vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/228155 / HA ZA 12-229
Vonnis van 13 februari 2013
de coöpertie
COÖPERATIEVE RABOBANK MAAS EN WAAL U.A.,
gevestigd te Druten,
eiseres,
advocaat mr. S.A. Gijsbertsen te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTNER LOGISTICS GROUP B.V.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRAMMBRAMM BEHEER B.V.,
gevestigd te 's-Gravenpolder, gemeente Borssele,
gedaagde,
advocaat mr. M. Bouma te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBO BEHEER B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Oostendorp te Velp, gemeente Rheden.
Partijen zullen hierna Rabobank, Partner Logistics Group, Brammbramm en Hebo genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de schorsing van de procedures voor zover gevoerd tegen Partner Logistics Group en Brammbramm in verband met hun faillissementen
- het tussenvonnis van 31 oktober 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partner Logistics Europe verwerft in 2007 een belang van 20% in Davanti Group B.V. (hierna Davanti Group). Deze heeft twee dochters, Davanti Software B.V. en Davanti Warehousing B.V. De leidinggevende van Partner Logistics Europe, A.I.J. Hage (hierna: Hage), hoort in 2008 van de mogelijkheid alle aandelen Davanti Group te kopen. Daartoe is een ‘koopholding’ nodig en dit wordt Kensington Logistic Investments B.V., thans genaamd Swordfish B.V. (hierna: Kensington). Deze koopt 80% van de aandelen Davanti Group en daarnaast van Partner Logistics Europe 75% van haar 20% aandelenbelang in Davanti Group. Resultaat is dus dat Kensington voor 95% aandeelhouder van Davanti Group wordt en Partner Logistics Europe voor 5%.
2.2. De aankoop van 80% aandelen Davanti Group kost Kensington € 7.384.000,00. Hiervan wordt € 2.384.000,00 gefinancierd door middel van een achtergestelde lening van Brammbramm en € 1.166.000,00 vanuit Davanti Warehousing B.V.
2.3. In verband met de dan nog noodzakelijke financiering van € 5.000.000,00 wendt Kensington zich tot Rabobank. Deze verstrekt na overleg twee leningen.
2.4. De eerste (hierna ook als ‘de eerste lening’ aan te duiden) is een geldlening van € 2.500.000,00 van Rabobank aan Kensington en Partner Logistics Europe, tezamen aangeduid als ‘de debiteur’. Deze lening mag volgens de op 29 september 2008 door Rabobank, Partner Logistics Europe en Kensington te Utrecht ondertekende akte die ervan opgemaakt is, uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de management buy out van Davanti Group. De akte bevat verder onder meer, onder ‘te stellen zekerheden’, de bepalingen dat op alle aandelen op naam van Davanti Group, Davanti Warehousing B.V. en Davanti Software B.V. pandrecht gevestigd zal worden ten behoeve van Rabobank, dat Partner Logistics Europe ‘de debiteur’ een geldlening van € 2.500.000,00 verstrekt en dat Brammbramm ‘de debiteur’ een lening van € 1.166.000,00 verstrekt. Beide laatstgenoemde leningen zullen aan Rabobank worden verpand.
2.5. De tweede lening (hierna als ‘de tweede lening’ aan te duiden) is een geldlening van eveneens € 2.500.000,00 van Rabobank alleen aan Partner Logistics Europe. Deze lening wordt geadministreerd op naam van Partner Logistics Europe, waarbij in de ervan opgemaakte akte ‘Kensington’ is doorgehaald met de hand. Volgens deze akte, die op 29 september 2008 door Rabobank en Partner Logistics Europe in Utrecht ondertekend is, mag de lening uitsluitend worden gebruikt voor het doorlenen aan Kensington ten behoeve van de financiering van de management buy out van Davanti Group. Bepalingen over verpanding zoals de akte van de eerste lening vermeldt, ontbreken in deze akte.
