registratienummer: AWB 12/1962
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 maart 2013.
[Eiseressen], eiseressen,
wonende dan wel gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 april 2012.
Eiseressen hebben op 11 januari 2012 een ontheffing gevraagd van de voorschriften van het bestemmingsplan voor het perceel [perceel], voor de vestiging van een afscheidskamer en ontmoetingsplaats in [pand].
Verweerder heeft het voornemen om de gevraagde ontheffing te verlenen gepubliceerd. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen in reactie op de publicatie van de ontheffing heeft verweerder de gevraagde ontheffing in het bestreden besluit alsnog geweigerd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 januari 2013. Eiseressen zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
R.H.M.M. Berendsen en K.M. Schaap.
3.1 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat [onderneming] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de voorliggende procedure en dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2 De rechtbank overweegt dat uit het beroepschrift blijkt dat [namen], samen handelend onder naam van [onderneming], beroep hebben ingesteld. Zij zijn tevens degenen die de aanvraag voor de ontheffing hebben ingediend. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat eiseressen als belanghebbenden bij de voorliggende procedure moeten worden aangemerkt. Het beroep is ontvankelijk.
3.3 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 4, lid 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m².
3.4 Ter plaatse van [perceel] is het bestemmingsplan “Kom 2008” van toepassing. Op het betreffende perceel rust de bestemming “Wonen”. Tussen partijen is niet in geschil dat het voorgestane gebruik van het perceel niet past binnen de planvoorschriften, zodat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, was vereist met het oog op het door eiseressen voorgenomen gebruik.
3.5 Verweerder heeft in het bestreden besluit de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd en daaraan ten grondslag gelegd dat uit het aantal en de inhoud van de zienswijzen is gebleken dat veel omwonenden negatief staan tegenover de vestiging van een afscheidskamer en ontmoetingsplaats in [pand] en dat ook de fractievoorzitters in de gemeenteraad afwijzend staan tegenover verlening van de ontheffing. Gelet hierop en de beperkte mogelijkheden om de indieners van de zienswijzen tegemoet te komen, heeft verweerder de gevraagde ontheffing alsnog geweigerd.
3.6 Eiseressen kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Eiseressen stellen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Er is een beginselbesluit tot het nemen van ontheffing genomen, daarop kon verweerder slechts onder zwaarwegende omstandigheden terugkomen. Dergelijke omstandigheden zijn er niet, aangezien de ingediende zienswijzen allemaal ongegrond zijn verklaard. Verder was er geen enkele reden om de opvatting van de gemeenteraad bij de besluitvorming te betrekken. Eiseressen achten het bestreden besluit tevens strijdig met het vertrouwensbeginsel.
3.7 De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” van discretionaire aard is. In het kader van de uitoefening van die bevoegdheid komt verweerder dan ook beoordelingsruimte toe. Bij de toetsing van de gemaakte afweging dient de rechtbank zich te beperken tot de vraag of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
3.8 Verweerder heeft de zienswijzen die door omwonenden kenbaar zijn gemaakt terecht betrokken bij de besluitvorming. Op zichzelf kan verweerder naar aanleiding van ingediende zienswijzen ook tot een andere afweging komen ten aanzien van een voorgenomen besluit. Daarvoor is die procedure immers ook bedoeld. Niet vereist is derhalve dat sprake is van ‘zwaarwegende gronden’, zoals door eiseressen aangevoerd.
Ten aanzien van de opvattingen van de gemeenteraad overweegt de rechtbank dat verweerder bij de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo, een eigen bevoegdheid heeft tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Bij de uitoefening van die bevoegdheid heeft de gemeenteraad geen rol. De opvatting van de gemeenteraad is in zoverre dan ook geen relevant belang dat verweerder bij zijn afweging heeft kunnen betrekken.
3.9 De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder, in afweging van de aldus betrokken belangen, aan de ingediende zienswijzen tegen de vestiging van de afscheidskamer, en de beperkte mogelijkheden om aan de bezwaren tegemoet te komen, geen doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. De rechtbank overweegt daartoe dat de zienswijzen inhoudelijk geheel zijn weerlegd, zodat tegen de verlening van de gevraagde vergunning in wezen slechts de kennelijk ongefundeerde weerstand van de indieners van de zienswijzen resteert. Die weerstand is, bij het ontbreken van enig ruimtelijk relevant argument, van onvoldoende gewicht om de vergunning alsnog te weigeren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot weigering van de gevraagde vergunning.
3.10 Eiseressen hebben verder aangevoerd dat zij zich, als gevolg van onduidelijke antwoorden van verweerder op vragen van eiseressen tijdens het besluitvormingsproces, gedwongen zagen om een advocaat in de arm te nemen en zij de kosten daarvan op verweerder willen verhalen. De rechtbank is echter van oordeel dat de beslissing van eiseressen om een advocaat in de arm te nemen voor rekening van eiseressen behoort te blijven. Onvoldoende is gebleken dat de inschakeling van een advocaat noodzakelijk was om de voor eiseressen gewenste duidelijkheid te verkrijgen.
3.11 Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit worden vernietigd. Aangezien onbekend is of eiseressen zich thans alsnog in [pand] kunnen vestigen, noch of zij daarvoor belangstelling hebben, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een finale afdoening van het geschil.
3.12 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, welke worden begroot op € 472,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, à € 472,-). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Daarnaast dient verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht te vergoeden.
3.13 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten ten bedrage van € 472,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 14 maart 2013.