RECHTBANK –OOST - NEDERLAND
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.996502-12 (P)
Uitspraak: 11 februari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Tadema, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. E.L. Edens.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 3 april 2012 in de gemeente en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien,
en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten (grote) hoeveelheden kleding en/of parfums en/of schoeisel en/of tassen en/of bestek en/of stickers en/of labels en/of enig (ander) goed met -ondermeer- het/de merk(en)/handelsna(a)m(en) Adidas en/of Björn Borg en/of Botticelli en/of Burberry en/of Cacharel en/of Chanel en/of DKNY en/of Doce & Gabbana en/of G-Star en/of Gucci en/of Hugo Boss en/of Lacoste en/of Yves Saint Laurent en/of Pixie en/of Lanvin,
heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf/misdrijven bedrijf heeft uitgeoefend.
2.
Hij op of omstreeks 3 april 2012 in de gemeente Deventer een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (aansteker)pistool, Pietro Beretta, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.
3.
Hij op of omstreeks 3 april 2012 in de gemeente Deventer één of meer wapens van categorie II:
- onder 2°, te weten een onderdeel (patroonmagazijn) van een wapen geschikt om automatisch te vuren (UZI), en/of
- onder 5°, te weten een voorwerp (merk WEISHI, type K95) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
4.
Hij op of omstreeks 3 april 2012 in de gemeente Deventer al dan niet opzettelijk als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk te weten 6, althans een aantal Bangers met het/de opschrift(en) Super Cobra 6 2009 en/of Panta K0216 (strijker) heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.
Niet ontvankelijkheid openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat het openbaar ministerie ter zake het onder 1 ten laste gelegde niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het openbaar ministerie de Richtlijn voor strafvordering intellectuele eigendomsfraude niet heeft gevolgd nu zijn cliënt het onder 1 ten laste gelegde niet heeft gepleegd als beroep noch het ten laste gelegde als bedrijf uitoefende. Het openbaar ministerie had zijn cliënt derhalve niet strafrechtelijk mogen vervolgen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat in deze zaak sprake is van professioneel handelen van verdachte. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte één van de opslagboxen als winkel had ingericht. De officier van justitie is derhalve van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde als zijn beroep en/of als bedrijf heeft uitgeoefend en dat het openbaar ministerie op basis van voornoemde Richtlijn de strafrechtelijke vervolging jegens verdachte in had mogen stellen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op 23 december 2011 door de politie een onderzoek is ingesteld aan de [adres] te Deventer. Het bleek een boxenverhuurbedrijf te zijn alwaar opslagboxen werden verhuurd.
Verbalisanten troffen daar verdachte aan in [een box]. Uit het proces-verbaal van bevindingen valt op te maken dat verdachte [een box] had ingericht als winkel en dat de box onder andere grote hoeveelheden kledingstukken, geurtjes, tassen en schoenen bevatte.
Ook [andere boxen] bevatten grote hoeveelheden kleding. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat een gedeelte van de goederen was geruild maar dat een gedeelte ook namaak was.
Voorts overweegt de rechtbank dat in voornoemd proces-verbaal van bevindingen valt te lezen dat op het moment van binnenkomst van verbalisanten een klant in de “winkel” aanwezig was om kleding te kopen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van die bevindingen het openbaar ministerie mocht vermoeden dat verdachte beroepsmatig en/of bedrijfsmatig handelde in namaakgoederen. De rechtbank is van oordeel dan het openbaar ministerie verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dan ook strafrechtelijk had mogen vervolgen en derhalve ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde dat zijn cliënt zijn beroep heeft gemaakt van en/of bedrijf heeft uitgeoefend ten aanzien van de handel in merkvervalste goederen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt geen grote omzet heeft gehad en dat het inrichten van een winkel onvoldoende is om bedrijfsmatig handelen en/of beroepmatig handelen in merkvervalste goederen aan te nemen.
