Parketnummer : 05/900345-07
Data zittingen : 13 mei 2009, 11 en 18 augustus 2011, 11 en 12 oktober 2011, 16 t/m 18 en 26 januari 2012, (en na wraking in nieuwe samenstelling) 8, 15, 23, 24, 25 en 30 oktober 2012, 29 en 30 januari 2013 en 5 en 7 februari 2013
Datum uitspraak : 21 februari 2013
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats te Nederland,
als laatst bekend adres in Nederland,
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
en als bekend adres in het buitenland:
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging en de nummering door de rechtbank van de verschillende deelfeiten, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2006 tot en met 21 april 2008 te Arnhem en/of te Amersfoort en/of te Breda en/of te Lemmer en/of te Terschelling en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht grote hoeveelheden hasj, (waaronder:
1.1. 1620 kilo, onderschept op 27 juli 2007 te Terschelling (zaaksdossier 1, 2.4 (p 15) en/of
1.2. een of meer hoeveelheden binnengebracht tijdens transporten, aangeduid met ‘Transport [naam transportbedrijf]’ en/of ‘[naam transportbedrijf]’ in de periode van 17 augustus 2007 tot en met 14 maart 2007 (zaaksdossier 1, 2.4.7; p 21/3.6.1/p 46 ev;) en/of
1.3. een of meerdere malen hoeveelheden aangeduid in de ‘boekhouding’ in de periode van 25 april 06 tot 17 augustus 07 (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46) en/of
1.4. een of meer transporten, waarover wordt gesproken over de telefoon met het nummer +[nr] (lijn 11) in de periode februari 2008 tot en met maart 2008 (zaaksdossier 1; 2.6.2; p 30 ev)),
in elk geval grote hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van de maand september 2005 tot en met 21 april 2008 te Arnhem en/of te Utrecht en/of te Bemmel en/of te Ede en/of elders in Nederland en/of te België, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 62500 kilo
2.1. (34.489 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
2.4. 15000 kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07-april 08) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden tot een totaal van 62500
2.1. (34.489 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
2.4. 15000 kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07-april 08) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te Medemblik, althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (Belgie) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima en/of te Tetouan
(Marokko) en/of elders in Marokko, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft hij, verdachte in die periode aldaar, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, althans van een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, betreffende die goederen onder andere:
3.1. panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.2. panden/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.3. pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.4. een Mercedes E 400 CDI (dossier hoofdstuk 5, 3.12) en/of
3.5. een Mercedes 400 CDI (hoofdstuk 5, 3.11) en/of
3.6. een vaartuig genaamd de [naam] en/of
3.7. onroerend goed/pand(en) gelegen te [adres] en/of
betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
3.9. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de [bank] tot een totaalbedrag van 1.694.782,01;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of Medemblik, althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (Belgie) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of Alhoceima en/of Tetouan (Marokko) en/of
elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen te weten een of meer goederen en/of geldbedragen , althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer goederen en/of geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij/hij wist(en) dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen onder andere:
3.1. panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.2. panden/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.3. pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.4. een Mercedes E 400 CDI (dossier hoofdstuk 5, 3.12) en/of
3.5. een Mercedes 400 CDI (hoofdstuk 5, 3.11) en/of
3.6. een vaartuig genaamd de [naam] en/of
3.7. onroerend goed/pand(en) gelegen te [adres] en/of
betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
3.9. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de [bank] tot een totaalbedrag van 1.694.782,01;
4.
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Bemmel en/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden-Leeuwen en/of te Rhenen en/of te Lemmer en/of te Terschelling en/of te Harlingen, althans in Nederland en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoecima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of goederen, althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen, tezamen en in vereniging gebruik gemaakt, terwijl hij/zij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen:
4.1. aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres]; onder andere meubels en/of sanitair en/of tegels en/of keuken en/of openhaard en/of bed en/of tapijt en douchematerialen en/of
4.2. pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] en/of
4.3. een Bentley Continental en/of
4.4. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.15) en/of
4.5. een Mercedes 270 CDI (hoofdstuk 5, 3.3) en/of
4.6. een BMW 530 D (hoofdstuk 5, 3.5) en/of
4.7. een Audi A6 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.8. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.9. een Mercedes 320 S CDI (hoofdstuk 5, 3.7) en/of
4.10. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.8) en/of
4.11. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.16) en/of
4.12. een Mercedes E270 CDI (hoofdstuk 5, 3.17) en/of
4.13. een Mercedes 413 CDI (5, 3.18) en/of
4.14. een Mercedes 313 CDI (5, 3.19) en/of
4.15. een Mercedes 412 D (5, 3.20) en/of
4.16. een Mercedes GL 320 CDI (5, 3.14) en/of
4.17. een of meer vaartuigen genaamd de [namen]
4.18. pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
4.19. panden/onroerend goed gelegen te [adres]
en betreffende die geldbedragen:
4.20. bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de [bank] en/of
4.21. bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare en/of
4.22. contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in [adres])) en/of
4.23. bedragen van 200.000 euro en/of 250.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op Spaanse bankrekeningen bij de Unicaja en de BBVA en/of
4.24. bedragen van 400.000 euro en/of 500.000 euro en/of (bij elkaar) 800.000 euro en/of 100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene1] en/of [betrokkene2] en/of [betrokkene3] en/of
4.25. bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [naam] en/of
4.26. grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de Credit Agricole, eindigend op K661 en/of H601 tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en/of
4.27. een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immorbilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of
4.28. grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nr] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en/of
4.29. geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [vrouw verdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of [nr] en/of
4.30. geldbedragen aangetroffen in de [adres] tot een bedrag van 187.928,36 euro en/of
4.31. geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] en/of
4.32. een of meer andere goederen en/of geldbedragen, betreffende onder andere contante betalingen bij aanschaf van goederen en panden en/of stortingen op bankrekeningen, anders dan eerdergenoemd, alles tezamen tot een totaalbedrag van [nr] euro, zijnde het bedrag aan inkomsten en grotendeels uitgaven in de ‘kasadministratie’ (zaaksdossier 1, hoofdstuk 3.7, p. 62 ev));
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Bemmel en/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden-Leeuwen en/of te Rhenen en/of te Lemmer en/of te Terschelling en/of te Harlingen, althans in Nederland en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoceima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen, althans van
een of meer voorwerpen , te weten een of meer goederen en/of geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij/zij wist(en) dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf betreffende die goederen:
4.1. aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres]; onder andere meubels en/of sanitair en/of tegels en/of keuken en/of openhaard en/of bed en/of tapijt en douchematerialen en/of
4.2. pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] en/of
4.3. een Bentley Continental en/of
4.4. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.15) en/of
4.5. een Mercedes 270 CDI (hoofdstuk 5, 3.3) en/of
4.6. een BMW 530 D (hoofdstuk 5, 3.5) en/of
4.7. een Audi A6 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.8. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.9. een Mercedes 320 S CDI (hoofdstuk 5, 3.7) en/of
4.10. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.8) en/of
4.11. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.16) en/of
4.12. een Mercedes E270 CDI (hoofdstuk 5, 3.17) en/of
4.13. een Mercedes 413 CDI (5, 3.18) en/of
4.14. een Mercedes 313 CDI (5, 3.19) en/of
4.15. een Mercedes 412 D (5, 3.20) en/of
4.16. een Mercedes GL 320 CDI (5, 3.14) en/of
4.17. een of meer vaartuigen genaamd de [namen]
4.18. pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
4.19. panden/onroerend goed gelegen te [adres]
en betreffende die geldbedragen:
4.20. bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de [bank] en/of
4.21. bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare en/of
4.22. contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in [adres])) en/of
4.23. bedragen van 200.000 euro en/of 250.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op Spaanse bankrekeningen bij de Unicaja en de BBVA en/of
4.24. bedragen van 400.000 euro en/of 500.000 euro en/of (bij elkaar) 800.000 euro en/of 100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene1] en/of [betrokkene2] en/of [betrokkene3] en/of
4.25. bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [naam] en/of
4.26. grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de Credit Agricole, eindigend op K661 en/of H601 tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en/of
4.27. een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immorbilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of
4.28. grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nr] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en/of
4.29. geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [vrouw verdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of [nr] en/of
4.30. geldbedragen aangetroffen in de [adres] tot een bedrag van 187.928,36 euro en/of
4.31. geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] en/of
4.32. een of meer andere goederen en/of geldbedragen, betreffende onder andere contante betalingen bij aanschaf van goederen en panden en/of stortingen op bankrekeningen, anders dan eerdergenoemd, alles tezamen tot een totaalbedrag van [nr] euro, zijnde het bedrag aan inkomsten en grotendeels uitgaven in de ‘kasadministratie’ (zaaksdossier 1, hoofdstuk 3.7, p. 62 ev));
5.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te Arnhem en/of te Afferden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [BV] en/of een werkgeversverklaring van [directeur BV] als directeur van [BV] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [BV], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken, bestaande die valsheid er telkens uit dat die Arbeidsovereenkomst en/of de werkgeversverklaring in strijd met de waarheid suggereren dat [verdachte] in dienst is bij [BV] en in dat kader daadwerkelijk (feitelijke) werkzaamheden verricht terzake waarvan hij een bruto-maandsalaris van 16.198,76 verdient;
6.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
6.1. [medeverdachte] en/of
6.2. [betrokkene4] en/of
6.3. [betrokkene5] en/of
6.4. [betrokkene6],
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de betreffende leenovereenkomsten (op vragen van de beslastingdienst) zijn overlegd aan de belastingdienst en/of zijn overhandigd aan [kantoornaam] ten behoeve van belastingaangifte en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van de genoemde personen en/of geld heeft geleend waarop die personen rechthebbende waren/zijn en/of door verdachte uitgegeven geld een legale herkomst, anders dan van verdachte en/of criminele aktiviteiten waarbij verdachte betrokken was, heeft en/of de betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze zijn geregistreerd in Marokko;
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout en/of te Winssen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
7.1 verdachte feitelijk inkomen verzwegen over de jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 en/of
7.2 opgegeven geen, althans onvoldoende Box III vermogen over de jaren 2004 (gemiddeld 493.847) en/of 2005 (gemiddeld 1.522196,50),
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak laatstelijk op 23, 24, 25 en 31 oktober 2012, 29 en 30 januari 2013, 5 en 7 februari 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Namens verdachte is de verdediging gevoerd door mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, die verklaarde daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De officier van justitie, mr. A. van Veen, heeft op 29 januari 2013 gerequireerd.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman betoogt dat de dagvaarding, na wijziging, nietig moet worden verklaard omdat die op punten (“waaronder”; “grote hoeveelheden”; “een of meerdere hoeveelheden”; “en/of elders in Nederland” ) te vaag en te weinig concreet omschreven is.
De officier van justitie concludeert tot nietig verklaring daar waar bewoordingen als ”onder andere” worden gebruikt.
De feitelijke beschrijving onder 1 en 2 is, anders dan de raadman stelt duidelijk, helder en precies op het dossier herleidbaar. De dagvaarding is geldig. Ook de gekozen bewoordingen waarover de raadsman struikelt zoals “andere hoeveelheden” zijn voldoende feitelijk en helder.
De dagvaarding is geldig.
2b. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2b.1 De raadman heeft niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit op grond van de argumenten a tot en met f.
a. Internationale aspecten
Volgens de raadsman is niet gebleken van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de ten laste gelegde feiten witwassen voor zover ten laste gelegd in de staten Kenia, Marokko, Turkije en Isle of Man, zomede van Melilla. De rechtbank duidt zijn pleidooi ook aldus dat hij op dezelfde grond de niet ontvankelijkheid heeft ingeroepen ten aanzien van het ten laste gelegde valsheid in geschrift voor zover gepleegd in Marokko. Op dit laatste punt heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de rechtbank op grond van artikel 2 Sr rechtsmacht heeft. De rechtbank duidt het pleidooi dus niet in termen van bevoegdheid, maar in termen van ontvankelijkheid.
Kenia, Marokko, Turkije en Isle of Man, zijn alle, zoals ook Spanje in welks rechtsgebied Melilla valt, deelnemers aan internationale verdragen (het VN-verdrag van New York, d.d. 15 november 2000, tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Verdrag van Straatsburg inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, d.d. 8 november 1990) welke verdragen de deelnemende staten verplicht om witwassen strafbaar te stellen. Voorts is Marokko lid van MemaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF), maar dan in de Arabische en Noord-Afrikaanse landen hetgeen tot vergelijkbare verplichtingen noopt. Kenia is lid van ESAAMLG , de tegenhanger van FATF voor oostelijk en zuidelijk Afrika.
Genoemde staten hebben strafbaarstellingen voor witwassen. Aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. De officier van justitie is in zoverre ontvankelijk.
Wat betreft de strafbaarstelling voor valsheid in geschrift: dat feit is onder de Marokkaanse strafwet strafbaar gesteld.
De officier van justitie heeft volgens de raadsman de in de Zwolsman-jurisprudentie bedoelde criteria van fair trial geschonden door de in de hier volgende bullets genoemde schendingen.
De officier van justitie stelt dat rechtmatig is opgespoord en vervolgd.
