Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 14 augustus 2008 veroordeeld tot onder meer een taakstraf van 80 uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Ook is bepaald dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht (twee uur). Ter terechtzitting is op 14 augustus 2008 door zowel de verdachte als de officier van justitie afstand gedaan van rechtsmiddelen zodat het vonnis met ingang van 14 augustus 2008 onherroepelijk is geworden. De aan veroordeelde opgelegde taakstraf moest ingevolge artikel 22c lid 3 Sr binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis zijn voltooid. Op 28 juli 2009 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Almelo op verzoek van het CJIB (brief van 20 juli 2009) het besluit genomen om de executietermijn voor de uitvoering van de taakstraf te verlengen tot 9 augustus 2010. Uit een rapportage van de reclassering d.d. 5 oktober 2011 aan het CJIB is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf van 78 uren niet heeft verricht, waarna het CJIB op 6 oktober 2011 een voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis naar het parket Almelo heeft verzonden. De officier van justitie heeft op 20 oktober 2011 naar aanleiding van dat voorstel de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen voor de duur van 39 dagen.
De te volgen procedure is beschreven in de Aanwijzing Executie van het College van Procureurs-generaal, vastgesteld op 13 december 2010 (2010A031), in werking getreden op 1 januari 2011 met een geldigheidsduur tot en met 31 december 2014. Daarin staat dat indien de tenuitvoerlegging van de taakstraf is mislukt, het OM beoordeelt of degene die de taakstraf moet verrichten de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis moet ondergaan. Het CJIB stuurt het OM een afloopbericht, waarop de desbetreffende executieofficier of executieadvocaat-generaal aangeeft of hij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis beveelt (art. 22g Sr) en zo ja, welk gedeelte. Na ontvangst van een ondertekend afloopbericht van het OM, draagt het CJIB zorg voor de betekening van de kennisgeving waarin de veroordeelde op de hoogte wordt gesteld van het feit dat executie van de vervangende hechtenis is bevolen. Na betekening van deze kennisgeving maakt het CJIB een arrestatiebevel aan.
In de onderhavige zaak is door een officier van justitie op het voorstel vervangende hechtenis van het CJIB besloten de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Dit bevel is ook door een officier van justitie ondertekend zij het dat niet blijkt wie de officier van justitie is geweest die dit bevel op 20 oktober 2011 heeft ondertekend. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de na de ontvangst van het ondertekende afloopbericht door het CJIB opgemaakte kennisgeving aan veroordeelde is uitgereikt. Evenmin blijkt uit de stukken dat aan veroordeelde sinds 14 augustus 2008 gedurende langere tijd rechtens haar vrijheid is ontnomen of dat zij ongeoorloofd afwezig is geweest.
Op grond van de stukken in het dossier is de politierechter van oordeel dat de (verlengde) termijn waarbinnen de opgelegde taakstraf moest zijn voltooid, op 9 augustus 2010 expireerde. Nu niet is gebleken dat het openbaar ministerie gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf moest zijn voltooid of binnen drie maanden na afloop van deze termijn een beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis heeft genomen, moet de conclusie zijn dat de pas op 20 oktober 2011 door de officier van justitie in Almelo op het “voorstel vervangende hechtenis” van het CJIB genomen beslissing tot de tenuitvoerlegging van 39 dagen vervangende hechtenis ruimschoots buiten de in artikel 22c Sr bepaalde termijnen is genomen. De beslissing van de officier van justitie is derhalve in strijd met de wet genomen op een tijdstip waarop die beslissing niet meer mogelijk was en moet naar het oordeel van de politierechter als non-existent worden beschouwd zodat die beslissing en de daarop gevolgde kennisgeving van 13 september 2012 van het CJIB aan veroordeelde zonder rechtsgevolg moeten blijven.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat het bevel van het openbaar ministerie van 20 oktober 2011 om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft.
Het bezwaarschrift dat zich richt tegen het bevel tot omzetting van taakstraf naar vervangende hechtenis wordt daarom gegrond verklaard. De politierechter heeft geconstateerd dat in dit dossier veel vragen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de datering van correspondentie, onbeantwoord zijn gebleven. Het beeld dat het executietraject van de opgelegde straf in de onderhavige zaak op onderdelen niet de schoonheidsprijs verdient, wordt nog eens versterkt door de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting dat zij reeds één week van de bevolen vervangende hechtenis heeft uitgezeten. Uit het dossier blijkt daarvan niet terwijl de politierechter geen redenen heeft om aan de verklaring van veroordeelde te twijfelen. De politierechter is - de ondoorzichtige gang van zaken met betrekking tot het executietraject in aanmerking genomen - van oordeel dat niettegenstaande de door veroordeelde ter terechtzitting uitgesproken bereidheid om alsnog 72 uur taakstraf (kennelijk na aftrek van de reeds ondergane vervangende hechtenis) te verrichten, veroordeelde geen taakstraf meer behoeft te verrichten. De politierechter heeft daarbij ook rekening gehouden met het lange tijdsverloop sinds de onherroepelijke veroordeling op 14 augustus 2008.