Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Parketnummer: 08/710258-09
Datum vonnis: 1 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[Verdachte],
geboren op [1968] in [plaats] ([land]),
wonende in [plaats] ([land]), [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
15 februari 2013. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. van der Berg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. A.W.T. Klappe, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen dan wel alleen een geldbedrag van € 49.295,-- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2009 in de gemeente Oldenzaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) aanzienlijk(e) geldbedrag(en) (totaal ongeveer 49295 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/ althans van (een) voorwerp(en), te weten (een) aanzienlijk(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde feit, met uitzondering van het medeplegen, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest en voorts verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden dan wel of daarvan moet worden vrijgesproken. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van de Salduz-jurisprudentie van het Europese hof voor de Rechten van de Mens de bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, wegens schending van het consultatierecht.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de “Salduz”-jurisprudentie van het Europese hof voor de Rechten van de Mens (Salduz tegen Turkije ) en de daarop volgende uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2009 vloeit voort dat een aangehouden verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie de gelegenheid moet worden geboden om een advocaat te raadplegen. Verzuim hiervan levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat na daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken – dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 maart 2009 om 12.00 uur in verzekering is gesteld nadat hij om 04.55 uur die dag was aangehouden. Die dag ook is de piketstrafrechtadvocaat mr. Mulder, advocaat te Emmen, van de inverzekeringstelling van verdachte in kennis gesteld. Volgens het proces-verbaal heeft mr. Mulder verdachte op
24 maart 2009 ook bezocht. Uit het proces-verbaal is evenwel niet af te leiden of dit bezoek vóór dan wel na de plaats gehad hebbende verhoren op 24 maart 2009 heeft plaats gevonden. Ook blijkt niet dat verdachte door de verhorende verbalisanten vóór aanvang van het verhoor op de hoogte is gesteld van het recht om vooraf een raadsman te consulteren. In het licht van deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim doordat verdachte niet gewezen is op zijn recht om een advocaat te raadplegen terwijl ook niet blijkt of verdachte die dag vóór aanvang van het eerste verhoor door zijn raadsman is bezocht. Bij die stand van zaken kunnen de verklaringen van verdachte van 24 maart 2009 dan ook niet voor de bewijsvoering worden gebruikt.
Het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting van de bij de politie op 24 maart 2009 door verdachte afgelegde verklaringen treft dan ook doel. De door verdachte op 24 maart 2009 afgelegde verklaringen worden niet voor de bewijsvoering gebruikt.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte is aangehouden samen met een medeverdachte nadat bij een veiligheidsfouillering aan de grens grote sommen geld zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat het geld van hem is en afkomstig is van de verkoop van een stuk grond in Srebrenica, Bosnië en Herzegovina. In het kader van het onderzoek is vervolgens navraag gedaan bij het Kadaster ter plaatse. Van overdracht van grond is niets gebleken. Het hoofd van de Kadastrale dienst heeft desgevraagd naar voren gebracht dat de grond in theorie onderhands zou kunnen zijn overgedragen, maar dat sinds 2007 alle overdrachten via een notaris lopen zodat ook de belastingdienst wordt ingelicht. Verdachte heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Het aangetroffen geld betreft opvallend grote coupures, een aantal biljetten ter waarde van € 500,--. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze biljetten met name in het criminele circuit circuleren. Verdachte heeft bij de hulpofficier aangeboden bewijsmiddelen omtrent de herkomst van het geld te faxen, maar deze zijn uitgebleven. Nu verdachte niet een andere, aannemelijke, verklaring heeft voor de aanwezigheid van dat geld heeft de officier van justitie gesteld dat is bewezen dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het witwassen van de aangetroffen € 49.295,--, nu niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden. Van witwassen is volgens de raadsvrouw geen sprake omdat voor een nauwe en bewuste samenwerking meer nodig is dan het enkel voorhanden hebben terwijl ook onvoldoende bewijsmateriaal aanwezig is voor medeplegen.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 24 maart 2009 werd verdachte samen met [medeverdachte] als inzittenden van een auto met Nederlands kenteken kort na het passeren van de Duits-Nederlandse grens gecontroleerd door twee wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. Vervolgens hebben de wachtmeesters bij het overhandigen van het paspoort van medeverdachte een drietal sim-kaarten op de bodem van de auto zien liggen. Verdachte en [medeverdachte] zijn daarop door de verbalisanten nagetrokken in het systeem. Verdachte en [medeverdachte] bleken in Nederland en in Duitsland antecedenten te hebben. Verdachte is in Nederland veroordeeld ter zake van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Vervolgens heeft er een veiligheidsfouillering plaatsgevonden. Verdachte had een aanzienlijk bedrag aan geld bij zich. Verdachte verklaarde daarnaar gevraagd ten overstaan van de wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee dat hij en zijn passagier op weg waren naar Rotterdam omdat zijn vriend [medeverdachte] kennis wilde maken met zijn vriendin. Hij zou [medeverdachte] kennen vanuit het dorp van zijn moeder en ongeveer een jaar met hem omgaan. Bij onderzoek werd een bedrag van in totaal € 49.295,-- aangetroffen waarvan verdachte stelde dat dit geld van hem was. , Verdachte verklaarde dat het geld was dat afkomstig was van de verkoop van een stuk grond in Bosnië en Herzegovina.
