Parketnummer : 05/720415-12 en 06/183645-10 (tul) en 05/504912-08 (tul)
Datum zitting : 20 februari 2013
Datum uitspraak : 6 maart
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
n[verdachte] : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans verblijvende in de forensische verslavingskliniek [adres]
raadsman : mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2012 te Lienden, althans in de gemeente Buren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van kleren en/of een portemonnee en/of sleutels en/of een (mobiele)
telefoon (merk: Blackberry) en/of geld (ongeveer 150 Euro) en/of een bril, in
elk geval van enig goed en/of tot het aangaan van een schuld (1500 Euro),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededader(s) - die [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een (jacht)geweer, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft/hebben geslagen en/of - daarbij tegen die [slachtoffer] opzettelijk dreigend heeft/hebben gezegd: "Jij hebt mijn hele leven kapot gemaakt, nu maak ik jou kapot", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Kleed je uit, je moet alles doen wat ik zeg", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - een patroon uit het (jacht)geweer heeft/hebben gehaald en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Jouw naam staat er op" en/of "[alias]", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - tegen die [slachtoffer] opzettelijk dreigend heeft/hebben gezegd: "Je kiest maar, of je betaalt geld of ik schiet je hartstikke dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Je moet 1500 Euro aan [verdachte] betalen om in leven te blijven" en/of "Je moet een briefje schrijven en erop zetten dat je in twee termijnen 1500 Euro betaalt", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 06 maart 2012 te Deest, althans in de gemeente Druten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 438,26 gram amfetamine en/of 17,29 gram
methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 06 maart 2012 te Deest, althans in de gemeente Druten, een
of meer wapens van categorie III, te weten een (hagel)geweer en/of een pistool
(merk: Ekol Volga), voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevinden zich twee vorderingen na voorwaardelijke veroordeling (parketnummers 06/183645-10 en 05/504912-08). Deze vorderingen betreffen respectievelijk de voorwaardelijke veroordeling door de politierechter te Zutphen op 14 januari 2011 en de voorwaardelijke veroordeling door de meervoudige kamer van de rechtbank Arnhem op 20 maart 2009.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 20 februari 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter zitting verschenen:
• [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. M. Hartman, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 januari 2012 bevond [slachtoffer] zich in de woonkamer van [betrokkene1], te Lienden, gemeente Buren.
Diezelfde dag omstreeks 5.45 uur kwamen ook [verdachte] en [medeverdachte] naar de woning van [betrokkene1]. [verdachte] zag [slachtoffer] op de bank liggen en werd kwaad. Hij zei daarop tegen [medeverdachte]: ‘Geef hem eens een tik’. [medeverdachte] gaf [slachtoffer] daarop een klap op zijn hoofd met de loop van een jachtgeweer. Hij gaf het geweer vervolgens aan [verdachte], waarop deze doorging met slaan en daarbij met de kolf van het geweer met kracht op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] sloeg. Tijdens het slaan riep [verdachte]: ‘Jij hebt mijn leven kapot gemaakt, nu maak ik jouw kapot’ en ‘Kleed je uit. Je moet alles doen wat ik zeg’.
[slachtoffer] deed zijn kleding uit en gooide deze op de grond. [medeverdachte] pakte vervolgens de kleren op, evenals een bril van verdachte, zijn sleutels, zijn portemonnee en zijn mobiele telefoon (merk: Blackberry). [medeverdachte] stopte de spullen in een tas en nam de tas mee. Vervolgens is door [verdachte] nog gezegd: "Je kiest maar, of je betaalt geld of ik schiet je hartstikke dood", en: "Je moet een briefje schrijven en erop zetten dat je in twee termijnen 1500 Euro betaalt". [slachtoffer] heeft vervolgens €150,- betaald en het briefje aan [medeverdachte] gegeven, die het vervolgens bij de spullen in de tas gestopt en ook meegenomen. De bijnaam van [slachtoffer] is “[alias]”.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich tezamen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Dat verdachte een patroon uit het jachtgeweer heeft gehaald en daarbij heeft gezegd ‘jou naam staat er op’ acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen, nu slechts aangever hierover heeft verklaard en dit geen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat niet hij [slachtoffer] heeft bestolen, maar dat [medeverdachte] de tas met kleren heeft meegenomen en heeft voorts ontkend dat hij [slachtoffer] een briefje heeft laten schrijven waarop stond ‘je moet 1500 euro aan [verdachte] betalen’.
