnemen van de aangifte op 8 april 2010 en het ontplooien van opsporingshandelingen resulterend in het eerste verhoor van verdachte op 31 maart 2011 kan met name voor aangeefster als extra belastend zijn ervaren. Bijna één jaar heeft zij moeten wachten voordat degene die gedurende enkele maanden haar vertrouwen heeft misbruikt daarvoor door de politie is gehoord. De rechtbank ziet in het tijdsverloop sinds de aangifte tot aan de behandeling ter terechtzitting dan ook geen reden voor matiging van de op te leggen straf nu verdachte daarvan geen nadeel heeft ondervonden anders dan dat zij pas één jaar na de aangifte voor het eerst met haar handelingen is geconfronteerd.
De rechtbank neemt mee in haar overwegingen met betrekking tot de strafmaat dat uit de Justitiële Documentatie van verdachte volgt dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en geen recente documentatie heeft.
Alles overwegende concludeert de rechtbank als volgt. In het onderhavige geval, waarin door verdachte op grove wijze misbruik is gemaakt van het vertrouwen dat haar schoonmoeder onder moeilijke omstandigheden na het overlijden van haar echtgenoot bij de afhandeling van haar financiële zaken in verdachte had, door haar schoonmoeder een fors geldbedrag afhandig te maken, past naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[Slachtoffer], wonende te [plaats] aan de [adres] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 40.179,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Het totaal van de verduisterde en gestolen gelden ad € 40.179,48.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en voor toewijzing vatbaar is. Zij heeft gevorderd het gehele bedrag toe te wijzen, met in achtneming van de wettelijke rente en de Terwee-maatregel.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij heeft de raadsman betoogd dat het gehele bedrag is gebaseerd op hetgeen is aangebracht door [slachtoffer]. Het gaat om veel transacties waarvan [slachtoffer] heeft aangegeven dat het geld niet bij haar terecht is gekomen. Dat is volstrekt onvoldoende onderbouwd. De raadsman verzoekt de vordering dan ook af te wijzen.
Overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen voor een bedrag van € 40.179,48, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f en 57 Sr.
12. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit A
het misdrijf: verduistering, meermalen gepleegd;
feit B
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder A en B bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 40.179,48 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2010);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten A en B tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van €40.179,48 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 235 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.
Mr. Bouma is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.