Voorts heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat het aanstekerpistool in het ambtsedig proces-verbaal van de politie wordt aangemerkt als een verboden wapen dat onder nummer A 427 voorkomt in de bijlage 1, lijst a van de Regeling wapens en munitie. Volgens de raadsman is nummer A 427 niet in de lijst terug te vinden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt de patroonhouder, als lid van [een instantie], gerechtigd onder zich had.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde “uit beroep en/of bedrijf handelen”
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie valt te lezen dat op 23 december 2011, naar aanleiding van CIE-informatie, door de politie een onderzoek is ingesteld aan de [adres] te Deventer. Aan voornoemd adres bleek een boxenverhuurbedrijf gevestigd te zijn alwaar opslagboxen werden verhuurd.
Verbalisanten troffen daar verdachte aan in [een box]. Verdachte had [een box] ingericht als winkel (verdachte had zelf de stellingen geplaatst en bekostigd )en de box bevatte grote hoeveelheden kledingstukken, geurtjes, tassen en schoenen .
Ook andere boxen bevatten grote hoeveelheden kleding. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat een gedeelte van de goederen was geruild maar dat een gedeelte ook namaak was.
Voorts valt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen op te maken dat op het moment van binnenkomst van verbalisanten een klant in de “winkel” aanwezig was om kleding te kopen.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verdachte tegenover de politie in zijn verklaring heeft beaamd dat hij in de periode van 16 oktober 2009 tot 5 juni 2011 via Marktplaats merkvervalste goederen heeft aangeboden. In datzelfde verhoor is verdachte geconfronteerd met 6 financiële overzichten waarop verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat die overzichten gekochte goederen betreffen die verdachte heeft ingekocht. De goederen zijn bij verdachte thuis of bij de loods geleverd. De vermelde bedragen zijn:
€ 14.139,50; € 3.300,-; € 3.057,50; € 9.361,25; € 3.520,- en €1.850,-.
Gezien de professionele opzet in de boxen, de grote hoeveelheden aangetroffen goederen in de boxen, de lange periode dat verdachte zich met het handelen heeft beziggehouden, de grote geldbedragen die verdachte heeft aangewend om goederen in te kopen alsmede de omstandigheid dat verdachte de inrichting van de ‘winkel’ zelf heeft bekostigd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van het handelen in merkvervalste goederen, zijn beroep en bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Ten aanzien van het overige onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het overige ten laste gelegde inzake feit 1 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Proces-verbaal van bevindingen Regiopolitie IJsselland ;
- Processen-verbaal van aangifte door SNB-REACT ;
- Proces-verbaal van inbeslagneming ;
- Aanvullende rapportage inbeslagname merkvervalste artikelen van het Hoofd Opsporingen SNB-REACT ;
- Bekennende verklaringen van verdachte .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat aan verdachte ten laste is gelegd het voorhanden hebben van een (aansteker)pistool, Pietro Beretta, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage 1.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het proces-verbaal van politie IJsselland d.d 4 april 2012 valt op te maken dat voornoemd (aansteker)pistool op lijst a van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage 1, benoemd staat onder nummer A 427.
De rechtbank overweegt vervolgens dat voornoemde Regeling met de daaraan gehechte bijlage 1 en de lijst a, voortvloeien uit de in artikel 2, eerste lid, sub 7° Wet wapens en munitie aan Onze Minister gedelegeerde bevoegdheid, voorwerpen aan te wijzen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat voornoemd (aansteker)pistool onder de naam Pietro Beretta als (aansteker)pistool noch onder nummer A 427 in lijst a is terug te vinden.
Nu lijst a een limitatieve opsomming behelst van verboden voorwerpen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een verboden voorwerp voorhanden heeft gehad zoals vermeld in de Regeling Wapens en Munitie, bijlage 1, lijst a.