De raadsman van verdachte heeft zich, voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Het is vaste jurisprudentie dat niet voor ieder bestanddeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen noodzakelijk zijn.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] een geweer vasthield en dat hij op een gegeven moment een patroon uit het geweer haalde. Hij omschrijft deze patroon als rood van kleur met een grootte van zes of zeven centimeter. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij hoorde dat [verdachte], toen hij de patroon uit het geweer haalde, tegen hem zei: “Jouw naam staat er op” . [slachtoffer] hoorde [verdachte] voorts “[alias]” zeggen terwijl hij naar de patroon keek. Vervolgens deed [verdachte] de patroon weer terug in de buis.
[slachtoffer] verklaarde verder: ‘Nadat de patroon weer in het geweer was gestopt, ben ik weer geslagen. Ik werd ook deze keer weer met het geweer geslagen. Ik ben alleen maar met het geweer geslagen. […] Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: Je kiest maar, of je betaalt geld of ik schiet je hartstikke dood’. […] Ik heb een briefje moeten schrijven omdat ik geen geld bij mij had. […] Ik moest op het briefje zetten: ‘Ik betaal in twee termijnen 1500 euro’. Er hoefde geen naam bij. Ik moest wel de datum op het briefje zetten, mijn naam en een handtekening. Ik moest eerst de brief aan de onbekende man laten zien of het goed was. De man zei dat het goed was en ik kon het papiertje, een post-it, van het blok afscheuren. Ik heb het briefje aan de onbekende man gegeven’.
[medeverdachte] heeft, nadat hij dit in eerste instantie had ontkend, uiteindelijk bevestigd dat [slachtoffer] van [verdachte] een briefje moest schrijven. Hij verklaarde dat [slachtoffer] een briefje moest schrijven waarin hij moest zetten dat hij geld moest betalen aan [verdachte]. [medeverdachte] verklaarde voorts dat hij dit briefje vervolgens bij die spullen in de tas heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dat aangever [slachtoffer] vanaf het begin consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat hem is overkomen. Daarnaast wordt de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer], op veel (ook gedetailleerde) punten, ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Gelet op het hierboven overwogene ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer]. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een patroon uit het (jacht)geweer heeft gehaald en (daarbij) heeft gezegd: "Jouw naam staat er op" en "[alias]" en dat [slachtoffer] een briefje moest schrijven en erop moest zetten dat hij in twee termijnen 1500 Euro zou betalen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 januari 2012 te Lienden,
tezamen en in vereniging met een ander , met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van kleren en/of een portemonnee en/of sleutels en/of een (mobiele)
telefoon (merk: Blackberry) en/of geld (ongeveer 150 Euro) en/of een bril, in
en/of tot het aangaan van een schuld (1500 Euro),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
welk geweld en
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededader(s) - die [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een (jacht)geweer, in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft/hebben geslagen en/of - daarbij tegen die [slachtoffer] opzettelijk dreigend heeft/hebben gezegd: "Jij hebt mijn hele leven kapot gemaakt, nu maak ik jou kapot", en/of - tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Kleed je uit, je moet alles doen wat ik zeg", en/of - een patroon uit het (jacht)geweer heeft/hebben gehaald en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: ""[alias]", en/of - tegen die [slachtoffer] opzettelijk dreigend heeft/hebben gezegd: "Je kiest maar, of je betaalt geld of ik schiet je hartstikke dood", en/of - tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Je moet een briefje schrijven en erop zetten dat je in twee termijnen 1500 Euro betaalt",
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de woning van verdachte ([adres] ) is op 06 maart 2012 438,26 gram amfetamine en 17,29 gram methamfetamine aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft beide hoeveelheden tezamen met [vriendin verdachte] voorhanden gehad.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat de 17,29 gram methamfetamine ven hem was, maar dat de 438,26 gram amfetamine die bij hem is aangetroffen niet van hem was, maar van medeverdachte [medeverdachte]. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij van zijn vriendin had gehoord dat ‘de grote hoeveelheid’ cafeïne betrof.
De verdediging heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de amfetamine opzettelijk voorhanden had.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van ‘het aanwezig hebben in de zin van artikel 2 van de Opiumwet’ is voldoende dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de dader bevinden.