Onrechtmatigheden hebben, aldus de raadsman, bestaan in:
- Het niet toevoegen van de stukken inzake de internationale rechtshulp aan het dossier; aldus schendt de officier van justitie, ter bekorting van de verdedigingsrechten, het beginsel van interne openbaarheid. In het verlengde daarvan klaagt hij over het feit dat niet van die contacten (en detail) bij proces-verbaal verslag is gedaan. Hij wijst op het niet in het dossier voegen van een voor de Marokkaanse autoriteiten gehouden Power Point presentatie.
Dit deel van het verweer faalt. Niet is concreet gesteld of gebleken dat, tijdens de uitvoering van rechtshulpverzoeken, of dat nu aan/met Marokko of Spanje is geweest, juridisch relevant meer of anders is gezegd of gedaan dan in rechtshulpverzoeken en/of opgemaakte processen-verbaal is verantwoord. Dat tijdens die uitvoering een Power Point presentatie is gegeven maakt dit niet anders en doet ook niet vermoeden dat dit anders is. Geen rechtsregel verplicht de officier van justitie een dergelijke presentatie zonder meer aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft daartoe strekkende verzoeken ook afgewezen.
- De start van het onderzoek niet (voldoende of voldoende tijdig) aan de rechter verantwoorden.
Kort en goed stelt de raadsman dat de officier van justitie het onderzoek op informatie is gestart die niet in het dossier is verantwoord, omdat de data van informatie verstrekking, de inhoud van die informatie, en de verbalisering daarvan niet met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden. Om die reden heeft de raadsman ook steeds gevraagd om de projectvoorstellen.
Hij wijst in dit verband op de start van het onderzoek op 19 maart 2007, de MOT-meldingen van transacties van [medeverdachte4] in 2006, CIE-informatie verstrekkingen in januari 2008, die dus niet ten grondslag kunnen hebben gelegen aan de start van het onderzoek, die daar in de tijd derhalve daadwerkelijk voor lagen.
Ook dit verweer faalt. Het gaat uit van de onjuiste gedachte dat elke informatie (MOT en CIE) onmiddellijk middels proces-verbaal verantwoord dient te worden.
Het volstaat indien, zoals hier ook is gebeurd, die informatie wordt verantwoord zodra die “tactisch wordt gemaakt”, i.e. verstrekt aan het onderzoeksteam. De verantwoordingsplicht wordt relevant zodra de opsporing (dus niet analyse, informatie inwinnen en projectvoorbereiding) begint.
Informatie die is vergaard in een eerder stadium mag dus voor analyse en projectvoorbereiding worden gebruikt en behoeft pas te worden verantwoord zodra die informatie tactisch wordt gemaakt.
Die verantwoordingplicht is in deze zaak niet geschonden.
Verder is niet gesteld of aannemelijk geworden dat in die informatieverstrekking inhoudelijk onjuist (lees: onrechtmatig) zou zijn gehandeld, behoudens het navolgende door de raadsman gestelde.
- De raadsman stelt dat de CIE-rechercheurs actief, en vooral selectief, hebben meegestuurd in het onderzoek; aldus is een proces gecreëerd van het scheppen van een verhaal en framing van [verdachte].
Ook dit verweer faalt. Nergens is concreet gesteld of gebleken dat de CIE-rechercheurs op niet toelaatbare wijze zouden hebben gestuurd in het onderzoek. Het Nederlands strafvorderlijk stelsel kent geen waterdichte scheiding tussen informatietrajecten en tactisch onderzoek. Dat de CIE meedenkt en meestuurt is nodig en wenselijk. De raadsman heeft dit verweer mede gevoerd in het licht van de (naar zijn zeggen) mogelijkheid om CIE-informatie tot het bewijs te bezigen. Daargelaten of dat juist is, de rechtbank heeft gezegd dat niet te zullen doen en houdt zich, blijkens het navolgende aan die toezegging.
Het argument dat niet daadwerkelijk en niet afdoende toezicht is gehouden op de activiteiten van de CIE-rechercheurs, snijdt geen hout. Uit de getuigenverhoren is gebleken dat bedoeld toezicht conform de wettelijke bepalingen door CIE-chef en CIE-officier van justitie heeft plaats gevonden.
Dat de CIE-chef de informatie indirect heeft getoetst, te weten op het proces, de wijze van verkrijging en beoordeling, maakt dit oordeel niet anders. Die manier van toetsing is voldoende. Dat heeft ook de wetgever onder ogen gezien blijkens de wijze waarop het toezicht is geregeld.
- De raadsman stelt dat in de aanvang van het onderzoek gebruik is gemaakt van en misleidende vertaling naar het Nederlands vanuit een tap in de Arabische taal. Daardoor is het verkrijgen van een verlof tot doorzoeking in de woning van [medeverdachte3], op onrechtmatige wijze verkregen en dat moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie. Dat die vertaling mogelijk onjuist is geweest wordt bevestigd door de tolk. In elk geval gaat het om de vertaling van een woord dat in de Arabische taal zowel “kluis” als “handschoenenkastje van een auto” zou kunnen betekenen.
Daargelaten of sprake is van een onjuiste vertaling en of elke (vertalings- of interpretatie-)fout ook een onrechtmatigheid oplevert, en daargelaten of deze fout ook is gemaakt met het oogmerk de verdediging in zijn rechten te bekorten, gaat het verweer al niet op omdat, zo er al een schending van het huisrecht is geweest, dat het huisrecht heeft betroffen van [medeverdachte3], en niet van [verdachte]. Aan hem komt dan ook geen beroep op die schending toe.
c. Getuigen horen in Marokko buiten aanwezigheid raadsman
Door de raadsman niet toe te laten bij de verhoren van getuigen in Marokko, is gehandeld in strijd met het beginsel van een fair trial. De Nederlandse overheid (lees: rechter-commissaris en/of officier van justitie) heeft zich ook onvoldoende ingespannen om dat wel tot stand te brengen.
Dit verweer faalt. De Marokkaanse autoriteiten laten de aanwezigheid van de raadsman bij verhoren van getuigen niet toe. Dat is een soevereine Marokkaanse beslissing. In dit proces hebben rechter-commissaris en officier van justitie, mede gezien de bekende posities van Marokko op dit punt, voldoende inspanningen aan de dag gelegd om dat wel voor elkaar proberen te krijgen. Bovendien zijn voldoende inspanningen aan de dag gelegd, door het horen van andere getuigen wel in aanwezigheid van de verdediging, om dit, op zich wel bestaande, gemis te compenseren.
d. [verdachte] en/of [medeverdachte] niet als verdachte in hun eigen zaak te horen, en in elk geval niet in elkaars zaak als getuige
- Als verdachte in de eigen zaak
Vast staat dat beiden in de eigen zaak niet zijn gehoord als verdachte en aannemelijk is dat ze dat wel wilden. Dat stuitte onder meer op een weigering van de Officier van Justitie om hen een vrijgeleide te geven voor elk strafbaar feit voorafgaande aan hun komst. De officier van justitie wilde slechts immuniteit geven voor feiten samenhangend met het thans berechte feitencomplex.
Juist is dat verdachte in beginsel de gelegenheid moeten krijgen zich te doen horen in hun eigen zaak. Dat gaat evenwel niet zo ver dat de officier van justitie immuniteit zou moeten geven voor elke aan het berechte feitencomplex voorafgaande strafbare gedraging. Dat wilde de officier van justitie niet, dat hoefde hij ook niet.
- Als getuigen in elkaars zaken
Hier is de argumentatie van de raadsman in grote lijnen gelijk aan die van het horen van hen als verdachte.
Het verschil is dat de rechtbank hen op basis van het verdedigingsbelang heeft toegewezen als getuigen in elkaars zaken. Zij zijn niet verschenen, de door de officier van justitie geboden vrijgeleide is door hen niet aanvaard.
Ook dit verweer faalt omdat het Marokkaans- Nederlands rechtshulpverdrag weliswaar nu de officier van justitie de mogelijkheid biedt de meest vergaande immuniteit (voor alle strafbare feiten voorafgaand aan het getuigenverhoor) te bieden, maar tot het in werking treden van dat verdrag behoefde de officier van justitie dat niet, ook niet onder het multilaterale verdrag van Wenen (Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, Wenen, 20 december 1988 (Trb. 1989, 97), hierna te noemen het Sluikhandelverdrag).
Bovendien geven zowel het bilaterale rechtshulpverdrag, als het multilaterale Sluikhandelverdrag de overheden (i.e. interstatelijk) een instructienorm, individuele verdachten komt daarop geen beroep toe.
De officier van justitie heeft aangeboden immuniteit te verstrekken voor met het nu berechte feitencomplex samenhangende strafbare feiten, en dat was voor dat moment, voorafgaand aan het in werking treden van het bilaterale rechsthulpverdrag, genoeg. [verdachte] en [medeverdachte] hebben om hen moverende redenen dat aanbod niet willen gebruiken. Dat stond hen vrij.
Resteert de vraag of deze elementen in aanmerking genomen, verdachte geen eerlijk proces heeft gehad door [verdachte] en [medeverdachte] niet als getuigen te horen in elkaars zaak, in weerwil van de beslissing hen op de getuigenlijst te plaatsen.
Het antwoord op die vraag is ontkennend, zij hebben een eerlijk proces gehad. Verdachten hebben een vrijgeleide aangeboden gekregen. Gelet op de omstandigheden waren de daaraan verbonden voorwaarden redelijk.
De rechtbank heeft bovendien wel een behoorlijk groot aantal getuigen gehoord, hetzij zelf, hetzij middels de rechter-commissaris. Dat beschouwt de rechtbank als voldoende compensatie voor het gemis van het horen van [verdachte] en [medeverdachte] als getuigen in elkaars zaken.
- Het voorwaardelijke verzoek hen alsnog als getuigen te horen
Het rechsthulpverdrag in aanmerking nemende, in het bijzonder de wachttijd van 80 dagen tussen dagvaarding en getuigenverhoor doen vermoeden dat het aanhouden van de zaak om die verhoren van [verdachte] en [medeverdachte] in elkaars zaken alsnog te faciliteren, tenminste tot een extra vertraging zou leiden van een half jaar. Het recht op een eerlijk proces, zoals bepaald in art. 6 EVRM ziet niet alleen op het recht om getuigen te (doen) ondervragen, maar ook op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er andere factoren die nopen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing. In verband met een voortvarende procesvoering vindt de rechtbank voormelde vertraging in deze zaak die startte met doorzoekingen in 2008, in 2013 niet langer verantwoord. Dit geldt te meer nu van een eerder - weliswaar minder verstrekkend - door de officier van justitie aangeboden vrijgeleide geen gebruik is gemaakt.
e. Het op onoirbare wijze onder druk zetten van [verdachte], via de detentie van zijn zwangere vrouw
De raadsman stelt dat, zeker haar zwangerschap en bevalling in detentie in aanmerking genomen, op [verdachte] onrechtmatig druk is uitgeoefend zich te laten aanhouden via zijn vrouw.
De officier van justitie betwist die schending.
Dit verweer faalt, nog daargelaten dat [verdachte] zich niet heeft laten aanhouden. Dat onoirbare druk zou zijn uitgeoefend is niet aannemelijk geworden. Dat tegen [verdachte] is gezegd (en door de officier van justitie geschreven) dat [medeverdachte2] vrij zou kunnen komen als verdachte zich ter aanhouding zou melden, maakt dit niet anders. De raadkamer had de conclusie getrokken dat de voorlopige hechtenis van [medeverdachte2] noodzakelijk was gelet op het voortvluchtig zijn van [verdachte].
Dat de politie en de officier van justitie dit [verdachte] laten weten is niet onfatsoenlijk en niet in strijd met een behoorlijk strafproces. Dat hij de keuze maakte, tegen deze achtergrond, weg te blijven terwijl zijn vrouw zwanger in detentie verbleef, kan hij niet aan politie of openbaar ministerie verwijten. Het is en blijft zijn eigen keuze.
f. Het uitvoeren van doorzoekingen in het buitenland op grond van niet gespecificeerde machtigingen wat betreft het adres, waardoor artikel 8 EVRM is geschonden
De doorzoekingen van woningen aan de [adres] te Malaga, Spanje en in Tanger, Marokko zijn onrechtmatig verricht. De machtigingen van de rechter-commissaris hiertoe van 20 februari 2008 betreffen blanco machtigingen, nu deze zien op ongespecificeerde adressen. De tekst luidt immers “nog nader te traceren woon- of verblijfplaatsen van [verdachte] en N. [medeverdachte2] in (omgeving) Malaga of Melilla” en “nader te traceren verblijfplaatsen van o.a. [medeverdachte2] te Al Hoceima”.
Op grond van de machtiging die ziet op de woningen in Spanje, hebben de Spaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek de woning van [medeverdachte2] aan de [adres] te Malaga doorzocht. Dit terwijl deze woning niet een nog nader te traceren woning was. Ten tijde van aanvraag van de machtiging was deze woning immers al bekend als de verblijfplaats van [medeverdachte2]. De machtiging is bovendien ten onrechte gebaseerd op artikel 110 Sv, terwijl artikel 97 Sr gebruikt had moeten worden. Het betreft immers een zoeking buiten aanwezigheid van de rechter-commissaris.
De doorzoeking van de woning in Melilla was op op een specifiek adres, [adres].
De rechtbank deelt het oordeel van de raadsman dat er sprake is geweest van een blanco machtiging tot zoeking niet. De machtiging is beperkt tot de woon- of verblijfplaatsen van verdachte in Malaga en/of Melilla en heeft - blijkens het proces-verbaal dat (controleerbaar) aan die machtiging ten grondslag ligt - betrekking op de [adres]. De machtiging is hiermee voldoende specifiek en bestand tegen misbruik van bevoegdheid. Immers, alléén in woon- of verblijfplaatsen van verdachten in Malaga en/of Melilla en/of El Hoceima kon worden gezocht.
