ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2593

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
08-710685-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek getuigenverhoor in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van klager, die bezwaar maakte tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 10 januari 2013 het verzoek van klager om getuigen te horen afgewezen, omdat volgens hem de redenen voor het horen van de getuigen ontbraken. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets, stelde dat de afwijzing onterecht was en dat het verzoek wel degelijk met redenen was omkleed. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris een te formalistische uitleg had gegeven aan artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat de nieuwe regeling, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, beoogt om het strafproces soepeler en efficiënter te laten verlopen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van klager om getuigen te horen relevant was voor de zaak en dat de rechter-commissaris het verzoek niet had mogen afwijzen. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710685-12
SASnummer: 13/18
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het bezwaarschrift op grond van artikel 182 lid 6 Wetboek van Strafvordering, van:
[Klager],
geboren op [1983] in [plaats],
nu verblijvende in P.I. Overijssel, HvB De Karelskamp.
verder te noemen: klager.
1. Het verloop van de procedure
Het bezwaarschrift, gedateerd 15 januari 2013, is op 16 januari 2013 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klager, door mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.
Het bezwaarschrift is behandeld op de zitting van de raadkamer van de rechtbank op 20 februari 2013.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. G. Nijpels en de raadsman mr. S.F.J. Smeets gehoord. Klager is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager.
2. De standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman maakt, namens klager, bezwaar tegen de beschikking van de rechter-commissaris tot afwijzing van het verzoek d.d. 9 januari 2013 ex art. 182 Sv tot het horen van getuigen en heeft ter zitting het bezwaarschrift toegelicht. Primair is de raadsman van mening dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘de redenen voor het horen van voornoemde getuigen ontbreken’. Het verzoek meldt immers ‘een opgave van het feit’ aangezien er wordt verwezen naar de ‘opgemelde aangelegenheid’, te weten de strafzaak tegen verzoeker. Voorts bevat het verzoek ‘opgave van de onderzoekshandelingen die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht’. Ook is het verzoek is ‘met redenen omkleed’. Subsidiair heeft de rechter-commissaris volgens de raadsman een te formalistische uitleg aan artikel 182 Sv gegeven. Het doel van de nieuwe regeling is immers het versoepelen van het onderzoeksproces, met het oog op het efficiënt kunnen appointeren van zaken. Door een te formalistisch criterium te hanteren bij het begrip ‘redenen’ wordt deze doelmatigheid doorkruist. Dit nog eens temeer nu de officier van justitie al had aangegeven in te stemmen met het verzoek.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard om de redenen die door de raadsman in zijn bezwaarschrift uiteen gezet zijn.
3. De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank Oost-Nederland is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
4. De ontvankelijkheid
Klager heeft het bezwaarschrift tijdig binnen veertien dagen nadat de rechter-commissaris de beschikking heeft afgegeven, ingediend en is derhalve ontvankelijk.
5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op basis van het op 1 januari 2013 in werking getreden artikel 182, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een verdachte de rechter-commissaris verzoeken onderzoekshandelingen te verrichten. Het verzoek behelst een opgave van het feit en van de onderzoekshandelingen, die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht, en is met redenen omkleed.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker in zijn brief aan de rechter-commissaris van 9 januari 2013 onder opgave van het parketnummer en de naam van verdachte verzocht heeft om het horen als getuige van twee verbalisanten die betrokken waren bij de aanhouding van verdachte. De rechtbank constateert dat verzoeker in genoemde brief ook heeft aangegeven waarover hij de verbalisanten wenst te horen. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 10 januari 2013 beslist dat het verzoek wordt afgewezen omdat de redenen voor het horen van voornoemde getuigen zouden ontbreken weshalve niet voldaan zou zijn aan de eis dat het verzoek met redenen moet zijn omkleed. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De bedoeling van de nieuwe op 1 januari 2013 in werking getreden regeling is naar de letter en strekking van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot deze wet heeft geleid, dat de voorgestelde regeling eenvoudiger van opzet is dan de mini-instructie die zij vervangt. Met het oog op een efficiënte behandeling van de strafzaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het naar het oordeel van de wetgever onwenselijk om verzoeken van de verdediging (of de officier van justitie) eerst tijdens de zitting aan de orde te stellen. Het doel dat de wetgever met de nieuwe regeling heeft willen bereiken, is dat het strafproces zo soepel en efficiënt mogelijk verloopt door kenbaar gemaakte onderzoekswensen al in een vroeg stadium door de rechter-commissaris te laten uitvoeren. Het feit dat niet al te strikt en formalistisch met onderzoekswensen moet worden omgegaan, wordt ook geïllustreerd in het feit dat verzoeken slechts worden afgewezen ‘indien de gevraagde onderzoekshandeling, niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’(MvT, p. 16). Daaruit spreekt de ruimte die de verdediging toekomt bij het horen van bijvoorbeeld getuigen. Nu uit de toelichting op het verzoek, hoe summier ook, in elk geval volgt dat de getuigenverhoren in het belang van de verdediging geacht worden en dus relevant zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing, terwijl ook het openbaar ministerie die mening reeds was toegedaan, is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris het verzoek niet had mogen afwijzen.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat ingeval het belang van het horen van de getuigen de rechter-commissaris al niet aanstonds op basis van het verzoek helder was, het voor de hand zou hebben gelegen, alvorens het verzoek af te wijzen, dat hij ingevolge artikel 182 lid 4 Sv de verdachte, eventueel bijgestaan door diens raadsman daaromtrent had gehoord om de eventueel door hem gewenste nadere informatie te verkrijgen. Dat volgt ook uit de memorie van toelichting: ‘In de nieuwe regeling hoort de rechter-commissaris de verdachte alleen wanneer hij dat nodig acht. Zulks kan het geval zijn indien de inhoud van het verzoek niet aanstonds helder is, of onduidelijkheid bestaat omtrent de doelstelling van het verzoek’(MvT, p. 16).
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard.
6. De beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. B. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken op 20 februari 2013.