ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2690

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/08/134780 / KG ZA 13-20
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoire beslag na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Nederland op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] vorderde tot opheffing van een conservatoire beslag dat door [gedaagde] was gelegd. De voorzieningenrechter had eerder op 10 december 2012 verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op roerende goederen van [eiseres]. Dit beslag diende binnen veertien dagen na de eerste beslaglegging in de hoofdzaak te worden ingesteld, maar [gedaagde] heeft deze termijn overschreden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misleiding van de rechter door [gedaagde], ondanks het feit dat in het tweede beslagrekest geen melding was gemaakt van de eerdere beslaglegging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de informatie in de bijbehorende brief voldoende was om de eerdere beslaglegging te onderbouwen. De vordering van [eiseres] om het beslag op te heffen werd afgewezen, omdat het eerste beslag niet automatisch onrechtmatig was, ondanks de termijnoverschrijding.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de verplichting om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, cruciaal is in beslagprocedures. Aangezien [gedaagde] niet binnen de wettelijke termijn de eis in de hoofdzaak had ingesteld, was het beslag van rechtswege vervallen, maar dit betekende niet dat het beslag onrechtmatig was. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/134780 / KG ZA 13-20
datum vonnis: 27 februari 2013
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo (Ov),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. C.P.B. Kroep te Enschede.
1. Het procesverloop
[Eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 25 februari 2013. Ter zitting zijn verschenen: de heer [X] namens [eiseres] vergezeld door mr. Blankestijn en de heer [Y] namens [gedaagde] vergezeld door mr. Kroep. De standpunten zijn toegelicht aan de hand van pleitnota’s en van tevoren aan de wederpartij en aan de voorzieningenrechter toegezonden producties. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1 Op 10 december 2012 heeft de voorzieningenrechter te Almelo [gedaagde] verlof verleend om onder [eiseres] conservatoir beslag te leggen op twee kranen, twee vrachtwagens, de inventaris en andere roerende goederen. Tevens heeft de voorzieningenrechter verlof verleend om ten laste van [eiseres] conservatoir beslag te doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. (hierna: de Rabobank), statutair gevestigd te Hengelo (Ov). De voorzieningenrechter heeft daarbij de vordering begroot op € 59.605,--. In het verlof is bepaald dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen veertien dagen na het eerste gelegde beslag. Op 14 december 2012 is op basis van dit verlof derdenbeslag onder de Rabobank gelegd. Tevens is conservatoir beslag gelegd op machines en voertuigen.
2.2 [Gedaagde] heeft verzuimd om binnen de daarvoor bedoelde wettelijke termijn van veertien dagen na 14 december 2012 de eis in de hoofdzaak in te stellen. [Gedaagde] heeft niets uitgedaan op het bij mail van 8 januari 2013 gedane verzoek van de zijde van [eiseres] om mee te werken aan de feitelijke opheffing van het van rechtswege vervallen beslag. Diezelfde dag heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter opnieuw beslagverlof verzocht en verkregen dat identiek is aan het op 10 december 2012 verzochte en verleende beslagverlof. Op 9 januari 2013 heeft [gedaagde] - voor zover thans van belang - opnieuw ten laste van [eiseres] derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank.
3. Het geschil
3.1 [Eiseres] vordert - kort gezegd – opheffing van het onder de Rabobank gelegde conservatoire beslag en [gedaagde] op straffe van een dwangsom te gebieden bij een eventueel volgend verzoek om beslagverlof ten laste van [eiseres], melding te maken van alle lopende, doorlopende of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van het verzoek, eerder ingediende beslagrekesten daaronder begrepen.
3.2 [Eiseres] stelt daartoe - samengevat weergegeven - dat [gedaagde] misbruik van recht heeft gemaakt door in haar tweede beslagrekest in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv geen melding te maken van haar eerdere beslagpoging en het feit dat door het mislukken hiervan zij (achteraf gezien) onrechtmatig beslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter is daardoor bewust misleid. Daarnaast heeft [eiseres] zich ook bewust gehuld in stilzwijgen toen haar werd verzocht om mee te werken aan de opheffing van de gevolgen van het eerste beslag. Het eerste beslag is onrechtmatig geweest en [gedaagde] is dientengevolge schadeplichtig. De onrechtmatige gevolgen van dit beslag dienen te worden opgeheven dan wel dienen te worden ongedaan gemaakt. Dit brengt mee dat het tweede beslag dient te worden opgeheven.