Op basis van de gegeven machtiging hebben de Spaanse autoriteiten - na een rechtshulpverzoek van de officier van justitie - een zoeking verricht in het pand van verdachte aan de [adres] te Malaga. Dit pand stond bij hen - op basis van de stukken - bekend als de woning van verdachte. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet de woning van verdachte was. De conclusie is dat niet op een willekeurige plaats, maar conform de machtiging in de woning van verdachte is gezocht. Voor het overige is het zo dat de buitenlandse autoriteiten de doorzoekingen hebben gedaan en het moet er voor gehouden worden dat zij dat hebben gedaan naar de regels van hun recht, dus rechtmatig.
Nu geen van de verweren van de raadsman is gehonoreerd, is ook geen sprake van een zodanig ernstige schending van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarbij het wettelijk systeem, of het recht op een fair proces in zijn kern wordt geraakt. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
In aansluiting op de ontvankelijkheidsverweren heeft de raadsman uitsluiting bepleit van bewijs voorvloeiende uit de op die punten gestelde onrechtmatigheden. Deze verweren falen op de hiervoor genoemde gronden.
Voor zover de raadsman de hierna te bespreken bewijsverweren mede heeft bedoeld aan te voeren in verband met de ontvankelijkheid, gelden de hierna vermelde overwegingen vice versa ook, en zijn, c.q. worden ze aldus besproken.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1 Bruikbaarheid van het bewijs
Op het punt van bewijsuitsluiting in het algemeen, is dit aangevoerd:
- Vreemde telefoonnummers tappen
Er zijn in het onderzoek telefoonnummers afgetapt die in Marokko, Frankrijk en Spanje thuis horen. Daarvoor was toestemming nodig van de autoriteiten van de vreemde staat.
Dat standpunt is onjuist. Voor zover buitenlandse telefoonnummers, getapt werden als uitgaande lijn, bevonden die zich in de Nederlandse rechtssfeer. De telefoonnummers werden in Nederland gebruikt, en mochten om die reden hier getapt worden. De daartoe vereiste machtigingen op International Mobile Equipment Identity nummer (IMEI-nummer) waren gericht aan Nederlandse telecomproviders, en zijn door de rechter-commissaris afgegeven. Het betrof dus telkens zogeheten IMEI-taps, tapmachtigingen afgegeven op het identificatienummer van de mobiele telefoon, niet op het telefoonnummer van de zich daarin bevindende sim-kaart. Het aftappen geschiedde via de Nederlandse telecomnetwerken.
Zo’n machtiging mag de rechter-commissaris geven en de officier van justitie hoeft geen rechtshulp verzoek te doen leidende tot instemming van de vreemde staat, van de telecomprovider die de sim-kaart verstrekte die in dat toestel met het betreffende IMEI-nummer is geplaatst. Daarmee waren die taps rechtmatig.
- Overdracht gegevens door de vreemde staat
Voor zover de gegevens uit taps in het buitenland zijn overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten, mocht dat niet zonder uitdrukkelijke beslissing van de buitenlandse autoriteiten. Daarvan is, hoewel in rechtshulpverzoeken gevraagd, niet gebleken. Dat materiaal moet van het bewijs worden uitgesloten.
De officier van justitie stelt dat de overdracht rechtmatig is gebeurd.
Ook dit verweer faalt. Daargelaten dat de raadsman niet precies aan de rechtbank heeft aangegeven om welk materiaal het gaat, wat hij wel had moeten doen, strekt de betreffende bepaling niet ter bescherming van de verdachte maar ter bescherming van de soevereiniteit van de vreemde staat. Verdachte komt daarop geen rechtstreeks beroep toe. De Nederlandse staat heeft die documenten verstrekt gekregen en het moet ervoor gehouden worden dat de autoriteiten van de vreemde staat dat hebben gedaan naar de regels van hun eigen recht, dus rechtmatig.
3.1.2. De (voorwaardelijk) gedane verzoeken getuigen te horen
De verzoeken worden, mede gelet op het voorgaande onder 2 en het navolgende onder 3, door de rechtbank afgewezen nu het horen van die getuigen niet langer noodzakelijk is.
3.1.3. Slot voorvragen c.a.
Hetgeen overigens namens verdachte is aangevoerd ter ondersteuning van de verweren vindt weerlegging in de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen of behoeft, wegens onvoldoende (feitelijke) onderbouwing, geen bespreking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
3.2 De bespreking van de bewezenverklaring
3.2.1. De zogenaamde hasjboekhouding
Op 21 april 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden onder andere in de woning van [verdachte] (en van diens echtgenote en medeverdachte [medeverdachte2]) aan de [adres]. Daarbij zijn twee notitieblokken (SVO 1061-1 en SVO 1061-2) aangetroffen .
Bij de doorzoeking is voorts in beslag genomen een bedrag van € 187.928,36 in contanten, aangetroffen in een C 1000-tas (SVO 1054) en een geldtelmachine.
Op dezelfde dag is bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte3] aan de [adres] te Veenendaal een rode ordner in beslag genomen voorzien van tabbladen en handbeschreven vellen papier (SVO 7001-1 tot en met SVO 7001-12).
Betreffen de aangetroffen documenten een hasjboekhouding?
In deze zaak tegen de verdachte(n) is de (interpretatie van de) in beslag genomen (door de politie genoemde) “Hasjboekhouding”, van doorslaggevend belang. Immers, daar waar verklaringen van de verdachte(n) in deze zaak ontbreken, zal het bewijs van invoer van en handel in Hasj uit andere middelen moeten blijken.
De rechtbank zal daarom zelfstandig beoordelen of het hier een hasjboekhouding betreft en niet voortbouwen op het (stam)proces-verbaal dat hier vanuit gaat.
Naast de feiten die zien op de handel in en invoer van hasj, volgen de overige ten laste gelegde feiten, het witwassen van de opbrengst van de hasjhandel en de daaraan verbonden “valsheids- en fiscale delicten”, strafrechtelijk het lot van de beoordeling van de hasjhandel. Ook daarvoor is interpretatie van die ‘hasjboekhouding’ onontbeerlijk.
Ten aanzien van de twee notitieblokken (SVO 1061-1 en 1061-2).
Data.
In beide blokken is een kolom opgenomen met cijfers in de vorm van (bijvoorbeeld) “6/10” respectievelijk (bijvoorbeeld) “15-01-06”. De rechtbank concludeert uit de wijze waarop deze cijfers zijn genoteerd dat sprake is van data, nu het een feit van algemene bekendheid is dat data vaak op een dergelijke wijze worden genoteerd.
Op het notitieblok met SVO 1061-1 staat geen algemeen jaartal genoteerd. Op verschillende bladen staan data genoemd zonder jaaraanduiding. Die data betreffen data in de maanden september t/m november. Op blad 7 van het notitieblok is de datum “4/11/05” opgenomen. De rechtbank concludeert hieruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maanden september t/m november van het jaar 2005. Hierna wordt dat notitieblok aangeduid als “2005 blok”.
Op het eerste blad van notitieblok met SVO 1061-2 staat bovenaan “2006”. Op een aantal bladen daarna staan kennelijke data genoteerd. Die data betreffen de maand januari. De
rechtbank concludeert daaruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maand januari van het jaar 2006. Hierna wordt dat blok aangeduid als “2006 blok”.
Inhoud.
Bij de interpretatie van de inhoud van de notitieblokken gebruikt de rechtbank blad 5 van het 2005 blok als leidraad.
Naast de kolom met data, staat een kolom met cijfers. Boven deze kolom staat “Geg:”. Rechts staat een tweede kolom met cijfers en als kop “ONT:”. Onder de kolom “Geg.” staat vermeld: “570 x 610 = 347.200”. Onder de kolom “ONT”: staat “300.000”. Voorts staat op het blad: “Nog = 47.700”.
De rechtbank stelt vast dat de som van de cijfers in de kolom “Geg.” 570 is en van de cijfers in de kolom “ONT” is dat 300. De rechtbank stelt voorts vast dat de som van de kolom “Geg.” is vermenigvuldigd met het getal 610, voorts dat van het verkregen product de som van de kolom “ONT” wordt afgetrokken en dat het verschil van 47.700 op het blad als “nog” wordt aangeduid. De rechtbank concludeert uit de notatie van “300.000” en “47.700” en het op enkele andere bladen in die kolom vermelde “Bet” (het is een feit van algemene bekendheid dat dit een afkorting is voor: betaald) dat de cijfers in de kolom “ONT” geldbedragen zijn. Nu de cijfers in de kolom ONT een product is, concludeert de rechtbank dat hetzij de cijfers in de kolom “Geg.” hetzij het getal 610 eveneens een geldbedrag is.
Tezamen met de twee notitieblokken werd op de computertafel in de woning aan de [adres] een aantal losse documenten aangetroffen. Een daarvan is aangeduid als SVO 1061-5. Dit document kent, net als de inhoud van de twee notitieblokken, een indeling in twee kolommen. De rechterkolom is voorzien van eurotekens. De rechtbank concludeert hieruit dat de cijfers in die kolom, bedragen zijn, en wel in Euro. Dit ondersteunt de conclusie dat de ONT-kolommen in de notitieblokken ook bedragen zijn. De rechtbank concludeert voorts op basis daarvan dat de bedragen in de ONT-kolommen ook in Euro luiden.
Naast de cijfers in de linkerkolom op SVO 1061-5 zijn de volgende woorden geschreven: “DOB”, “POLM”. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘polm’ een aanduiding is voor hasj. Aldus concludeert de rechtbank dat de cijfers in de linkerkolom hoeveelheden of aantallen zijn. Voorts dat dit ook geldt voor de Geg.-kolommen in de notitieblokken. De rechtbank vindt daartoe ondersteuning in het volgende. Op blad 20, 21 en 25 van het 2006 blok wordt onder de kolom “Geg.” respectievelijk vermeld: “30 Bloem”, “40 Bloem” en “600 Bloem”. In de woning waar [medeverdachte4] verbleef is 911 gram hasj aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst.
Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat het getal 610 op blad 5 van de 2005 blok een geldbedrag betreft en wel kennelijk een prijs per hoeveelheid of aantal.
Namen.
Boven alle bladen van het 2005 blok staat de letter “K” geschreven met daarachter, per pagina, de volgende woorden: “AB.Tulp” ; “J.B” ; “ManaBat” ; “KADA” ; “NiP” ; “CH AMST” ; “Sjaak” ; “SiT“ ; “KALE RoeR” ; “SARF” ; “LakDIM” ; “RA.” ; ”ABSl.AMST” ; “ABT.DU “ . Op bladen van het 2006 blok is het volgende genoteerd: “ABDL TulP Roo” ;“AB TulP Roo” ; “RA Roo” ; “Nov Roo” ; “Alic RoeR” ; “Kale Roer” ; “Mal Rot” ; “CH AMST” ; “ABL TULP” . De woorden “Tulp”en “NIP” komen ook voor in de aantekeningen die deel uitmaken van de ordner (SVO 7001- 1 t/m 12) . Dat geldt ook voor het woord “[bijnaam medeverdachte4]” .
[medeverdachte3] heeft verklaard dat hij [medeverdachte4] al jaren kent en dat ‘[bijnaam medeverdachte4]’ een bijnaam is van [medeverdachte4] De raadsman heeft bij pleidooi, met een beroep op de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (LJN BX5539) en 1 februari 1994 (LJN AB7528) bepleit, dat de processen verbaal van de verhoren van getuige [medeverdachte3] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu [medeverdachte3] niet ter terechtzitting is gehoord. Het verweer van de raadsman gaat niet op nu zich niet de situatie voordoet dat de bedoelde processen-verbaal het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten rechtstreeks kan volgen.
[medeverdachte3] is tijdens diens laatste politieverhoor en het verhoor door de rechter-commissaris deels teruggekomen op diens eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Met name verklaarde hij dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om zonder de hulp van een tolk te worden gehoord en dat hij niet aan de politie heeft verklaard dat hij weet dat ‘[bijnaam medeverdachte4]’ een bijnaam is van [medeverdachte4].
De rechtbank gaat uit van de eerste vier politieverklaringen van [medeverdachte3]. De rechtbank stelt uit de processen-verbaal van die verhoren vast dat daarbij geen gebruik is gemaakt van een tolk, noch dat door [medeverdachte3] om een tolk is gevraagd. Tijdens diens eerste verhoor verklaarde [medeverdachte3] op de vraag of hij de Nederlandse taal verstaat en begrijpt: “Ik spreek Nederlands. Als ik u niet begrijp dan zal ik dat zeggen.” In het proces-verbaal van het derde verhoor is onder het kopje ‘advocaat’ opgenomen dat [medeverdachte3] kort voorafgaand aan dat verhoor overleg heeft gehad met zijn raadsman. Dat overleg, zo stelt de rechtbank aan de hand van het proces-verbaal van dat verhoor vast, heeft niet geleid tot een verzoek van [medeverdachte3] om een tolk noch tot een mededeling over zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal. De verhorende verbalisanten hebben in een aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 verklaard dat [medeverdachte3] tijdens de verhoren in goed Nederlands sprak en dat uit de door hem gegeven antwoorden bleek dat hij de Nederlandse taal goed beheerste en de aan hem gestelde vragen goed begreep. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat [medeverdachte3] tijdens de eerste vier verhoren door de politie, de Nederlandse taal voldoende beheerste om de hem gestelde vragen te begrijpen en te beantwoorden.
