Vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/229745 / HA ZA 12-340
Vonnis van 30 januari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF [eiseres]
eiseres,
advocaat mr. H. Oosterhuis te Apeldoorn,
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK WOUDENBERG-LUNTEREN U.A.,
gevestigd te Lunteren,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In november 2004 heeft Rabobank een hypothecaire financiering verstrekt aan [betrokkene].
2.2. Op 15 februari 2007 heeft [betrokkene] zijn oude woning in [woonplaats A] verkocht voor € 435.000,--. De restschuld van de hypotheek bedroeg € 99.831,65.
2.3. Op 2 april 2007 heeft [betrokkene] zijn nieuwe woning in [woonplaats B] gekocht voor € 550.000,--.
2.4. Op 30 mei 2007 heeft Rabobank een offerte uitgebracht aan [betrokkene] voor een nieuwe hypotheek ad € 600.000,--. [betrokkene] heeft deze offerte op 4 juli 2007 aanvaard.
2.5. Op 1 augustus 2007 is de hypotheekakte gepasseerd waarbij [betrokkene] ten gunste van Rabobank een recht van hypotheek heeft gevestigd op de woning in [woonplaats B] tot
€ 1.000.000,-- te vermeerderen met rente en kosten, welke renten en kosten blijkens de hypotheekakte zijn begroot op € 350.000,--..
2.6. Op 24 december 2007 heeft [betrokkene] een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor de bouw van een nieuwe woning op het perceel in [woonplaats B]. De aannemingssom bedraagt € 443.870,--.
2.7. Op 19 februari 2008 wordt de nieuw te bouwen woning getaxeerd op een vrije verkoopwaarde ad € 1.300.000,--.
2.8. Op 14 maart 2008 heeft Rabobank op verzoek van [betrokkene] een offerte uitgebracht voor een aanvullende financiering ad € 150.000,-- in verband met de aankoop van een aangrenzend bosperceel en de aanleg van een grondwaterverwarmingsinstallatie. Deze offerte is vervolgens geaccepteerd door [betrokkene].
2.9. Op 1 oktober 2008 wordt de inmiddels gebouwde woning getaxeerd op een vrije verkoopwaarde ad € 1.500.000,--.
2.10. Op 27 juli 2009 wordt de gebouwde woning wederom getaxeerd. Nu bedraagt de getaxeerde vrije verkoopwaarde € 920.000,--.
2.11. [betrokkene] heeft facturen van [gedaagde] ad totaal € 257.271,63 onbetaald gelaten.
2.12. [gedaagde] heeft [betrokkene] gedagvaard ter zake de onbetaald gebleven facturen.
2.13. Op 16 februari 2010 zijn [betrokkene] en zijn echtgenote toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP). Op 21 september 2010 is de WSNP tussentijds beëindigd en omgezet in een faillissement. Inmiddels is het faillissement geëindigd met een akkoord. Op grond van het akkoord hebben de concurrente schuldeisers 15% van hun vordering betaald gekregen.
2.14. Op 8 april 2010 is de woning in opdracht van de bewindvoerder getaxeerd op een vrije verkoopwaarde ad € 850.000,--. De woning is onderhands verkocht voor € 726.900,-- en het bosperceel voor € 33.100,--.
2.15. Op 11 april 2011 heeft [gedaagde] Rabobank aansprakelijk gesteld voor de facturen die [betrokkene] onbetaald heeft gelaten
2.16. Rabobank heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [gedaagde] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] heeft geleden en nog zal leiden als gevolg van het feit dat door Rabobank aan [betrokkene] een financiering is verstrekt. Zij vordert tevens een verwijzing naar de schadestaatprocedure en een veroordeling van Rabobank in de kosten.