De 438,26 gram amfetamine is in verdachtes huis aangetroffen. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij deze drugs heeft zien liggen en dat [alias medeverdachte] die drugs de avond ervoor bij hem heeft achter gelaten [vriendin verdachte], verdachtes vriendin, heeft verklaard: ‘De drugs, amfetamine, die bij mij zijn aangetroffen, waren voor eigen gebruik. Die drugs waren van mij, [verdachte] en [alias medeverdachte]’.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (naast de methamfetamine) ook de Amfetamine tezamen met zijn vriendin, [vriendin verdachte], en [alias medeverdachte] (medeverdachte: [medeverdachte]) opzettelijk voorhanden had. Nu in totaal 438,89 gr. amfetamine is aangetroffen, kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen 438,26 gr. amfetamine voorhanden heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 06 maart 2012 te Deest, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 438,26 gram amfetamine en/of 17,29 gram
methamfetamine zijnde amfetamine en/of methamfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2013;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 53,58;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 06 maart 2012 te Deest, althans in de gemeente Druten, een
of meer wapens van categorie III, te weten een (hagel)geweer en/of een pistool
(merk: Ekol Volga), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘medeplegen van afpersing’
Ten aanzien van feit 2:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijdt met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 3:
‘handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit wordt begaan met een vuurwapen van de categorie III, meermalen gepleegd’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld een gevangenisstraf voor de duur van 31 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen en opdrachten hem te geven door of namens de reclassering ook als dit inhoudt een meldplicht binnen 2 dagen na het vonnis en het blijven melden bij de reclassering/IrisZorg zo frequent en zolang dit door de reclassering nodig wordt geacht, ook als dit inhoudt het volgen van een klinische behandeling bij Piet Roorda van ongeveer anderhalf jaar, ook als dit inhoudt meewerken aan een resocialisatietraject, ook na het klinische traject en ook als dit inhoudt geen drugs gebruiken en meewerken aan urinecontroles. De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis wordt opgelegd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten de wapens en de drugs worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het zwaarste feit, de afpersing. Dit feit is gepleegd vanuit een bepaalde emotie en niet vanuit een vooropgezet plan. Daarnaast zit verdachte op dit moment in behandeling, waarbij het goed lijkt te gaan met hem.
Na de behandeling zou het fijn zijn als verdachte de mogelijkheid weer zou krijgen om langzaam terug te kunnen terugkeren in de maatschappij. Een werkstraf van 240 uur naast een behandeling is dan wel erg veel. De verdediging verzoek de rechtbank hier rekening mee te houden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 25 januari 2013; en
• een Reclasseringsadvies van IrisZorg d.d. 29 augustus 2012, betreffende verdachte;
• een psychiatrisch rapport van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 15 juni 2012, betreffende verdachte; en
• een voortgangsverslag van Reclassering Iriszorg, d.d. 17 januari 2013, betreffende verdachte;
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met een ander een man, van wie hij dacht dat deze seks had gehad met zijn ex, mishandeld door hem met de kolf van een geweer een aantal keren tegen het hoofd en het lichaam te slaan. Daarnaast heeft verdachte deze man onder bedreiging van dit geweld en onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen een briefje te schrijven dat hij 1500 aan verdachte moest betalen en heeft hij hem gedwongen zichzelf helemaal uit te kleden en zijn kleding en geld en andere spullen af te staan.
De rechtbank is van oordeel dat dit een zeer ernstig en naar feit is geweest. Het slachtoffer heeft tijdens dit gebeuren doodsangsten moeten doorstaan. Zoals ook door de medeverdachte is verklaard, stond het slachtoffer te trillen op zijn benen.
Naast dit feit zijn bij verdachte in huis harddrugs en (vuur)wapens aangetroffen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is.
De rechtbank is echter ook, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte behandeling behoeft.
Uit de hierboven genoemde rapportages is af te leiden dat verdachte sinds een aantal maanden is opgenomen in de Piet Roorda kliniek voor een klinische behandeling en dat het daar op dit moment goed lijkt te gaan. Verdachte is gemotiveerd om zijn klinische behandeling in de Piet Roorda op een goede wijze voort te zetten en af te ronden en de behandelaren geven aan dat hij zich positief inzet. Rapporteurs adviseren een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich, kort gezegd, zal houden aan de aanwijzingen van de reclasse¬ring, alsmede dat hij zich klinisch zal laten behandelen bij de Piet Roorda kliniek.
De rechtbank is van oordeel dat voortzetting van de reeds ingezette behandeling van groot belang is voor verdachte en ook voor de samenleving, omdat op deze wijze de kans op recidive wordt verkleind. Langdurige detentie zou de behandeling, die op dit moment juist zo goed lijkt te gaan, doorkruisen, hetgeen door de rechtbank onwenselijk wordt geacht.