In het derde verhoor heeft [medeverdachte3] verklaard: “Hoe heet de persoon op de foto? Dat is Mohammed, zijn achternaam ken ik niet. Wat is de roepnaam van deze persoon en heeft hij een bijnaam of bijnamen? Ik ken hem als [betrokkene9] en ik weet dat hij ook wel [bijnaam medeverdachte4] wordt genoemd.” Tijdens het vierde verhoor heeft [medeverdachte3] verklaard: “Wij tonen u een pagina uit het rode boek met nummer SVO 7001-8. Op deze pagina tonen wij u het woord [bijnaam medeverdachte4] en het woord geldmachines. Wat kunt u hierover vertellen? Ik kan daar niets over vertellen. Ik zie dat het er staat maar ik weet niet waar het over gaat omdat de map niet van mij is.” In het aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 bevestigen de verhorende verbalisanten de volgorde van de genoemde gebeurtenissen. Te meer nu [medeverdachte3] bij diens verhoor door de rechter-commissaris, na door deze te zijn geconfronteerd met zijn eerdere verklaringen, zegt het zich niet meer te kunnen herinneren, en de rechtbank geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal, gaat zij uit van de volgorde dat [medeverdachte3] eerst is gevraagd naar bijnamen voor [betrokkene9] [verdachte] [medeverdachte4] en pas in het verhoor daarna de rode ordner met het woord [bijnaam medeverdachte4] is getoond.
Het woord [bijnaam medeverdachte4] is in de aantekeningen in de ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als de woorden Tulp en Nip. De rechtbank concludeert hieruit dat Tulp en Nip, net als het woord [bijnaam medeverdachte4], namen van, danwel aanduidingen voor, personen zijn.
De rechtbank concludeert daaruit vervolgens dat dat ook geldt voor de woorden “AB.Tulp”, “J.B”, “ManaBat”, “KADA”, “NiP”, “CH AmsT”, “Sjaak”, “SiT, “KALE RoeR”, “SARF”, “LakDIM”, “RA.”, ”ABSl AMST”, “ABT.DU “ ,“ABDL TulP Roo”, “AB TulP Roo”, “RARoo”, “Nov Roo”, “Alic RoeR”, “Kale Roer”, “Mal Rot”, “CHAMST” en “ABL.TULP” uit de 2005 blok en de 2006 blok.
Conclusie t.a.v. de documenten in beslag genomen in de woning van verdachte [verdachte].
De 2005 blok, de 2006 blok en het losse blad (SVO 1061-5) bevatten data en hoeveelheden van de aan- of verkoop van goederen van of aan derden, de daarvoor verschuldigde prijs en de eventuele schuld aan of vordering op die derde. De documenten vormen daarom naar het oordeel van de rechtbank een ‘boekhouding’ van daarin genoemde transacties. In de 2005 en 2006 blok is geen notitie gemaakt op welke goederen de transacties zien. Dat doet wel het losse blad (SVO 1061-5). Uit dat blad concludeert de rechtbank dat de daarin genoemde transacties (voor zover daarin naar Polm wordt verwezen) hasj betreffen.
De rechtbank stelt vast dat de verhouding tussen de hoeveelheden/aantallen enerzijds en de prijzen anderzijds zoals die blijken uit SVO 1061-5, overeenkomen met de verhoudingen tussen hoeveelheden/aantallen en prijzen zoals die blijken uit de transacties in de 2005 blok en 2006 blok. Daaruit concludeert de rechtbank dat de transacties die in de notitieblokken zijn vastgelegd ook zien op de aan- of verkoop van hasj.
De rechtbank vindt hiertoe ook nog ondersteuning in hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent de aanduiding ‘Bloem’ in het 2006 blok en de hasj die is aangetroffen in de woning waar [medeverdachte4] verbleef. De rechtbank vindt daarvoor voorts nog steun in het feit dat in de 2006 blok de woorden “ster”, “bloem” en “kom” worden gebruikt, welke woorden - zoals blijkt uit het hierna volgende oordeel van de rechtbank - aanduidingen zijn voor hasj.
Uit dit alles trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is van een hasjboekhouding.
Ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/m 12).
De ordner bevat tabbladen met achter de tabbladen plastic inschuifmappen. Elk van die inschuifmappen bevat een aantal met de hand beschreven bladen. Soms zijn de bladen met een nietje gebonden; anderen zijn los. Sommige tabbladen hebben een opschrift. Per inschuifmap is een apart SVO nummer gemaakt en wel 7001-1 t/m 7001-12. Uit het feit dat bladen zijn gebundeld in één ordner concludeert de rechtbank dat deze samenhangen en voorts dat bladen die zijn samengevoegd in een inschuifmap, een verdergaande samenhang hebben.
Bij de duiding van de inhoud van de ordner maakt de rechtbank gebruik van het navolgende.
Op 15 maart 2008 is door [b[betrokkene9] bij de Ikea in Utrecht een pakket hasj opgehaald. [betrokkene9] is vervolgens door de politie aangehouden en de hasj die hij vervoerde is in beslag genomen. Het bleek te gaan om 30 kilogram hasj verpakt in een jute zak en verdeeld in 25 pakketjes. Op de jute zak staat ‘119.30’ geschreven.
Op verschillende plaatsen wordt in de ordner ‘Utrikea’ genoemd. Onder andere als volgt:
‘ Utrikea
8-3 1x 2/2 2300
1x 119.3 3500
1x vingers 3500
9300
15-3 30x 119.3 93.000 +
102.3
15-3 50.000 – Betaald
52.3
51.480 – Betaald
820
820 – Wil niet betalen
0 kwijtgescholden’.
Uit de regel “15-3 30x 119.3 93.000 +” concludeert de rechtbank dat de op 15 maart 2008 bij Ikea Utrecht geleverde, en nadien in beslag genomen, partij hasj in de ordner is genoteerd. “Utrikea” is daarom de naam of aanduiding van een afnemer van hasj, genoemd naar de ontmoetingsplaats de Ikea-vestiging te Utrecht. De rechtbank vindt daarvoor steun in het navolgende. [medeverdachte3] heeft verklaard dat hij [medeverdachte4] al jaren kent en dat de bijnaam voor [medeverdachte4] ‘[bijnaam medeverdachte4]’ is. Het woord [bijnaam medeverdachte4] is in de aantekeningen in de rode ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als het woord Utrikea. De rechtbank concludeert hieruit dat Utrikea, net als [bijnaam medeverdachte4], een naam van een afnemer is. Verder concludeert de rechtbank dat “15-3” een datum is, en wel in het jaar 2008. “30x 19.3” is daarom een notatie voor 30 kilogram hasj van de soort “119.3”. Uit de woorden “betaald”, “wil niet betalen” en “kwijtgescholden” concludeert de rechtbank dat de rechter kolom met cijfers op het blad, bedragen zijn. Het blad geeft daarom een overzicht van hetgeen aan Utrikea op 8 en 15 maart 2008 is verkocht en van het feit dat Utrikea op 15 maart 2008 een bedrag van 50.000,- heeft betaald, nadien nog een bedrag van 51.480,-. Voorts dat hem een bedrag van 820 is kwijtgescholden. Het blad is daarom een soort debiteurkaart van de debiteur/afnemer Utrikea.
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-3, waarvan het bovenstaande blad deel uit maakt, hebben een vergelijkbare opbouw. De rechtbank concludeert daaruit dat de bladen uit die inschuifmap eveneens overzichten per afnemer zijn van aan hen verkochte goederen, de verkoopprijs daarvan en de betaling daarvoor. De rechtbank concludeert daaruit voorts dat “[alias afnemers] eveneens namen zijn van afnemers. Voorts concludeert de rechtbank dat gezien de samenhang van de bladen, gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, dat alle hoeveelheden op alle bladen luiden in kilogrammen. Alle data genoteerd op de bladen, dateren van de maanden maart t/m december. De rechtbank concludeert daaruit dat SVO 7001-3 de periode omvat van maart t/m december 2008 nu de hiervoor aangehaalde levering aan Utrikea in 2008 plaatsvond.
Op een blad uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn de navolgende twee aantekeningen gemaakt:
“15-3 Utrikea 50000” en “17-3 Utrikea 51480”. Gezien de overeenkomst met de voor Utrikea op hiervoor aangehaalde debiteurkaart genoteerde betalingen, concludeert de rechtbank dat op het blad uit inschuifmap SVO 7001-2 de betalingen door Utrikea voor de door deze aangekochte hasj zijn genoteerd en wel op 15 en 17 maart 2008. De inschuifmap SVO 7001-3 bevat nog een blad ten aanzien van leveringen aan, en betalingen door, Utrikea. Uit dat blad maakt de rechtbank op dat Utrikea voor leveringen respectievelijk 61.000,-, 115.000,- 54.200,-, 82.200,-, 83.170,-, 125.800,-, 70.950,- en 73.000,- heeft betaald. Al deze bedragen en betalingen vindt de rechtbank terug in het SVO 7001-2 hetgeen daarmee naar haar oordeel een soort kasboek is.
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn vergelijkbaar van opzet. Daaruit concludeert de rechtbank dat deze bladen de betalingen bevatten van de daarin genoemde afnemers over de daarin genoemde periode. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat namen die in het kasboek zijn genoteerd, namen zijn van afnemers. Naast de hiervoor genoemde namen geldt dat daarom tevens voor de volgende namen: “[namen]
De bedragen die voor afnemers zijn genoteerd, worden in het kasboek opgeteld. Uit het kasboek blijkt dat ook bedragen in mindering worden gebracht, hetgeen de rechtbank concludeert uit het feit dat die bedragen steeds van een saldo worden afgetrokken. In het kasboek wordt op 18-10 een bedrag van 54.000 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’. Voorts wordt op 4-12 een bedrag van 680 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’.
In de toekomstige woning van [verdachte] aan de [adres] zijn op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen zien op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [nr] Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. Het kenteken hoort bij een auto van het type Audi A6. Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van Imexko, het autobedrijf van [eigenaar autobedrijf]. Deze [eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij de auto tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- contant heeft verkocht aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam.
De rechtbank concludeert uit het voorafgaande, dat de notatie van een betaling van 54.000 met de vermelding “A6”, de betaling weergeeft van de koopsom van de Audi A6 met het kenteken [nr] Voorts dat met de genoteerde datum, 18 oktober 2007 wordt bedoeld. Voorts dat de notatie van een betaling van 680 met de vermelding “bekeuringen”, de betaling weergeeft van de 19 bekeuringen uit de woning van [verdachte] en wel op 4 december 2007 (zie verder feit 4.7).
De rechtbank concludeert daaruit dat in het kasboek ook verplichtingen en betalingen ten behoeve van [verdachte] werden genoteerd.
Bovendien concludeert de rechtbank dat de bedragen genoemd in SVO 7001-2 en 3 in Euro luiden. Gezien de samenhang van alle bladen, gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, concludeert de rechtbank dat alle bedragen op alle bladen in de ordner luiden in Euro.
De rechtbank stelt vast dat op de bladen in het kasboek een staffel is gemaakt waarbij van boven naar beneden bedragen worden opgeteld of afgetrokken. Het laatste bedrag op ieder blad vormt het saldo van dat blad en de beginstand van het volgende blad. Daaruit concludeert de rechtbank dat de bladen in SVO 7001-2 in omgekeerde chronologie in de ordner zijn opgenomen. Pagina 64 is daarom het oudste blad en pagina 22 het jongste. De rechtbank heeft al geconcludeerd dat twee betalingen door Utrikea plaatsvonden in 2008 en dat de betaling van de Audi A6 en de bekeuringen plaatsvonden in het jaar 2007. De rechtbank concludeert daaruit dat notities in het kasboek beginnen op 29 november 2006 en sluiten op 8 april 2008.
Op de twee, hiervoor aangehaalde, debiteurenkaarten van Utrikea staan naast “119.3” eveneens vermeld: “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com”. De rechtbank heeft al geoordeeld dat “119.3” de aanduiding is voor hasj. Op grond van de wijze en plaats waarop de andere woorden zijn gebruikt op de debiteurenkaarten van Utrikea, concludeert de rechtbank dat ook “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com” aanduidingen zijn voor hasj. De rechtbank vindt daarvoor steun in het feit dat op 21 maart 2008 in de woning waar [medeverdachte4] verbleef 911 gram hasj is aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst. Op de overige bladen van SVO 7001-3, die voor iedere afnemer vergelijkbaar is, worden verder nog de navolgende woorden gebruikt: “top”, “HM”, “X5”, “stier”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “polm”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ketama”, “lexus”, “Marlboro”, “444”, “200”, “RBD/14” en “750” . Deze woorden worden gebruikt op dezelfde wijze als “119.3”, “2/2”, “vingers”, “bloem” en “com”. De rechtbank concludeert hieruit dat: “top”, “HM”, “X5”, “stier”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “polm”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ketama”, “lexus”, “Marlboro”, “444”, “200”, “RBD/14” en “750” aanduidingen zijn voor hasj. De rechtbank vindt daarvoor steun in het feit, zoals al overwogen, dat “polm” een aanduiding is voor hasj en dat het een feit van algemene bekendheid is dat met “Ketama” een soort hasj wordt aangeduid. Daarnaast, dat onaannemelijk is dat de gebruikte woorden letterlijk dienen te worden genomen, voor zover deze al een letterlijke betekenis hebben.
