Sector Strafrecht - meervoudige kamer
Parketnummer: 07.651147-12 (P)
Uitspraak: 7 februari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 januari 2013 te Zwolle, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Jakobs, advocaat te Emmen. Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Verheul.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2012 in de gemeente Staphorst als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem, verdachte, in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdend voertuig is gaan inhalen waarbij hij, verdachte, niet of niet tijdig naar de linkerrijstrook is uitgeweken en (met aanzienlijke snelheid) tegen de linkerachterzijde van dat voor hem rijdende voertuig is gereden/gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- grote bloedende barstwond met kneuzing/onderhuids bloedverlies op het voorhoofd en/of
- hersenschudding/hersenkneuzing met kneuzingshaard t.h.v. de linker oogkas en/of
- een gebroken neus/bot neusbrug en/of
- breuk van de 2e rib links en/of
- kneuzing van beide longen en/of gebroken sleutelbeen links nabij de schouder en/of
- dwars doorgebroken schouderblad links, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 maart 2012 in de gemeente Staphorst als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A28, een voor hem, verdachte, in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdend voertuig is gaan inhalen waarbij hij, verdachte, niet of niet tijdig naar de linkerrijstrook is uitgeweken en (met aanzienlijke snelheid) tegen de linkerachterzijde van dat voor hem rijdende voertuig is gereden/gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Inleiding
Op 21 maart 2012 omstreeks 2.30 uur heeft er op de A28 bij Staphorst een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed in een Volkswagen over de A28 ter hoogte van Staphorst, komende uit de richting van Zwolle. [slachtoffer] reed in een Peugeot vóór verdachte in dezelfde richting. Op enig moment hebben de voortuigen van verdachte en [slachtoffer] elkaar geraakt en konden zowel verdachte als [slachtoffer] hun voertuig niet meer onder controle houden. [slachtoffer] raakte aan de rechterzijde in de berm, sloeg over de kop en kwam vervolgens op de kop in het water van de naast de weg gelegen sloot terecht. Het voertuig van verdachte is na de aanrijding op zijn kop op het wegdek terecht gekomen.
Verdachte is met een wond aan zijn hand naar het ziekenhuis in Meppel vervoerd. [slachtoffer] heeft blijkens de letselrapportage als gevolg van het ongeval een grote bloedende barstwond met kneuzing en onderhuids bloedverlies op het voorhoofd, een hersenschudding/hersenkneuzing met kneuzingshaard ter hoogte van de linker oogkas, een gebroken neus, een gebroken rib, een kneuzing van beide longen en een gebroken sleutelbeen en schouderblad opgelopen. Hij heeft enkele dagen in het ziekenhuis verbleven en naar verwachting zal sprake zijn van goed functioneel en anatomisch herstel binnen 2 tot 4 maanden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen primair ten laste is gelegd. De officier van justitie is van oordeel dat gelet op de verklaring van [slachtoffer] en het proces-verbaal van de verkeersongevalanalyse (hierna: VOA) wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door een inhaalmanoeuvre verkeerd uit te voeren.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is naar voren gebracht dat verdachte zich primair op het standpunt stelt dat het ongeval niet is veroorzaakt door zijn rijgedrag, maar door het rijgedrag van de bestuurder van de Peugeot, [slachtoffer]. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] tijdens de inhaalmanoeuvre van verdachte de rechterrijstrook verlaten en is [slachtoffer] op de linkerrijstrook beland. Door de raadvrouw is naar voren gebracht dat verdachte zich op het standpunt stelt dat het rapport van de VOA niet leidt tot de conclusie dat verdachte een fout heeft gemaakt. Hoewel deze conclusie daarin wel lijkt te worden getrokken, zijn er diverse onduidelijkheden en onjuistheden in het rapport te benoemen. Door de raadsvrouw is onder meer aangevoerd dat in het rapport wordt beschreven dat kort nadat de Volkswagen van verdachte de Peugeot raakte het achterwiel van de Peugeot zich aftekende op de rechterrijstrook. Juist in die korte tijd, de compressiefase genoemd, kan de Peugeot weer teruggeslingerd zijn in de rechterrijstrook om daar vervolgens een spoor af te tekenen. Voorts is door de raadsvrouw aangevoerd dat uit de foto’s niet blijkt dat verdachte van achteren op de Peugeot is ingereden. Wanneer dat het geval zou zijn geweest zou er immers aanzienlijk meer schade moeten zijn ontstaan aan de bumper van de Volkswagen dan thans is vastgesteld. De schade aan de koplamp en de vrijwel afwezige schade aan de bumper van de Volkswagen onderschrijven het verhaal van verdachte dat er sprake is geweest van een botsing van de rechtervoorzijde van de Volkswagen tegen de linkerachterzijde van de Peugeot ter hoogte van het achterwiel, veroorzaakt doordat de Peugeot plotseling naar links uitweek.