Op grond van die feiten en omstandigheden werd verdachte aangehouden ter zake van verdenking van overtreding van de witwasbepalingen ingevolge artikel 420 bis e.v. Wetboek van Strafrecht. Een eigen inkomen dat het aangetroffen geld kon verklaren, heeft verdachte blijkens zijn verklaring niet. De rechtbank is van oordeel dat de vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het sterke vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van crimineel geld. Een dergelijk gerechtvaardigd vermoeden kan vervolgens door bijvoorbeeld (consistente) verklaringen van verdachte en/of door het overleggen van bescheiden weerlegd worden, maar daarin is verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting het volgende is gebleken.
Verdachte heeft geen reguliere baan en heeft verklaard geen uitkering te ontvangen of andere inkomsten te hebben. Verdachte had in Nederland een bankrekening bij de ABN-AMRO-bank tot 16 december 2008. Het hoogste saldo op die rekening in 2008 was een bedrag van
€ 25,30. Van transacties via die bankrekening die het bij verdachte aangetroffen geld zouden kunnen verklaren, is ook overigens niet gebleken. Verdachte heeft ten aanzien van de herkomst van het geld verklaard het afkomstig was van de verkoop van grond in Bosnië en Herzegovina. Hij zou met het geld onderweg zijn naar Rotterdam om zijn vriendin op te pikken om vervolgens naar Duitsland rijden en het geld te overhandigen aan mensen van wie hij een huis zou hebben gekocht in Kroatië. Gelet op hetgeen zich in het dossier bevindt en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank die verklaring niet aannemelijk. De verdediging heeft zich erop beroepen dat door het openbaar ministerie geen nader onderzoek is verricht naar het passeren van een akte bij de notarissen in de gemeente Srebrenik in Bosnië en Herzegovina. Dit zou er volgens de verdediging toe moeten leiden dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld, niet zou kunnen worden uitgesloten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Door het openbaar ministerie is nader onderzoek verricht naar de verkoop van het stuk grond in Bosnië en Herzegovina. Onder andere zijn er diverse onderzoekshandelingen verricht in Bosnië en Herzegovina, waarbij door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging personen zijn gehoord en de plaatselijke registers zijn nagetrokken. Daarbij is het niet aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk het stuk grond, waarvan hij eigenaar is, heeft overgedragen. In het plaatselijk Kadaster is geen overdracht geregistreerd en de door verdachte genoemde koper heeft nadrukkelijk ten overstaan van de rechter-commissaris ontkend dat hij het stuk grond van verdachte heeft gekocht. , Nog daargelaten dat het op de weg van de verdachte is gelegen aan te geven welke notaris de akte zou hebben laten passeren, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende onderzoek is gedaan naar het waarheidsgehalte van de door verdachte afgelegde verklaring. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan - en zelfs niet aannemelijk geworden - dat er een overdracht heeft plaatsgevonden van het stuk grond van verdachte in Bosnië en Herzegovina. De rechtbank acht het mitsdien ook niet aannemelijk dat het geld dat verdachte op zak had van een dergelijke transactie afkomstig kan zijn.
Gezien het vorenstaande overweegt de rechtbank voorts dat verdachte voor de vastgestelde feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het inbeslaggenomen geld afkomstig is van crimineel handelen.
Voor zover de raadsvrouw onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2013 heeft betoogd dat van witwassen geen sprake is indien er alleen sprake is van enkel voorhanden hebben van in dit geval een groot geldbedrag, ziet dit verweer eraan voorbij dat het in de casus waarover de Hoge Raad had te oordelen ging om voorwerpen (of geld) afkomstig uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken.
Voorts is de rechtbank evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat geen sprake is van medeplegen, nu uit het dossier niet volgt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2009 in de gemeente Oldenzaal, een aanzienlijk geldbedrag (totaal 49295 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging eventueel voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft de rechtbank verzocht om die reden strafvermindering toe te passen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot strafvermindering dient te worden afgewezen, nu onderzoeken in het buitenland zijn gedaan en die in het algemeen veel tijd kosten.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Toen hij bij de Duits-Nederlandse grens is aangehouden, had hij een aanzienlijk geldbedrag bij zich. Dergelijke feiten maken een ernstige inbreuk op het financieel en economisch verkeer. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het onderhavige feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting vastgesteld, zodat de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen zal betrekken.