Met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2011 inzake [naam holding]AB (LJN BP0291), betwist de raadsman dat het een feit van algemene bekendheid is, dat Ketama een aanduiding is voor hasj en dat daarvoor het bewijs in het dossier ontbreekt en niet ter terechtzitting is besproken. Artikel 339 lid 2 Sv brengt met zich dat hetgeen de rechter voor een feit van algemene bekendheid beschouwt niet behoeft te worden bewezen en daarom evenmin ter terechtzitting ter sprake behoeft te worden gebracht. Van algemene bekendheid in die zin is sprake, aldus de Hoge Raad in het door de raadsman bedoelde arrest, indien het betreft, gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen wordt geacht te kennen dan wel zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Hierna zal de rechtbank vaststellen dat een van de rechtstreeks bij dit geding betrokkene, te weten verdachte, in de hasjhandel zat. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat “Ketama” een aanduiding is voor een soort hasj, hetgeen kan worden gecontroleerd door raadpleging van de internetwebsite ‘www.unity.nl’. Het verweer van de raadsman slaagt daarom niet.
De bladen in inschuifmap aangeduid als SVO 7001-4 zijn anders van inrichting en opzet dan de hiervoor behandelde bladen. Op deze bladen komt de afnemer Utrikea als volgt voor:
“90 – 26-6 Utrikea ? 13-7”
“90 – 27-6 Utrikea ? 13-7”
“136 – 28-6 Utrikea ? 13-7”
Op de debiteurkaart van Utrikea in inschuifmap SVO 7001-3 is aangetekend dat aan Utrikea op 26/6, 27/6 en 28/6 respectievelijk 90, 90 en 136 kilogram “com” is geleverd en betaald. De rechtbank concludeert dat dit dezelfde leveringen betreft als hierboven geciteerd uit SVO 7001-4 voorts dat de data “13-7” de betaaldatum betreft. De betalingen vindt de rechtbank vervolgens terug in het kasboek SVO 7001-2. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de bladen in inschuifmap, aangeduid als SVO 7001-4, een voorraadadministratie betreft van de drugssoort “com”. Leveringen aan andere, op bladen van SVO 7001-4 genoteerde, afnemers zijn op vergelijkbare wijze verwerkt en komen eveneens terug op de van die afnemers in SVO 7001-3 opgenomen debiteurkaarten en het in SVO 7001-2 opgenomen kasboek. De rechtbank heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 beslaat. Daaruit concludeert de rechtbank dat de drie hiervoor aangehaalde leveringen aan en betalingen door Utrikea plaatsvonden in het jaar 2007. De pagina’s 103 t/m 106 van SVO 7001-4 vertonen in de staffel van de voorraad en de daarbij genoteerde data een oplopende volgorde. Daaruit concludeert de rechtbank dat die pagina’s leveringen betreffen in de periode van 16 mei 2007 t/m 17 augustus 2007.
De bladen in de inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar aan die in inschuifmap SVO 7001-4, met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi”, “stier”, “750”, “RBD/14”, “X500”, “100”, “XLL”, X200” en “bloem” . Hiervoor heeft de rechtbank al geconcludeerd dat “stier”, “750”, “RBD/14”, “100” en “bloem” aanduidingen zijn voor hasj. Daaruit concludeert de rechtbank dat de woorden en cijfers “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi” en “X500”, “XLL” en “X200” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-4 concludeert de rechtbank dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel voor de op de bladen genoemde aanduidingen voor hasj.
De rechtbank heeft per blad behorend tot SVO 7001-7 een daarop genoteerde levering van hasj vergeleken met de inhoud van de bladen in inschuifmap 7001-2, en wel aan de hand van de datum die achter het ?-teken staat genoteerd. Uit deze steekproef heeft de rechtbank geconstateerd dat de betalingen van die leveringen ook genoteerd staan op de bladen behorend tot SVO 7001-2. De rechtbank heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 betreft. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat de betalingen die zijn genoteerd in SVO 7001-7 plaatsvonden in het jaar 2007 waaruit de rechtbank concludeert dat de daarmee samenhangende leveringen eveneens plaatsvonden in het jaar 2007 en voor de data 27 november t/m 26 december op bladen 129 en 130, in 2006. Op gelijke wijze vergeleek de rechtbank de inhoud van SVO 7001-5 met SVO 7001-2. Daaruit bleek de rechtbank dat, behoudens de inhoud van de bladen 108 t/m 112 waarop kennelijke betaaldata ontbreken, de betalingen voor de leveringen op de overige bladen eveneens voorkomen op bladen in SVO 7001-2. De rechtbank concludeert daaruit dat de leveringen, genoteerd op bladen in SVO 7001-5, dateren uit het jaar 2007 en, voor zover de datum ligt voor 1 januari, in 2006.
Een groot deel van de bladen uit inschuifmap SVO 7001-8 zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar aan de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-2. Die bladen zijn naar het oordeel van de rechtbank daarom eveneens een kasboek waarin inkomsten en uitgaven, in Euro, zijn genoteerd. De overige bladen in de inschuifmap SVO 7001-8 zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar aan de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-4. De bladen bevatten een vergelijkbare telling van een hoeveelheid product waarop kennelijke leveringen aan afnemers in mindering worden gebracht. De bladen bevatten daarom naar het oordeel van de rechtbank een voorraadadministratie. Op pagina 179 begint de linkerkolom met het getal 2431 en eindigt met 1895,5, met welk getal de linkerkolom op pagina 180 begint. Pagina 180 eindigt met 434, met welk getal pagina 172 begint. Op de laatste pagina van SVO 7001-8, pagina 178, leiden de afboekingen in de linkerkolom tot het getal 0. De rechtbank concludeert hieruit dat de volgorde van de desbetreffende bladen dient te zijn 179, 180, 172 t/m 178. De rechtbank vindt hierin steun bij de opvolging van de op de bladen opgenomen data.
Op pagina 179 staat genoteerd:
Op pagina 150 staat genoteerd:
Op grond van hetgeen de rechtbank heeft geconcludeerd over de inhoud van de bladen, deeluitmakend van SVO 7001-8, concludeert de rechtbank dat de geciteerde notitie op pagina 179 de levering aan de afnemer Leo op 11-5 weergeeft van 120 kilogram van een product, met de aantekening dat de koopsom op 20-5 werd voldaan. De notitie op pagina 150 geeft de betaling van die levering ad € 72000,- op 20-5 weer. Hieruit concludeert de rechtbank dat SVO 7001-8 deels een voorraadadministratie en deels een kasboek is betreffende dezelfde leveringen aan afnemers.
Op pagina 175 staat “20-09-2006” en op pagina 176 staat “20-10-2006” genoteerd. De rechtbank stelt vast dat die noteringen chronologisch passen in de overige noteringen, op de bladen met paginanummers 179, 180 en 172 t/m 178, van kennelijke data. Daaruit concludeert de rechtbank dat pagina’s 179, 180 en 172 t/m 178 van SVO 7001-8 noteringen bevatten van leveringen in de periode 27 april 2006 t/m 30 november 2006. De kennelijke data op de pagina’s 147 t/m 177 van SVO 7001-8 (het kasboek gedeelte van de inschuifmap), vertonen een chronologisch en oplopend patroon. De rechtbank heeft al geconcludeerd dat de betaling van de hiervoor genoemde levering aan Leo, is genoteerd op pagina 150. De rechtbank concludeert daarom dat de levering heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006 en de betaling daarvan op 20 mei 2006. Daaruit concludeert de rechtbank dat de pagina’s 147 t/m 169 de periode beslaan van 24 april 2006 t/m 28 december 2006 en de pagina’s 170 t/m 171 de periode 27 januari 2007 t/m 6 april 2007.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-9 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar aan die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “Blauw 25”, “Vis”, “RT 210 euro”, “M” en “Ster” . De pagina’s 188 t/m 191 vormen een opvolgende opsomming van de voorraad van het product “ster”. De rechtbank concludeert hieruit dat alle in die pagina’s gebruikte woorden ter kennelijke aanduiding van de verkochte producten, namen zijn ter aanduiding van ster. Op pagina’s 186 en 187 worden de kennelijk verkochte producten aangeduid als “krar”, “ster”, “M” en “bloem”. De rechtbank heeft al geconcludeerd dat bloem een aanduiding is voor hasj. Uit de notatiewijze op de bladen 186 en 187 concludeert de rechtbank dat de namen “krar”, “ster”, “M” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. De rechtbank vindt daarvoor steun voor hetgeen is aangetroffen bij de doorzoeking van “de [bedrijf]” aan de [adres] op 3 maart 2006. Voor het pand stond een vrachtauto, met kenteken [nr] geparkeerd. In de laadruimte van de vrachtauto en in het perceel zelf is in totaal 2.684 kilo hasj aangetroffen. De partij bestaat uit 84 gesloten pakken en 2 losse pakken. Op een deel van die pakken waren stempels gezet met een ster. Daaruit concludeert de rechtbank dat de overigens op bladen van SVO 7001-9 genoteerde woorden “Blauw 25”, “Vis” en “RT 210 euro” eveneens aanduidingen zijn voor hasj.
Op pagina 181 is genoteerd “20-09-2006” en “20-10-2006”. Voorts stelt de rechtbank vast dat de kennelijke data op de bladen toebehorend aan SVO 7001-9, per drugssoort, een oplopende chronologische volgorde vertonen. De rechtbank concludeert daaruit dat alle kennelijke data betrekking hebben op het jaar 2006 met uitzondering van de twee data van 9 januari op pagina 182 die, gezien de chronologie, betrekking hebben op het jaar 2007.
SVO 7001-10 betreft bladen in een inschuifmap waaraan een tabblad voorafgaat met het opschrift “Tulp” . Op pagina 198 staat genoteerd:
Op pagina 191 van SVO 7001-9 met als koptekst “ster” staat genoteerd:
In het voorgaande heeft de rechtbank al geconcludeerd dat Tulp de aanduiding is voor een afnemer, voorts dat ster een aanduiding is voor hasj. De rechtbank concludeert daaruit dat Tulp een aanduiding voor een afnemer van hasj is. Wat opzet en inhoud van de bladen betreft, komen deze deels overeen met de opzet en inhoud van de bladen deel uitmakend van de inschuifmap SVO 7001-3. De rechtbank concludeert daaruit dat de bladen genummerd 192 t/m 199 deeluitmakend van SVO 7001-10 een debiteurenoverzicht is van de afnemer aangeduid als Tulp. De bladen bevatten de verkopen van de in de bladen genoemde producten, waarvan de rechtbank al heeft geconcludeerd dat daarmee hasj worden bedoeld, en de door Tulp daarvoor gedane betalingen.
De rechtbank concludeert uit de twee geciteerde notities dat deze zien op dezelfde levering van hasj aan de afnemer aangeduid als Tulp. De rechtbank heeft al geconcludeerd dat de datum 9-10 op pagina 191 van SVO 7001-9 betrekking heeft op het jaar 2006. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat de datum 9-10 op pagina 198 van SVO 7001-10 eveneens betrekking heeft op het jaar 2006 en dat, gezien de oplopende chronologie, de kennelijke data op de pagina’s 192 t/m 199 eveneens betrekking hebben op het jaar 2006.
Op pagina 202 staat in de linkerkolom genoteerd:
“ 90 ster 90000 15-1 ”
“ 120 ster 120000 17-1 ”
“ 30 ster 30000 21-1 ”
“ 30 bloem 33000 ”
(…)
“ 25 marlb 27500 ”.
In de rechterkolom staat genoteerd:
“ 68000
100000
100000
174000
64000
122500
37500
47300
114000
5000
20000
(…) ”
Op het eerste blad van het 2006 blok dat bij [verdachte] in beslag is genomen staat, naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven, genoteerd:
“ Geg:
15-01-2006 ABDL TulP Roo 90 ster
17-01-2006 ABDL TulP Roo 120 ster
21-01-2006 ABDL TulP Roo 30 ster ”.
Op het tweede blad staat genoteerd:
“ Ont.
17-01-2006 AB TulP Roo 47.3
19-01-2006 AB TulP Roo 114 ”.
Een ander blad uit dit blok vermeld onder de kop “ABL TulP”:
“ ST 200 x 1000 = 200000
ST 90 x 1000 = 90000
ST 120 x 1000 = 120000
ST 30 x 1000 = 30000 ”
(…)
“ BL 30 x 11000 = 33000
ML 25 x 11000 = 27500 ”
Het blad hierna vermeld verschillende getallen met daarvoor telkens vermeld “gekr”.