3.2. Rabobank voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat Rabobank haar zorgplicht jegens derden heeft geschonden. Zij stelt daartoe - kort gezegd - dat Rabobank op de hoogte was van de plannen van [betrokkene] en wist dan wel behoorde te weten dat het verstrekken van de financiering aan [betrokkene] met zich zou brengen dat een derde benadeeld zou worden. Meer specifiek verwijt [gedaagde] Rabobank dat zij een te hoge financiering aan [betrokkene] heeft verstrekt, dat zij een verkeerd type financiering aan [betrokkene] heeft verstrekt en dat zij te weinig toezicht heeft gehouden op de besteding van de financiering door [betrokkene]. Dit voorgaande levert een onrechtmatige daad op van Rabobank aldus [gedaagde].
4.2. De maatschappelijke functie van een bank brengt een bijzondere zorgplicht mee ten opzichte van derden, met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285).
4.3. Een bank dient onderzoek te doen naar de vraag of de hypotheeknemer naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zal kunnen beschikken om aan de verplichtingen uit de overeenkomst van hypothecaire geldlening te kunnen voldoen. Indien zij dit onvoldoende doet en als gevolg daarvan een te grote financiering aan haar klant verstrekt, kan er sprake zijn van een situatie dat de bank haar zorgplicht jegens haar klant heeft geschonden. Hier echter, is het niet de klant die de bank aansprakelijk stelt, maar een derde. De vraag is of de bank ook deze bijzondere zorgplicht schendt als zij onvoldoende onderzoek doet en als gevolg daarvan een te grote financiering aan haar klant verstrekt.
4.4. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De plicht tot het doen van voldoende onderzoek dient ter bescherming van de belangen van de klant. Het is immers in de eerste plaats de klant die in problemen komt als hij zijn aflossingen niet (meer) kan voldoen. Zij strekt niet tot bescherming van derden. [gedaagde] heeft in dit geval nadeel ondervonden als gevolg van de wijze waarop [betrokkene] de financiering heeft besteed, niet als gevolg het feit dat [betrokkene] een financiering heeft gekregen.
4.5. Of er in het onderhavige geval sprake is geweest van overkreditering kan dus in het midden blijven. De verwijzing van [gedaagde] naar het arrest van de Hoge Raad van
23 december 2005 (NJ 2006, 289, Safe Haven) en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2007 (RF 2009/77) gaan hier niet op. In die zaken werd een onderzoeksplicht van de bank aangenomen in een geval waarin de klant van de bank onrechtmatig handelde / er sprake was van ongebruikelijke transacties. Daarvan is in dit geval geen sprake.
4.6. [gedaagde] stelt dat aan [betrokkene] een hypotheek is verstrekt in een vorm waardoor de ten behoeve van de financiering van de bouw van de woning verstrekte lening kon worden gebruikt voor andere doeleinden. [betrokkene] heeft de lening ook daadwerkelijk gebruikt voor andere doeleinden, namelijk het voorzien in zijn levensonderhoud. [gedaagde] stelt dat Rabobank meer zicht had dienen te houden op de daadwerkelijke besteding van de financiering, bijvoorbeeld door het verplicht stellen van een bouwdepot.
4.7. Rabobank betwist dat zij aan [betrokkene] een financiering heeft verstrekt voor de bouw van de woning en dat de verstrekte financiering met onvoldoende waarborgen zou zijn omkleed. Ook betwist zij dat ze meer toezicht had dienen te houden op de besteding door [betrokkene] van de financiering.
4.8. De door [gedaagde] gestelde schending van de zorgplicht veronderstelt dat Rabobank jegens [betrokkene] was gehouden een bouwdepot verplicht te stellen, dan wel op een andere manier toezicht te houden op de bestedingen van [betrokkene]. In zijn algemeenheid kan niet worden aangenomen dat een bank erop toe dient te zien waarvoor de gelden op een rekening van een cliënt besteed worden. In dit specifieke geval waar het ging om de bouw van een woning, had Rabobank bij het verstrekken van de financiering een bouwdepot verplicht kunnen stellen. Dit had zowel de belangen van Rabobank en [betrokkene] zelf kunnen beschermen. De rechtbank is echter van oordeel dat het instrument bouwdepot niet strekt tot bescherming van de belangen van derden, in dit geval [gedaagde]. De conclusie is dat er geen sprake is van schending van een zorgplicht jegens [gedaagde].
4.9. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.479,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.