De rechtbank acht een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis heeft gezeten, gelet op het bovenstaande, onwenselijk en zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van de tijd die verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van hierna te melden duur, die voorts kan dienen als stok achter de deur voor verdachte. De rechtbank zal gelet op de ernst van de feiten en de verwachte duur van de behandeling (het na- en resocialisatietraject daarbij inbegrepen), net als de officier van justitie, aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd koppelen van vijf jaren.
Om een ongestoorde voortzetting van de behandeling van verdachte mogelijk te maken en omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor personen als hij niet adequaat wordt behandeld, zal de rechtbank op de voet van artikel 14e bepalen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst onder 1 tot en 9 betreffen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet en die kunnen dienen tot het begaan voor soortelijke feiten als waar verdachte voor veroordeeld is. Gelet hierop zal de rechtbank deze voorwerpen onttrekken aan het verkeer.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3438,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot het bedrag van € 2438,- (€ 1500,- aan immateriële schade en € 938,- aan materiële schade), waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd kritisch te kijken naar de gevorderde schade zowel voor zover het de immateriële schade betreft als voor zover het de materiële schade betreft. De materiële schade is immers niet onderbouwd en € 900,- aan kleding is naar de mening van de verdediging nogal hoog. Daarnaast wordt bij de immateriële schade verwezen naar een overval door onbekenden, terwijl het hier een bekende betrof en is er sprake van eigen schuld.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 750,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij materiële schade opgelopen. De rechtbank zal ten aanzien van de materiële schade de civiele vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 500,- aan toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 30 januari 2012.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde en toegewezen rente, zijn daar niet bij inbegrepen.
6b. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 2 en 4 maanden gevangenisstraf die door de respectievelijk de politierechter te Zutphen op 14 januari 2011 en de Meervoudige Kamer te Arnhem op 20 maart 2009 voorwaardelijk is opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Na de behandeling zou het fijn zijn als verdachte de mogelijkheid weer zou krijgen om langzaam terug te kunnen terugkeren in de maatschappij. Een tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zou die mogelijkheid doorkruizen.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vorderingen van de officier van justitie juist.
Zoals hierboven reeds overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling van verdachte zal doorkruisen en de rechtbank acht dit onwenselijk.
De rechtbank acht het echter ook onjuist om de vorderingen af te wijzen. Verdachte wist immers wat hem te wachten stond als hij zich opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal gelet hierop, de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Arnhem op 20 maart 2009 omzetten naar een werkstraf van 240 uren, bij het niet voldoen te vervangen door 120 dagen hechtenis. Een werkstraf zou verdachte immers ook na of tijdens zijn behandeling kunnen verrichten, zonder dat dit zijn behandeling hoeft te doorkruisen.
Nu een werkstraf van 240 uur voor verdachte na en/of tijdens zijn behandeling, reeds zwaar zal zijn en de rechtbank verdachte wil steunen in het volhouden van het goed ingezette traject, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen op 14 januari 2011 afwijzen. De rechtbank zal van die voorwaardelijk opgelegde straf wel de proeftijd verlengen met één jaar.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14f, 14g, 14h, 14i, 14j, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 91 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 31 (eenendertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 24 (vierentwintig) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 5 (vijf) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. dat veroordeelde zich (uiterlijk) binnen twee dagen na de uitspraak van het vonnis meldt bij de reclassering IrisZorg, mevrouw [medewerkstrer], [adres] en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
5. dat veroordeelde zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in de forensische verslavingskliniek de Piet Roorda kliniek of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
6. dat veroordeelde zich gedurende maximaal 1,5 jaar van de proeftijd van 5 jaren onder behandeling zal stellen van de Piet Roorda kliniek op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek en zijn psychische problematiek en dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven;
7. dat veroordeelde na de klinische behandeling in de Piet Roordakliniek meewerkt aan een (klinisch) resocialisatie traject; en
8. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van vijf jaren zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals vermeld op de beslaglijst onder nummers 1 tot en met 9.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 1.250,- (twaalfhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening].
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 1.250,- (twaalfhonderd vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 05/504912-08
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden dat veroordeelde een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren zal verrichten.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast en stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 06/183645-10
Wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling af en verlengt de proeftijd voor de duur van één (1) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.F. Gielissen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2013.