Zo worden de volgende getallen genoteerd:
“ gekr 68000
gekr 100000
gekr 174000
gekr 64000
gekr 122500
gekr 37500
gekr 47300
gekr 114000
gekr 5000
gekr 20000 ”.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen omtrent “ster” en “Tulp”, concludeert de rechtbank dat zowel het 2006 blok dat bij [verdachte] in beslag is genomen als de ordner die bij [medeverdachte3] in beslag is genomen een weergave bevatten van de hoeveelheden hasj die (onder meer in de maand januari 2006) zijn geleverd aan de afnemer aangeduid met “(ABL)Tulp” of “AB(DL) TulP Roo” alsook de bedragen die hiervoor ontvangen zijn. Voorts stelt de rechtbank vast dat de hiervoor genoemde leveringen van hasj aan en betalingen door afnemer Tulp, zowel zijn genoteerd in de bij [verdachte] in beslag genomen 2006 blok als op bladen deeluitmakend van de ordner die bij [medeverdachte3] in beslag is genomen.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-11 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar aan die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “ketama”, “58H”, “Marlboro”, “Lexus”, “444”. Aan de inschuifmap gaat een tabblad vooraf met het opschrift “Polm”. Van de woorden: “ketama”, “Marlboro”, “Lexus”, “444” en “Polm” heeft de rechtbank al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor een soort hasj. Gezien de gelijke wijze waarop het woord “58H” op bladen, deeluitmakend van deze inschuifmap, is gebruikt, concludeert de rechtbank dat met “58H” eveneens hasj wordt aangeduid. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 concludeert de rechtbank dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-11 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel voor de op de bladen genoemde soorten hasj.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-12 komen wat betreft inhoud en opmaak overeen met de bladen deeluitmakend van SVO 7001-3, en vormen naar het oordeel van de rechtbank daarom eveneens debiteurenkaarten. Boven de bladen staat genoteerd: “[pseudoniemen] heeft de rechtbank al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor afnemers zijn. Gezien de gelijke wijze waarop de woorden “[pseudoniem]” op de bladen zijn gebruikt, concludeert de rechtbank dat ook dit aanduidingen zijn voor afnemers. Van de op de bladen genoteerde aanduidingen van producten heeft de rechtbank al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor soorten hasj.
De bladen die deel uitmaken van de inschuifmap SVO 7001-1 wijken af van de bladen in andere inschuifmappen, in die zin dat daarop verschillende gegevens zijn gegroepeerd. De opmaak en inhoud van de linkerkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-4 waaruit de rechtbank concludeert dat deze een voorraadadministratie bevat. De rechterkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-2 waaruit de rechtbank concludeert dat deze een kasadministratie bevat.
Op pagina 3 staat in de linker kolom genoteerd:
“ 1 – 23-6 Artiest ? ”
“ 16 26-6 Artiest ? ”
“ 24 – 7-7 Artiest ? ”
Op pagina 3 staat in de rechter kolom genoteerd:
“ 15-7 Artiest (41) 94300 ”
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de geciteerde notities uit de linkerkolom de levering van in totaal 41 kilogrammen aan de afnemer Artiest beschrijft. De notitie in de rechter kolom beschrijft de betaling daarvan door afnemer Artiest door voldoening van € 94.300,- .
De bladen die door de rechtbank zijn aangemerkt als kasboek geven, in euro, de inkomsten en uitgaven weer. Die inkomsten worden gevormd door betalingen door afnemers van hasj. Aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1, dat het eerste blad is in de inschuifmap, staat genoteerd “Ketama” en “2006”. Van Ketama heeft de rechtbank al geconcludeerd dat dit een aanduiding is voor een soort hasj. Overigens bevatten de bladen in deze inschuifmap geen andere aanduiding van producten, waaruit de rechtbank concludeert dat, voor zover sprake is van een voorraadboekhouding, deze ziet op de verkoop van hasj. Behoudens de naam “[aanduiding afnemer]” heeft de rechtbank van alle op de bladen voorkomende namen al geconcludeerd dat dit afnemers van hasj zijn. Om die reden concludeert de rechtbank dat “[aanduiding afnemer]” eveneens een aanduiding is voor een afnemer van hasj.
Uit het feit dat aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1 staat genoteerd “2006” terwijl geen ander jaartal op de bladen is genoteerd, concludeert de rechtbank dat de eerste data op de bladen in de inschuifmap SVO 7001-1 betrekking hebben op het jaar 2006. De leveringen beslaan daarom een periode van 23 juni 2006 t/m 7 december 2006. Op pagina 7 zijn leveringen in de periode 1 februari t/m 13 maart genoteerd. De op die pagina opgenomen rechterkolom, waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat dit een kasadministratie is, begint met de stand 281700. Dit is tevens de eindstand van het daaraan voorafgaande blad waaruit de rechtbank afleidt dat de bladen elkaar in cijfermatige en daarom ook in chronologische volgorde opvolgen. De leveringen op pagina 7 vonden daarom plaats in het jaar 2007, net als de betalingen vanaf 13 januari op dezelfde pagina. De betalingen op pagina 21 vanaf 12 januari zijn daarom gedaan in 2008.
Conclusie ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/m 12)
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande samenvattend het volgende omtrent de inhoud van de bladen uit de rode ordner.
De bladen die door de rechtbank zijn aangemerkt als voorraadadministratie geven de inkoop en verkoop weer van, op die bladen met een naam aangeduide soort hasj. Uit die bladen blijkt tevens aan welke afnemers die hasj zijn geleverd. De hoeveelheid hasj is voorts aangeduid in kilogrammen.
De bladen die door de rechtbank zijn aangemerkt als debiteurenkaarten geven per afnemer, op die bladen aangeduid met een pseudoniem, aan welke hoeveelheid en soort hasj werden gekocht, welke koopsom daarvoor verschuldigd was en of en wanneer die koopsom werd betaald. Alle bedragen luiden in Euro.
De bladen die door de rechtbank zijn aangemerkt als kasadministratie geven de stand van de kas per datum aan, alsmede van de ontvangsten van afnemers van hasj en uitgaven. Voorts dat alle bedragen luiden in Euro.
Relatie [verdachte] en de hasjboekhouding
In telefoongesprekken die [verdachte] voert met [medeverdachte3] in december 2007 en januari 2008 vraagt [verdachte] naar spullen die [medeverdachte3] voor hem bewaart. Deze telefoongesprekken zijn afgeluisterd onder lijn 1 waarvan de rechtbank hierna, in de overweging die betrekking heeft op lijn 11, vaststelt dat deze gevoerd zijn door [verdachte].
[medeverdachte3] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [medeverdachte4] al jaren kent en dat de bijnaam voor [medeverdachte4] ‘[bijnaam medeverdachte4]’ is. De naam ‘[bijnaam medeverdachte4] ‘is ook terug te vinden in de hasjboekhouding. Dat [medeverdachte3] de rode ordner waarin de hasjboekhouding is neergelegd, gevonden heeft in een telefooncel, zoals door hem verklaard, acht de rechtbank, mede gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig.
In de woning van [medeverdachte4] is een koopovereenkomst aangetroffen. [betrokkene7] heeft verklaard dat deze geschreven is door [medeverdachte4]. Het handschrift op deze koopovereenkomst is door het NFI vergeleken met het handschrift zoals aangetroffen op pagina’s uit de hasjboekhouding die bij [medeverdachte3] is aangetroffen. De conclusie van het NFI is dat de pagina’s uit de hasjboekhouding hoogstwaarschijnlijk zijn geschreven door degene die de koopovereenkomst heeft geschreven.
In de toekomstige woning van [verdachte] aan de [adres] zijn op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen zien op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [nr] Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. Dit kenteken hoort bij het merk en type auto Audi A6. Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van Imexko, het autobedrijf van [eigenaar autobedrijf]. Deze [eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij de auto contant verkocht heeft tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam. De bekeuringen van die auto heeft hij meegegeven aan die man. Die man was op de zaak. Ze kwamen soms met z’n tweeën of drieën. [medeverdachte4] was er één van.
[betrok[betrokkene8] heeft verklaard dat hij de Audi A6 vanaf 20 juni 2008 ongeveer 8 á 9 weken in zijn bezit heeft gehad en dat de auto toen is gebracht door [verdachte] en [betrokkene9]. [betrokkene8] zou de auto voor [verdachte] bewaren totdat hij hem weer op zou komen halen. [betrokkene8] kent [verdachte] en [betrokkene9] van een vakantie in Marokko. Op foto 1 herkent hij [verdachte]. De betreffende foto die aan [betrokkene8] wordt getoond is een foto van [verdachte] [verdachte].
In de hasjboekhouding die bij [medeverdachte3] is aangetroffen wordt op de datum 18-10 een bedrag van 54.000 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’.
In diezelfde hasjboekhouding wordt op de datum 4-12 een bedrag van 680 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank allereerst dat de administraties die bij [verdachte] en bij [medeverdachte3] zijn aangetroffen, betrekking hebben op transacties die (mede) door of namens [verdachte] zijn verricht.
Gelet hierop staat voor de rechtbank dan ook vast dat [verdachte] de Audi A6 contant heeft gekocht met geld afkomstig uit de handel in hasj zoals verantwoord in de hasjboekhouding. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ook de 19 bekeuringen betaald.
De betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhoudingen volgt tevens uit hetgeen de rechtbank hierna vermeldt in de beoordelingen bij de ten laste gelegde 1620 kilo, onderschept op 27 juli 2007 te Terschelling, de ten laste gelegde hoeveelheden binnengebracht tijdens transporten, aangeduid met ‘transport [naam transportbedrijf]’ en de ten laste gelegde hoeveelheden aangeduid in de boekhouding in de periode van 25 april 2006 tot 17 augustus 2007.
Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang en tijdsverband bezien met hetgeen hiervoor onder de feiten ten aanzien van de hasjboekhouding is weergegeven, staat voor de rechtbank vast dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander een hasjboekhouding heeft bijgehouden die de verantwoording van de handel in hasj weergeeft over de periode van september 2005 tot april 2008. De rechtbank zal deze stukken in dit vonnis verder aanduiden als de hasjboekhouding.
3.2.2 Beoordeling ten laste gelegde (deel)feiten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2006 tot en met 21 april 2008 te Arnhem en/of te Amersfoort en/of te Breda en/of te Lemmer en/of te Terschelling en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht grote hoeveelheden hasj, (waaronder:
1.1. 1620 kilo, onderschept op 27 juli 2007 te Terschelling en/of
1.2. een of meer hoeveelheden binnengebracht tijdens transporten, aangeduid met ‘Transport [naam transportbedrijf]’ en/of ‘[naam transportbedrijf]’ in de periode van 17 augustus 2007 tot en met 14 maart 2007 (zaaksdossier 1, 2.4.7; p 21/3.6.1/p 46 ev;) en/of
1.3. een of meerdere malen hoeveelheden aangeduid in de ‘boekhouding’ in de periode van 25 april 06 tot 17 augustus 07 en/of
een of meer transporten, waarover wordt gesproken over de telefoon met het nummer +[nr] (lijn 11) in de periode februari 2008 tot en met maart 2008 zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
P.M.
Conclusie feit 2
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft geconcludeerd omtrent de betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhouding en gelet op hetgeen de rechtbank voorts ten aanzien van feit 1 heeft geoordeeld en bewezen heeft verklaard, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid tot aan een totaal van 62.026 kilo hasj in de genoemde periode heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand september 2005 tot en met 21 april 2008 te Arnhem en/of te Utrecht en/of te Bemmel en/of te Ede en/of elders in Nederland en/of te België, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 62026 kilo
2.1. (34.489 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
15.000 kilo (augustus 07- 21 april 08))
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst IIFeiten 3 en 4
Algemene overwegingen over witwassen
De rechtbank zal ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde witwassen eerst enkele algemene overwegingen geven en vervolgens ten aanzien van ieder van de onder 3 en 4 tenlastegelegde deelfeiten de vraag behandelen of verdachte betrokken is bij de tenlastegelegde transactie en deze feiten als witwassen kunnen worden gekwalificeerd.
Witwassen is, kort weergegeven, het verhullen van de werkelijke aard van uit misdrijf verkregen voorwerpen en/of het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten daarvan.
Door de raadsman is gesteld, kort weergegeven,
a. dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet kunnen worden gehanteerd in Marokko maar moeten worden bezien in het licht van de Marokkaanse (economische) normen en gebruiken;
b. dat het Openbaar Ministerie een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van verklaringen of bewijsmiddelen met betrekking tot een alternatieve herkomst van voorwerpen, goederen of gelden en dit nagenoeg achterwege heeft gelaten;
c. de vermengingstheorie niet onbegrensd kan worden toegepast maar dat (onder meer) in de beoordeling moet worden betrokken: de verhouding tussen legale en illegale vermogensbestanddelen, het tijdsverloop, het aantal of bijzondere veranderingen in het vermogen en het (incidentele karakter) van de vermenging.
d. Verdachte is een succesvol zakenman en door te handelen met van leningen afkomstige gelden heeft hij buiten Nederland hoge legale inkomsten genoten. Verdachte was er niet van op de hoogte was dat hij ook zijn buitenlandse inkomsten aan de Nederlandse fiscus moest opgeven. Er is geen sprake is van “uit enig misdrijf afkomstige gelden”;
e. Doordat verdachte niet is gehoord en zijn medeverdachte [medeverdachte] niet als getuige is gehoord, is het hem onmogelijk gemaakt om zijn legale buitenlandse inkomsten nader te onderbouwen. Daarom kan niet worden gesteld dat bij gebrek aan onderbouwing van legale inkomsten “het niet ander kan zijn” dat de gelden van [verdachte] en [medeverdachte] van misdrijf afkomstig moeten zijn.