Het onderhavige feit is gepleegd op 24 maart 2009 en op die dag is verdachte aangehouden. Op die datum is de redelijke termijn gaan lopen. Op 18 juni 2009 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting van de politierechter aangebracht. De politierechter heeft de zaak toen in verband met de ingewikkeldheid daarvan met toepassing van artikel 369 Sv verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Op 6 januari 2010 is de zaak na verwijzing behandeld ter terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank. De rechtbank heeft het onderzoek in de zaak toen geschorst en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken voor het doen van nader onderzoek in het buitenland op verzoek van de verdediging. Door de verdediging was onder meer verzocht om getuigen in het buitenland te horen onder wie de getuige [D] in Kroatië. Later bleek dat de personalia van die te horen persoon door de verdediging onjuist waren doorgegeven. Daardoor is vertraging ontstaan bij de in het kader van een rechtshulpverzoek aan Kroatië te horen getuige “[D]”. Bij brief van 26 september 2011 heeft de verdediging alsnog de juiste personalia doorgegeven en is de getuige [M] uiteindelijk op 28 mei 2012 door de rechter-commissaris in het kader van een rechtshulpverzoek in Zagreb gehoord. Op 7 juni 2011 was door de rechter-commissaris in het kader van een ander rechtshulpverzoek in Bosnië en Herzegovina reeds een andere op verzoek van de verdediging verzochte getuige gehoord. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de rechter-commissaris reeds vanaf 28 juni 2010 bezig geweest is met de uitvoering van de door de rechtbank opgedragen onderzoekswensen. Op die datum heeft de rechter-commissaris aan de heer [W], werkzaam bij de Nederlandse ambassade in Sarajevo, per e-mail om nadere informatie verzocht waar de verdediging om gevraagd had. Vanaf die datum is door de rechter-commissaris met regelmaat gewerkt aan de uitvoering van de opgedragen onderzoekshandelingen.
Op 30 juli 2012 heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie laten weten dat het dossier door de griffier ter verdere voortzetting van de behandeling ter terechtzitting, naar de officier van justitie zal worden gestuurd. Op 15 februari 2013 is de zaak door de rechtbank ter terechtzitting behandeld.
Op 1 maart 2013 wijst de rechtbank vonnis. Als uitgangspunt geldt dat het geding - behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen - met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Bij de beoordeling van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn zijn de volgende omstandigheden van belang:
a. De ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een gerechtelijk vooronderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
In de onderhavige zaak zijn gedurende het onderzoek door de rechter-commissaris rechtshulpverzoeken ingediend bij de autoriteiten in Kroatië en Bosnië en Herzegovina. Vervolgens hebben diverse onderzoekshandelingen plaatsgevonden in het buitenland door de rechter-commissaris. Dergelijke onderzoeken kosten over het algemeen veel tijd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de rechter-commissaris zich met voortvarendheid van zijn taak heeft gekweten. In de onderhavige zaak is vertraging in de uitvoering van de onderzoekshandelingen opgetreden door het feit dat aanvankelijk door de verdediging onjuiste personalia waren doorgegeven van een in Kroatië te horen getuige. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de onderzoeken hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de door verdachte afgelegde verklaring met betrekking tot de herkomst van het geld en de op basis daarvan door de verdediging opgegeven onderzoekswensen.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat de gevolgde gang van zaken als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt die de langere duur van het geding verklaart. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de voornoemde bijzondere omstandigheden in deze zaak, dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank neemt mee in haar overwegingen met betrekking tot de strafmaat dat uit de Justitiële Documentatie van verdachte volgt dat verdachte in het verleden is veroordeeld in verband met overtreding van de Opiumwet.
Gelet op het vorenstaande is voor dit feit in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enkele maanden op zijn plaats. Anderzijds is van belang dat het een feit betreft van bijna vier jaar geleden. De rechtbank zal daarom verdachte wel een vrijheidsstraf, opleggen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, ook om verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Daarbij heeft de rechtbank ook mee laten wegen dat het inbeslaggenomen geld verbeurd wordt verklaard.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt verder dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld vatbaar is voor verbeurdverklaring, aangezien het geld aan verdachte toebehoort, dat hij ten eigen bate kan aanwenden, en dat geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen.
Bij de verbeurdverklaring heeft de rechtbank op de voet van artikel 24 Sr rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33 en 33a Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: witwassen
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 3 maanden en 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geld, te weten € 49.295,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.
Mr. Bouma is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.