3.3 [Gedaagde] voert daartegen verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 De vordering tot opheffing van het beslag is gebaseerd op artikel 705 Rv, welk artikel de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, de bevoegdheid geeft dit beslag, desgevorderd, in kort geding op te heffen. Dit artikel vereist geen spoedeisend belang aan de zijde van de partij die opheffing van het beslag vordert. De betwisting van [gedaagde] van het door [eiseres] gestelde spoedeisend belang, doet derhalve niet ter zake.
4.2 Op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt ingevolge artikel 700 lid 2 Rv beslist na “summier onderzoek”. Dit betekent dat de voorzieningenrechter doorgaans op het verzoek beslist zonder de gerekwestreerde te horen. In de regel mag, en in de praktijk zal, de voorzieningenrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker en de door hem overhandigde stukken. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt dat de verzoeker de voorzieningenrechter van alle voor de beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien, waarbij de voorzieningenrechter erop moet kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht. In de beslagsyllabus is hieromtrent onder onderdeel A, punt 2 het volgende vermeld: “Artikel 21 Rv – Partijen zijn verplicht voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht – geldt ook bij een beslagrekest (vergelijk HR 25 maart 2011, LJN: BO9675). Zo dient in het beslagrekest melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak, waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten’.
4.3 Voor het door [eiseres] ingenomen standpunt dat [gedaagde] de voorzieningenrechter heeft misleid door in het tweede beslagrekest geen melding te maken van de eerdere beslaglegging, heeft de voorzieningenrechter op grond van hetgeen door partijen in dit kort geding naar voren is gebracht, geen steun gevonden. Uit de gedingstukken blijkt dat weliswaar in het tweede beslagrekest het eerder ingediende rekest en het daarna verleende verlof niet is genoemd. In de van 8 januari 2013 daterende brief, waarmee het tweede beslagrekest werd ingediend, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet los gezien kan worden van het rekest en daarvan in feite deel uitmaakt, is echter - voor zover hier van belang - vermeld:
‘Hierbij zend ik u een nieuw verzoekschrift met producties tot het leggen van conservatoir beslag op roerende goederen en tot conservatoir derdenbeslag. Het betreft hetzelfde beslagrekest dat ik op vrijdag 14 december 2012 heb ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo en waarvoor op diezelfde dag verlof is verleend onder bovengenoemd zaaknummer (133853 KGRK)’.
De stelling dat in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 21 Rv en dat de voorzieningenrechter informatie is onthouden die relevant was voor de beslissing op het beslagverzoek, ontbeert dan ook feitelijke grondslag. Hierin kan derhalve geen reden zijn gelegen om thans tot opheffing van het op 9 januari 2013 onder de Rabobank ten laste van [eiseres] gelegde beslag over te gaan.
4.4 Als gevolg van het overschrijden van de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak door [gedaagde] diende te worden ingesteld is het eerste conservatoire beslag ingevolge artikel 700 lid 3 Rv van rechtswege komen te vervallen. Dit betekent echter nog niet “automatisch” dat het beslag onrechtmatig is geweest. De onrechtmatigheid van het eerste beslag ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor. Nu er op voorhand niet van kan worden uitgegaan dat het eerste beslag onrechtmatig was, kan thans evenmin worden aangenomen dat er een verplichting tot ongedaanmaking van eventuele onrechtmatige gevolgen van dat beslag bestaat en kan daarin ook geen reden zijn gelegen om tot opheffing van het tweede beslag over te gaan.
4.5 Gelet op het vorenstaande is de vordering om te bepalen dat het ten laste van [eiseres] onder de Rabobank gelegde derdenbeslag wordt opgeheven niet voor toewijzing vatbaar.
4.6 Bij toewijzing van de vordering om [gedaagde] te gebieden bij een eventueel volgend verzoek om beslagverlof ten laste van [eiseres], melding te maken van alle lopende, doorlopende of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van het verzoek, eerder ingediende beslagrekesten daaronder begrepen, bestaat indachtig het hiervoor overwogene geen rechtens te honoreren belang meer.
4.7 [Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 589,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart onderdeel II van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.