De rechtbank verwerpt deze verweren, ook waar deze door de raadsman bij de verschillende deelfeiten worden herhaald.
a. Witwastypologieën
Zoals hier voor reeds is overwogen is het Koninkrijk Marokko deelnemer aan het VN-verdrag van New York, van 15 november 2000, tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad welk verdrag de deelnemende staten verplicht om witwassen strafbaar te stellen. Voorts is Marokko lid van MenaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF), met Arabische en Noord-Afrikaanse landen als lid. Deze organisatie hanteert soortgelijke witwastypologieën als de FATF. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet op financiële transacties in Marokko zijn toe te passen.
b. Onderzoeksplicht Openbaar Ministerie naar alternatieve herkomst
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat weliswaar “van verdachte kan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld” maar dat dit er niet toe leidt dat “het dan zonder meer aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is”. Echter, anders dan in de door de raadsman aangehaalde beslissing van de Hoge Raad in de ‘Air Holland zaak’, is de rechtbank van oordeel dat de namens de verdachte de verklaarde herkomst van de gelden zo onwaarschijnlijk is dat deze bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde kan worden gesteld.
Van het Openbaar Ministerie kan worden gevergd dat zij (nader) onderzoek laat verrichten naar door de verdediging gestelde legale inkomstenbronnen. Naar oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich alleen voor als de alternatieve verklaring voorzien is van enige onderbouwing waaruit tenminste een begin van aannemelijkheid volgt. Mede gelet op hetgeen hierna onder “e” wordt overwogen over de administratieplicht, kan niet worden volstaan met een enkele verklaring van verdachte of een getuige.
c. Vermengingstheorie
Uit de wetsgeschiedenis van art. 420bis en 420quater Sr moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het noodzakelijk achtte voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen
Als vermenging van legale met illegale inkomsten heeft plaatsgevonden, kan onderscheid woorden gemaakt tussen:
• de situatie waarin het vermogen ‘gedeeltelijk’ van misdrijf afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is ‘besmet’ doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en
• de situatie waarin het vermogen ‘middellijk’ van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Beide situaties vallen onder het (ruime) toepassingsbereik van de witwasbepalingen.
Naar oordeel van de rechtbank staat het zeer beperkte legale vermogen van verdachte en zijn medeverdachten in geen enkele verhouding tot het enorme door hen witgewassen vermogen. Daarom acht de rechtbank de uitzonderingen op voormelde hoofdregel, zoals gegeven in Hoge Raad, 23-11-2010 LJN, BN0578, niet van toepassing.
d. Uit enig misdrijf afkomstige gelden
De stelling dat [verdachte] en/of [medeverdachte] een door middel van het handelen (met geleend geld) een groter legaal inkomen verworven hebben dan bekend bij de (Nederlandse) ficus wordt wegens gebrek aan afdoende onderbouwing verworpen.
De rechtbank maakt bij de beantwoording van de vraag of sprake van uit enig misdrijf afkomstige gelden onderscheid tussen de periode vóór en na september 2005.
Onder feit 1 heeft de rechtbank bewezenverklaard, kort weergegeven, dat verdachte samen met anderen in de periode van april 2006 tot en met 21 april 2008 grote partijen hasj heeft ingevoerd in Nederland. Voorts is onder feit 2 bewezenverklaard, kort weergegeven, dat verdachte samen met anderen in de periode van september 2005 tot en met 21 april 2008 opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 62.026 kilo. De invoer en verkoop van (grote) partijen hasj is zeer winstgevend. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen tenminste vanaf september 2005 beschikte over grote hoeveelheden uit misdrijf verkregen geld.
Voor zover de ten laste gelegde periode vóór september 2005 valt en geen direct verband te leggen is met de invoer en verkoop van hasj geldt het volgende:
Uit de door de Nederlandse Belastingdienst verstrekte informatie blijkt dat het legaal bekende inkomen van [verdachte] over het jaar 2003 tot 2007 bedraagt :
- 2003: € 4.243,-
- 2004: € -,-
- 2005: € 14.610,-
- 2006: € 85.774,-
- 2007: € 37.326,-
Legaal besteedbaar inkomen van [medeverdachte]:
1986 – 1997 ( € 1000, p/m sociale dienst Nederland) € 4.243,00
Opgegeven inkomen Belastingdienst Marokko 1993 / 2007 € 2.249.022,00
Ten aanzien van de periode voor september 2005 overweegt de rechtbank dat (ook toen) de hoogte van de door verdachte, samen met anderen, gedane uitgaven, zoals hierna onder de feiten 3 bewezen worden verklaard, in geen enkele verhouding staat tot de legale inkomens van [verdachte], [medeverdachte], noch tot de legale inkomens van de medeverdachten van de verschillende deelfeiten. De transacties die onder verschillende deelfeiten ten laste zijn gelegd, vertonen één of meer van de volgende kenmerken die wijzen op het witwassen van geld, te weten:
• grote geldbedragen worden in kleine coupures betaald;
• grote geldbedragen worden contant naar het buitenland vervoerd en/of
• het geld wordt vervolgens (kort daarna) opgenomen of overgeschreven naar andere rekeningen;
• de hiervoor gebruikte bankrekening kunnen niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening, nu zij gedurende een relatief korte periode gebruikt en er geen andere transacties plaatsvonden via deze rekening.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder ten aanzien van de hoogte van het legale inkomen van verdachte, de bewezenverklaring van de invoer- en handel in hasj en de winst die daarmee is gegenereerd in de periode na september 2005, en het ontbreken van een afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden verkregen vóór september 2005, kan het niet anders zijn dan dat de gelden die verdachte, samen met anderen vóór september 2005 heeft gestort en/of betalingen voor (onroerende) goederen mee heeft verricht, ook uit enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover verdachte legale inkomsten heeft genoten is dit in verhouding zeer geringe deel door vermenging besmet. Hieruit volgt dat het gehele vermogen van [verdachte] van enig misdrijf afkomstig is.
e. Het horen van [verdachte] en [medeverdachte] als getuigen in elkaars strafzaken
Het is juist dat [verdachte] en [medeverdachte] niet als verdachte zijn verschenen in hun eigen strafzaak en niet konden worden gehoord als getuigen in elkaars strafzaken. Dit was echter niet de oorzaak van het gebrek aan onderbouwing van alternatieve scenario’s voor de (vermeende) legale inkomsten. Immers, beide verdachten zijn gedurende de gehele strafzaak door hun gevolmachtigde raadsman vertegenwoordigd. Hij kon deze stelling(en) onderbouwen met (financiële) gegevens van hun vermeende (buitenlandse) bedrijven en/of inkomsten. Dit geldt te meer nu de raadsman tijdens het onderzoek ter terechtzitting verschillende malen heeft laten weten dat hij contact heeft gehad met zijn cliënten. Namens verdachte konden schriftelijke bescheiden worden overgelegd betreffende zijn financiële transacties en/of de (mede)eigendom van bedrijven. Daardoor zouden genoten legale inkomen aannemelijk zijn geworden. Hiervoor zou moeten kunnen worden geput uit bestaande (bedrijfs)administraties. Immers, ook in Marokko en Spanje dienen (rechts)personen belasting af te dragen en moeten (rechts)personen inkomen, vermogen en omzet administreren. De hoogte van de (uitstaande) schulden en de daarop verrichte aflossingen zijn onderdeel van een (bedrijfs)administratie.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de verschillende feiten. Hierbij zal het standpunt van de raadsman niet worden vermeld bij die feiten waarbij hij enkel op grond van de in het algemeen gevoerde verweren tot vrijspraak heeft geconcludeerd. Hetzelfde geldt indien de officier van justitie op grond van de zich in dossier bevindende bewijsmiddelen bewezenverklaring heeft gevorderd.
Conclusie t.a.v. de feiten 3 en 4
Tunnelvisie, Alles is van [verdachte]
De raadsman heeft gesteld dat de politie en het Openbaar Ministerie tijdens het opsporingsonderzoek aan tunnelvisie leden, alle strafbare feiten die zij tijdens het onderzoek tegenkwamen werden aan [verdachte] toegerekend en vervolgens probeerde de officier van justitie de rechtbank in de “veroordeel modus” te krijgen.
Onder feit 1 en 2 is niet alleen de invoer en verkoop van grote partijen hasj bewezenverklaard, maar ook met medeplegen door [verdachte] van deze feiten. Ten aanzien van de steeds terugkerende opmerking “Alles is van [verdachte]” merkt de rechtbank op dat bewezen is verklaard dat [verdachte]:
• ten aanzien van de feiten 3.1, 3.2, 3.3, 3.7, 4.1 en 4.2, 4.18 en 4.19 (mede) de eigendom had van de (onroerende) goederen,
• ten aanzien van de feiten 3.4, 3.5, 4.3, 4.8, had [verdachte] de kentekens op zijn naam staan en is de aankoopsom door hem betaald,
• ten aanzien van de feiten 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.10, 4.11, 4.13 t/m 4.15 stond het kenteken van de weliswaar niet op zijn naam, maar zijn de auto’s of autopapieren bij hem in de (loods bij) de woning aangetroffen en/of kon de auto worden gelinkt aan de hasjboekhouding of kan de auto op andere wijze aan hem worden gelinkt.
• rekeninghouder was van de rekeningen waarop gelden werden gestort (feiten 4.20 en 4.21)
• de feiten 3.8 en 4.23 en 4.26 t/m 4.28 betreffen gelden die gestort werden op de rekening van [medeverdachte] en [medeverdachte2] en konden worden gelinkt aan betalingen ten behoeve van (een rechtspersoon van) [verdachte] of de hasjboekhouding (feiten 1 en 2)
• de betalingen voor de vaartuigen, zijn te linken aan de invoer en verkoop van hasj van [verdachte] en anderen en aan de hasjboekhouding.
• de stortingen op Zwitserse bankrekeningen stonden in verband met de betalingen aan de [naam], een rechtspersoon waarin [verdachte] via [naam holding]-holding in participeerde. Betalingen voor de bouw van schepen in de periode dat [verdachte] zijn vrouw verzoekt om te informeren naar ligplaatsen voor soortgelijke schepen.
• voorts is in de woning van [verdachte] een groot geldbedrag in kleine coupures aangetroffen.
Zoals de rechtbank telkens uitdrukkelijk heeft overwogen, heeft [verdachte] de bewezenverklaarde feiten samen met anderen gepleegd. Gezien de bestemming van een groot deel van de gelden en de opdrachten die [verdachte] meer dan eens aan zijn mededaders geeft, heeft hij een leidende positie in het samenwerkingsverband ingenomen. Zijn mededaders zullen zijn betaald en/of mochten gebruik maken van een auto. Dit zal ook geld hebben gekost. Ook zijn hoge uitgaven gedaan ten behoeve van hasjtransporten. In die zin “was niet alles van [verdachte].”
Samenvattend zijn de volgende bedragen witgewassen:
De stortingen van geldbedragen in Spanje en Marokko € 16.813.745,89
Nederlands Onroerend goed € 2.608.392,95
De voertuigen € 687.721,52
De vaartuigen € 790.000,00
Onroerend goed in Spanje en Marokko € 1.041.908,61
Het storten van geld in Zwitserland / betalingen Nedship Group € 2.805.000,00
Contante geldbedragen in Nederland € 205.928,36
Totaal witgewassen vermogen € 24.952.697,33
De rechtbank merkt in verband met de door de officier van justitie aangekondigde ontnemingsvordering op dat in voormelde opsomming dubbeltellingen voorkomen omdat gelden b.v. eerst op buitenlandse rekeningen zijn gestort en die bedragen vervolgens zijn geïnvesteerd in (onroerende) goederen.
Bij de bewezenverklaring van de pleegplaatsen gaat de rechtbank uit van de woonplaatsen van verdachte en de medeverdachte, de plaatsen waar de bankfilialen gevestigd zijn van de gebruikte bankrekeningen of waar geld is gestort, de plaatsen waar het onroerend goed zich bevindt en waar de roerende goederen zijn aangetroffen.
Onder 3 primair is geen “medeplegen” tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag. Immers is subsidiair wel het medeplegen van witwassen tenlastegelegd. Voorts ziet de tenlastelegging kennelijk primair op het (medeplegen van) gewoontewitwassen en subsidiair het medeplegen van (gewoon) witwassen. Dit onderscheid is ook bepalend voor het verschil tussen het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde. Daarbij komt dat de officier ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het onderscheid tussen de feiten 3 en 4 hier in bestaat dat onder 3 de witwasfeiten tenlastegelegd zijn, gepleegd in de periode vóór en onder 4 de witwasfeiten in de periode van de hasjboekhouding. Verder volgt ook uit het ook het onderliggende strafdossier en de behandeling ter terechtzitting dat bij de verschillende deelfeiten telkens sprake is van het medeplegen met een of meer medeverdachten. Verdachte is door de verbetering van deze kennelijke misslag niet in zijn verdediging geschaad.