Voorts heeft de raadvrouw aangevoerd dat het rapport van de VOA een toedracht als door verdachte geschetst niet uitsluit. Er wordt immers enkel aangegeven dat hypothese 2 veel waarschijnlijker is dan hypothese 1. Hypothese 2 bevat echter ook de mogelijkheid dat de Peugeot op de onderbroken streep tussen de rijstroken reed. Het rapport van de VOA geeft geen duidelijk beeld van wat er nu precies is gebeurd, zodat de feitelijke toedracht van het ongeval niet vast komt te staan en vrijspraak moet volgen, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat, als het al zo is geweest dat verdachte zich gedeeltelijk op de rechterrijstrook heeft bevonden ten tijde van de aanrijding, er dan sprake is geweest van een inschattingsfout en derhalve een enkel per ongeluk niet naleven van de verkeersregels. Dit levert geen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op in de zin van artikel 6 WVW.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat verdachte en [slachtoffer] verschillende verklaringen hebben gegeven over de toedracht van het ongeval.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de A28 richting Staphorst reed op de rechterrijstrook. Hij zag dat voor hem een grijze Peugeot reed. Hij zag dat deze auto langzamer dan hem reed en hij is ruim van te voren naar de linkerrijstrook gereden om de Peugeot in te halen. Op het moment dat hij langs de Peugeot wilde rijden zag hij de Peugeot ineens naar links rijden. Hij zag dat de Peugeot op de linkerrijstrook terecht kwam en kon hem niet meer ontwijken, waardoor een aanrijding ontstond.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op de rechterrijstrook reed. Hij reed ongeveer 120 kilometer per uur. Hij voelde ineens een harde klap van achteren en merkte dat hij werd aangereden. Hij zag dat er een auto voor hem uittolde en hij kon zijn auto niet meer onder controle houden, waardoor hij van de weg raakte.
De rechtbank is, gelet op het VOA-rapport, van oordeel dat de door verdachte geschetste toedracht van het ongeval niet de juiste kan zijn. Uit het VOA-rapport volgt immers dat uit de aangetroffen sporen op het wegdek bleek dat de Peugeot op de rechterrijstrook heeft gereden. Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd maakt niet dat de rechtbank aan deze conclusie twijfelt. De auto van verdachte is na de botsing op de kop op het wegdek terecht gekomen. De auto van verdachte bevond zich toen grotendeels op de rechterrijstrook. De krassporen van de Volkswagen van verdachte veroorzaakt door het kantelen op de linkerzijde en vervolgens op de bovenzijde waren voornamelijk afgetekend op de rechterrijstrook en de onderbroken streep tussen de beide rijstroken. Uit het VOA-rapport volgt dat het voor de Volkswagen, gezien de rijrichtingen van de Volkswagen en de Peugeot, niet mogelijk was om op de linkerrijstrook een aanrijding te krijgen en vervolgens ondersteboven op de rechterrijstrook terecht te komen. Door de aanrijding met de rechtervoorzijde van de Volkswagen zal de beweging van de Volkswagen na de botsing immers naar links georiënteerd zijn geweest, net zoals dat de richting van de Peugeot naar rechts was gericht.
Gezien de verklaring van [slachtoffer], welke steun vindt in de voornoemde bevindingen uit het VOA-rapport, is de rechtbank van oordeel dat verdachte toen hij de Peugeot van [slachtoffer] ging inhalen te laat naar links is uitgeweken, waardoor hij [slachtoffer], rijdende op de rechterrijstrook, aan de achterzijde heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door als bestuurder van een personenauto, rijdend met een aanzienlijke snelheid van ongeveer 120 km per uur, de vóór hem in dezelfde rijrichting rijdende auto van [slachtoffer] in te halen en daarbij niet tijdig naar de linkerrijstrook is uitgeweken en met aanzienlijke snelheid tegen de auto van [slachtoffer] is gereden/gebotst aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest en dat het aldus ontstane verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is geweest. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel bekomen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 21 maart 2012 in de gemeente Staphorst als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, een vóór hem, verdachte, in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdend voertuig is gaan inhalen waarbij hij, verdachte, niet tijdig naar de linker rijstrook is uitgeweken en (met aanzienlijke snelheid) tegen de linkerachterzijde van dat vóór hem rijdende voertuig is gereden/gebotst, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten
- grote bloedende barstwond met kneuzing/onderhuids bloedverlies op het voorhoofd en
- hersenschudding/hersenkneuzing met kneuzingshaard t.h.v. de linker oogkas en
- een gebroken neus/bot neusbrug en
- breuk van de 2e rib links en
- kneuzing van beide longen en gebroken sleutelbeen links nabij de schouder en
- dwars doorgebroken schouderblad links,
werd toegebracht.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest vanwege een verkeersdelict, ondanks het feit dat hij voor zijn werk vele duizenden kilometers per jaar reed en rijdt. De raadsvrouw heeft verzocht geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, aangezien verdachte voor zijn werk is aangewezen op vervoer per auto.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag op 21 maart 2012 op de A28 ter hoogte van Staphorst een verkeersongeval veroorzaakt door een ander voertuig in te halen en daarbij niet tijdig naar links uit te wijken. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] aanzienlijk letsel bekomen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van een aanmerkelijk verkeersfout, zonder dat sprake was van alcoholgebruik en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, een gevangenisstraf voor de duur van drie weken en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het feit dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Blijkens hetgeen door verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht is zijn rijbewijs voor zijn werk wenselijk, maar is verdachte voor zijn werk niet van zijn rijbewijs afhankelijk. Door verdachte is naar voren gebracht dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om zijn dochtertje in Maastricht te kunnen bezoeken.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 80 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De rechtbank ontzegt verdacht de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden.
Van de ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. A.J. Louter en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2013.