De rechtbank zal verdachte derhalve van voornoemd feit vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde patroonhouder
De rechtbank overweegt dat bij de zoeking in de woning van verdachte op 3 april 2012 een patroonhouder van een Uzi is aangetroffen.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat verdachte die patroonhouder niet in zijn bezit mocht hebben.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verdachte op geen enkele wijze heeft aangetoond nog altijd lid te zijn van [een instantie] waardoor verdachte mogelijk gerechtigd was de patroonhouder onder zich te houden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een bij de Wet wapens en munitie verboden wapenonderdeel onder zich heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het overige onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het overige ten laste gelegde inzake feit 3 en 4 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Proces-verbaal van bevindingen FIOD ;
- Proces-verbaal inzake in beslag genomen wapens ;
- Proces-verbaal inzake in beslag genomen vuurwerk ;
- Bekennende verklaring van verdachte .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
Hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 3 april 2012 in de gemeente en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten (grote) hoeveelheden kleding en parfums en schoeisel en tassen en bestek en stickers en labels met -ondermeer- de merk(en)/handelsna(a)m(en) Adidas en Björn Borg en Botticelli en Burberry en Cacharel en Chanel en DKNY en Doce & Gabbana en G-Star en Gucci en Hugo Boss en Lacoste en Yves Saint Laurent en Pixie en/of Lanvin,
heeft verkocht, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd en in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en het plegen van dit misdrijf bedrijf heeft uitgeoefend.
3.
Hij op of omstreeks 3 april 2012 in de gemeente Deventer één of meer wapens van categorie II:
- onder 2°, te weten een onderdeel (patroonmagazijn) van een wapen geschikt om automatisch te vuren (UZI), en
- onder 5°, te weten een voorwerp (merk WEISHI, type K95) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
4.
Hij op of omstreeks 3 april 2012 in de gemeente Deventer al dan niet opzettelijk als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk te weten 6, althans een aantal Bangers met het opschrift Super Cobra 6 2009 en Panta K0216 (strijker) heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1 a.
Opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken verkopen, te koop aanbieden, afleveren, in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent,
Strafbaar gesteld bij artikel 337, eerste lid, onder a van het Wetboek van strafrecht.
1 b.
Opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, verkopen, te koop aanbieden, afleveren, in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent,
Strafbaar gesteld bij artikel 337, eerste lid, onder b van het Wetboek van strafrecht.
1 d.
Opzettelijk waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst, verkopen, te koop aanbieden, afleveren, in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent,
Strafbaar gesteld bij artikel 337, eerste lid, onder d van het Wetboek van strafrecht.
1 e.
Opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen, verkopen, te koop aanbieden, afleveren, in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent,
Strafbaar gesteld bij artikel 337, eerste lid, onder e van het Wetboek van strafrecht.
3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie,
Strafbaar gesteld bij artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
4.
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan,
Strafbaar gesteld bij artikel 1.2.2, derde lid van het Vuurwerkbesluit in samenhang met artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt de patroonhouder, als lid van [een instantie], gerechtigd onder zich had.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, op het moment van inbeslagname van de patroonhouder, geen lid meer was van [een instantie].
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte op geen enkele wijze heeft aangetoond nog altijd lid te zijn van [een instantie] waardoor verdachte mogelijk gerechtigd was de patroonhouder onder zich te houden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep op een strafuitsluitingsgrond niet kan worden gehonoreerd.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een geldboete wordt opgelegd van € 6.000,- subsidiair 65 dagen vervangende hechtenis.
Tot slot deelt de officier van justitie mee dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, indien de rechtbank toekomt aan het opleggen van een straf, een taakstraf bepleit. Ten aanzien van de geldboete heeft de raadman aangevoerd dat hij die in geen verhouding vindt staan met betrekking tot de feiten die zijns inziens wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft gedurende een lange periode gehandeld in merkvervalste goederen, waaronder kleding, parfums, tassen en schoenen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte niet alleen de economie en de betreffende merkhouders ernstige schade toegebracht maar heeft hij de handel in merkvervalste goederen tevens in stand gehouden. De rechtbank rekent verdachte vooral dit feit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte verboden wapens en professioneel vuurwerk in zijn bezit gehad waartoe hij niet gerechtigd was.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een werkstraf van substantiële duur alsmede een forse voorwaardelijk vrijheidsstraf noodzakelijk zijn, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 36d en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 1a, 2 en 6 van de wet Economische Delicten.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde goederen, welke nog niet zijn vernietigd, moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
120 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Voorts veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst vermelde goederen, welke nog niet zijn vernietigd.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2013.