Gelet op het grote aantal transacties, lijkt het witwassen van drugswinsten een onderdeel van de “bedrijfsvoering” van [verdachte] en zijn mededaders te zijn geworden en kan onder 3 en 4 telkens bewezen worden verklaard dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Feit 3 primair
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te Medemblik, althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (België) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima en/of te Tetouan (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte in die periode aldaar, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, terwijl hij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, betreffende die goederen onder andere:
3.1. panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.2. panden/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.3. pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
3.4. een Mercedes E 400 CDI (dossier hoofdstuk 5, 3.12) en/of
3.5. een Mercedes 400 CDI (hoofdstuk 5, 3.11) en/of
3.6. een vaartuig genaamd de [naam] en/of
3.7. onroerend goed/pand(en) gelegen te [adres] en/of
betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
3.9. grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de [bank] tot een totaalbedrag van 1.249.048,67;
Feit 4 primair
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Bemmel en/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden-Leeuwen en/of te Rhenen en/of te Lemmer en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoecima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of goederen, terwijl hij/zij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen:
4.1. aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres]; onder andere meubels en/of sanitair en/of tegels en/of keuken en/of openhaard en/of bed en/of tapijt en douchematerialen en/of
4.2. pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] en/of
4.3. een Bentley Continental en/of
4.4. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.15) en/of
4.5. een Mercedes 270 CDI (hoofdstuk 5, 3.3) en/of
4.6. een BMW 530 D (hoofdstuk 5, 3.5) en/of
4.7. een Audi A6 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.8. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.9. een Mercedes 320 S CDI (hoofdstuk 5, 3.7) en/of
4.10. een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.8) en/of
4.11. een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.16) en/of
4.12. een Mercedes 413 CDI (5, 3.18) en/of
4.13. een Mercedes 313 CDI (5, 3.19) en/of
4.14. een Mercedes 412 D (5, 3.20) en/of
4.15. een of meer vaartuigen genaamd de [namen]
4.16. pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] en/of
4.17. panden/onroerend goed gelegen te [adres]
en betreffende die geldbedragen:
4.18. bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de [bank] en/of
4.19. bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare en/of
4.20. contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in [adres])) en/of
4.21. bedragen van 200.000 euro en/of 250.000 euro, welke op enig moment is gestort op een Spaanse bankrekeningen bij de Unicaja en de BBVA en/of
4.22. bedragen van 400.000 euro en/of 500.000 euro en/of (bij elkaar) 800.000 euro en/of 100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene1] en/of [betrokkene2] en/of [betrokkene3] en/of
4.23. bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [naam] en/of
4.24. grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte] bij de Credit Agricole, eindigend op K661 en/of H601 tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en/of
4.25. een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immorbilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of
4.26. grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nr] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en/of
4.27. een geldbedragen welke op enig moment is overgemaakt en/of gestort op rekening van [vrouw verdachte] bij de Credit Immobilier et Hotelier, eindigend op [nr] en/of [nr]’ en/of
4.28. geldbedragen aangetroffen in de [adres] tot een bedrag van 187.928,36 euro en/of
4.29. geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] en/of
4.30. een of meer andere goederen en/of geldbedragen, betreffende onder andere contante betalingen bij aanschaf van goederen en panden en/of stortingen op bankrekeningen, anders dan eerdergenoemd, alles tezamen tot een totaalbedrag van [nr] euro, zijnde het bedrag aan inkomsten en grotendeels uitgaven in de ‘kasadministratie’
Conclusie feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te Arnhem en/of te Afferden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [BV] en/of een werkgeversverklaring van [directeur BV] als directeur van [BV] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [BV], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid er telkens uit dat die Arbeidsovereenkomst en/of de werkgeversverklaring in strijd met de waarheid suggereren dat [verdachte] in dienst is bij [BV] en in dat kader daadwerkelijk (feitelijke) werkzaamheden verricht terzake waarvan hij een bruto-maandsalaris van 16.198,76 verdient.
Conclusie feit 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
6.1. [medeverdachte]
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de betreffende leenovereenkomsten (op vragen van de belastingdienst) zijn overlegd aan de belastingdienst en/of zijn overhandigd aan [kantoornaam]. ten behoeve van belastingaangifte en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van de genoemde persoon en/of geld heeft geleend waarop die persoon rechthebbende was en/of door verdachte uitgegeven geld een legale herkomst, anders dan van verdachte en/of criminele activiteiten waarbij verdachte betrokken was, heeft
P.M.
Conclusie feit 7
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout , (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
7.1 verdachte feitelijk inkomen verzwegen over de jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 en/of
7.2 opgegeven geen, althans onvoldoende Box III vermogen over de jaren 2004 (gemiddeld 493.847) en/of 2005 (gemiddeld 1.522196,50),
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3 primair en 4 primair, telkens:
Medeplegen van gewoontewitwassen
Medeplegen van valsheid in geschrift
Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 Sr, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6a. De motivering van de sanctie(s)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de professionele handel van drugs met een omvang van zo’n 65.000 kilo. Hij stuurde andere mensen aan. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het op een geraffineerde wijze witwassen van zo’n 23 miljoen euro. Dit heeft geleid tot ondermijning; een structurele, onwenselijke vermenging van de bovenwereld met de onderwereld, vervuiling van het economische verkeer met ondoorzichtige geldstromen en een strijd met het gelijkheidsbeginsel dat eenieder op eerlijke wijze zijn inkomen verdient. Omdat het Openbaar Ministerie zwaar tilt aan ondermijningszaken, ziet de officier van justitie geen andere mogelijkheid dan het eisen van de maximale gevangenisstraf.
Standpunt verdediging
De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf is disproportioneel. Er komt nog een enorme ontnemingsvordering aan en die omstandigheden dient als eerste door te werken in de strafmaat. Een vordering van de hoogte van zo’n 23 miljoen euro zal leiden tot hechtenis. Ten tweede zijn in eerdere zaken waarin een veroordeling voor de handel van grote hoeveelheden drugs is gevolgd, veel langere gevangenisstraffen gevolgd.
Ten derde is verdachte het meest geraakt door het feit dat zijn vrouw in voorlopige hechtenis heeft moeten bevallen van hun kind en dat haar detentie door het opsporingsteam werd ingezet om [verdachte] naar Nederland te krijgen. Deze omstandigheden zijn in volle omvang strijdig met alles waartoe voorlopige hechtenis moet dienen. Tevens heeft dit ook zo zijn effecten gehad op het kindje zelf. Deze omstandigheden dienen ook door te werken in de strafmaat.
Als vijfde komt in het dossier niet naar voren dat deze handel in hasj gepaard is gegaan met geweld.
Als laatste dient rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte vader is van twee jonge kinderen.
Beoordeling van de strafmaat
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 26 november 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich gedurende twee jaar schuldig gemaakt aan de invoer van meer dan 5.465 kilo hasj vanuit Marokko. Daarnaast heeft hij in een periode van bijna twee jaar en acht maanden in Nederland gehandeld in zo’n 62.026 kilo hasj. Dit zijn onvoorstelbaar grote hoeveelheden. Het dossier laat ook zien dat deze handel professioneel werd gedreven; verdachte had een kleine groep mensen om zich heen die hem faciliteerde in deze handel. Verdachte was en bleef echter de leider van de handel die door de anderen uit het zicht werd gehouden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat niet alleen aan het gebruik van en de handel in drugs maatschappelijke bezwaren kleven, maar ook dat de handel kan leiden tot bijkomende criminaliteit. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij zich geen enkel moment rekenschap heeft gegeven van de gevolgen die deze enorme handel voor de maatschappij kon hebben; verdachte was, naar het schijnt, enkel gericht op zijn eigen financieel gewin.
Om dit gewin te kunnen gebruiken in het legale financiële verkeer, heeft hij tezamen met verschillende groepen mensen om hem heen, investeringsconstructie opgezet.
In totaal heeft verdachte met anderen een bedrag van € 16.813.745,89 op Marokkaanse en Spaanse bankrekeningen gestort en deels middels valse leenovereenkomsten werd het geld weer in het gewone betalingsverkeer in Nederland gebracht. Tevens heeft verdachte met anderen, waaronder zijn echtgenoot, Spaanse vennootschappen opgericht om zijn gelden middels deze vennootschappen te investeren in onroerend goed. In totaal heeft hij een bedrag van € 2.608.392,95 geïnvesteerd in onroerend goed in Nederland en een bedrag van € 950.908,- in onroerend goed in Spanje en Marokko.
Ook heeft verdachte met anderen een investeringsconstructie opgezet om middels offshore vennootschappen een bedrag van in totaal € 2.805.000,- wit te wassen met de bouw van jachten in Turkije. Ook is bewezen verklaard dat verdachte € 687.721,52 aan zwart geld heeft gebruikt voor de aanschaf van twaalf (voornamelijk) exclusieve auto’s en € 790.000,00 voor de aanschaf van vier zeiljachten waarmee hasj vanuit Marokko is ingevoerd. Als laatste is nog een bedrag van € 205.928,36 contant in Nederland aangetroffen.
Hetgeen bij elkaar neerkomt op een totaal witgewassen vermogen van € 24.859.880,97. Al doende heeft verdachte in zeer ernstige mate inbreuk gemaakt op de in het financiële en economische verkeer vereiste integriteit en transparantie, door het mogelijk te maken dat de opbrengst van misdrijven aan het zicht van justitie wordt onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt gegeven. Dit met als gevolg een corrumperende werking op het reguliere handels- en betalingsverkeer, in casu zowel in Nederland, als Marokko, Spanje en Zwitserland en een corrumperende werking richting notarissen en bankinstellingen etc. Daarbij zij opgemerkt dat het om een astronomisch bedrag gaat en dat (onder meer) de Nederlandse Staat een aanzienlijk bedrag aan belastinggeld is misgelopen nu verdachte vrijwel geen belasting heeft betaald over zijn vermogen.
Met een drugshandel van deze omvang en het witwassen van zo’n vermogen, ziet de rechtbank geen andere passende straf voor zich dan de maximaal aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier delicten waarop een gevangenisstraf van zes jaar is gesteld. Vanwege de meerdaadse samenloop tussen deze feiten, kan deze straf met een derde worden vermeerderd. Dat maakt dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar zal opleggen.
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde omstandigheden geen aanleiding deze straf te matigen nu deze omstandigheden niet opwegen tegen de ernst van deze grootschalige drugshandel. Ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding de straf te matigen wegens het tijdsverloop (de redelijke verdenking is ontstaan op 21 april 2008). Dat er inmiddels bijna vijf jaar is verstreken, is - naar het oordeel van de rechtbank - grotendeels te wijten aan (de proceshouding van) verdachte. Op zijn verzoek zijn aan verschillende landen als Zwitserland, Turkije en op Isle of Man, rechtshulpverzoeken gedaan en zijn er verschillende getuigen gehoord.
6b. De beslissing inzake het beslag
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen wapen en munitie (nr. 1 en 2 van de aangehechte beslaglijst) te onttrekken aan het verkeer.
Tevens heeft hij gevorderd de volgende in beslag genomen verbeurd te verklaren:
1B: onroerend goed [adres];
2B: onroerend goed [adres];
3B: onroerend goed [adres];
4B: onroerend goed [adres];
6B: onroerend goed [adres];
8B: Nederlands geld, € 185.360,- (aangetroffen in de woning van [verdachte] te Arnhem);
15B: Nederlands geld, € 18.000,- (aangetroffen in de woning van [betrokkene10]);
16B, 17B, 18a: voertuigen Bentley Continental, BMW 530D, Mercedes Benz CDI (aangetroffen in de loods in [adres] meubilair en inrichting woning Winssen;
27: Boot [naam];
31: geldbedrag op buitenlandse rekening à € 896.717,-;
33: geldbedrag op buitenlandse rekening à € 25.000,-;
35: onroerend goed Penthouse in [adres] (Marokko);
36: Marokkaans banktegoed à 174,43
38: Marokkaans banktegoed à 79,93;
39a: onroerend goed finca [adres]
40a: onroerend goed finca [adres];
41a: onroerend goed finca [adres];
51: onroerend goed [adres] (Spanje);
Tweede 1: voertuig Audi A6.
Op deze goederen rust, naast conservatoir beslag, klassiek beslag.
Beoordeling beslag
Het in beslag genomen wapen en de munitie (nrs. 1 en 2 van de beslaglijst) te worden onttrok¬ken aan het verkeer, aangezien het ongecon¬troleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Wat betreft de overige goederen is de rechtbank van oordeel dat deze, met uitzondering van nr. 51, verbeurd verklaard moeten worden. Het betreffen de in beslag genomen goederen/vorderingen voorwerpen met behulp waarvan de feiten 3 en 4 zijn begaan en die aan verdachte toebehoren. Wat betreft nr. 51 is de rechtbank van oordeel dat dit goed niet verbeurd kan worden verklaard nu verdachte ter zake van dit goed geen bewezen verklaard strafbaar feit heeft begaan. Nu op dit goed tevens conservatoir beslag rust, zal de rechtbank geen beslissing over dit beslag nemen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 33, 33a, 36, 36d, 47, 57, 91, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten wapen (nr. 1) en munitie (nr. 2).
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- onroerend goed [adres];
- onroerend goed [adres];
- onroerend goed [adres];
- onroerend goed [adres];
- onroerend goed [adres];
- Nederlands geld, € 185.360,- (aangetroffen in de woning van [verdachte] [adres];
- Nederlands geld, € 18.000,- (aangetroffen in de woning van [betrokkene10]) [adres]
- voertuigen Bentley Continental, BMW 530D, Mercedes Benz CDI (aangetroffen in de loods in [adres]);
- meubilair en inrichting woning [adres]
- Boot [naam] (nr. 27);
- geldbedrag op buitenlandse rekening à € 896.717,- (nr. 31);
- geldbedrag op buitenlandse rekening à € 25.000,- (nr. 33);
- onroerend goed Penthouse in [adres] (Marokko) (nr. 35);
- Marokkaans banktegoed à 174,43 (nr. 36)
- Marokkaans banktegoed à 79,93 (nr. 38);
- onroerend goed finca [a[adres]n[adres]ca [adres];
- onroerend goed [adres];
- voertuig Audi A6 (tweede nr. 1).
Aldus gewezen door:
mr. L.C.P. Goossens, als voorzitter, mr. J.J.H. van Laethem en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2013.