2.6. Op 29 september 2008 komt een akte houdende een garantieverklaring tot stand waarbij Hebo, vertegenwoordigd door U. [betrokkene A], zich tegenover Rabobank, vertegenwoordigd door P. [betrokkene B], hoofdelijk verbindt als garant voor Partner Logistics Europe voor de betaling van al hetgeen Rabobank blijkens haar administratie van Partner Logistics Europe te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van de tweede lening met rente, provisies en kosten tot maximaal 35% van de hoofdsom. Naast deze akte worden op dezelfde dag gelijkluidende aktes opgemaakt van identieke garantieverklaringen tegenover Rabobank van Brammbramm en Partner Logistics Group, beide vertegenwoordigd door Hage.
2.7. Hebo en Brammbramm stellen zich op dezelfde dag tevens garant voor de eerste lening.
2.8. De door [betrokkene A] getekende aktes zijn de enige die niet in Utrecht, maar in Druten ondertekend worden.
2.9. In de drie garantieverklaringen bij de tweede lening worden ten behoeve van Rabobank gestelde zekerheden niet anders dan in algemene bewoordingen genoemd. Van concrete zekerheden is geen sprake.
2.10. Op de tweede lening dient Partner Logistics Europe per kwartaal € 125.000,00 af te lossen. Er ontstaat liquiditeitskrapte bij haar en ze komt met Rabobank overeen dat kwartaalaflossingen worden opgeschort. Op 30 juni 2011 moet er weer betaald worden. Deze betaling blijft uit, evenmin betaalt Partner Logistics Europe rente. Later volgt overleg tussen Rabobank, ABN AMRO Bank, Partner Logistics Europe en de drie garanten Partner Logistics, Brammbramm en Hebo. Het leidt niet tot overeenstemming. Op 7 december 2011 laat Partner Logistics Europe Rabobank weten dat zij niet aan de gestelde voorwaarden kan voldoen. Ook nieuw overleg strandt. Er staat dan van het terug te betalen bedrag van de lening € 1.750.000,00 open, met een renteachterstand van € 56.275,00 en de negatieve waarde van een rentederivaat van € 31.000,00.
2.11. Rabobank sommeert op 6 februari 2012 Partner Logistics Group, Brammbramm en Hebo op grond van hun garantieverklaringen tot betaling van € 1.837.275,00 uiterlijk op 16 februari 2012. Er volgt geen betaling.
2.12. Partner Logistics Europe en Partner Logistics Group zijn op 21 juni 2012 failliet verklaard. Inmiddels is ook Brammbramm gefailleerd.
3. Het geschil
3.1. Rabobank vordert op grond van de garantieverklaringen – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan haar van € 1.837.275,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Hebo voert verweer. Zij beroept zich primair op dwaling, subsidiair voert zij aan dat Rabobank gehandeld heeft in strijd met haar zorgplicht danwel met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
3.3. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. Hebo onderbouwt haar beroep op dwaling ten aanzien van de totstandkoming van de garantstelling met een verwijzing naar het doel van de financiering, het faciliteren van de aankoop van de aandelen Davanti Group. Omdat het eigenlijk om één financiering door Rabobank ging, mocht Hebo verwachten dat voor beide leningen, de eerste en de tweede, de zekerheden zouden gelden, zoals omschreven is in de onder 2.4 bedoelde akte die van de eerste lening is opgemaakt, waarbij Hebo in het bijzonder doelt op de pandrechten op alle aandelen Davanti Group, Davanti Warehousing B.V. en Davanti Software B.V. De beide leningen en daarmee samenhangende rechtshandelingen kunnen immers niet los van elkaar gezien worden.
4.2. Dit standpunt op zichzelf verwerpt de rechtbank. Weliswaar gaat het terecht uit van het gegeven dat omwille van de financiering van één aandelenkoop een aantal rechtshandelingen werd verricht, maar het passeert de wezenlijke vraag wat Rabobank, gelet op de evidente verschillen tussen de beide aktes van geldlening, wist of behoorde te begrijpen van de intenties en verwachtingen van Hebo. Hebo stelt niet dat de dwaling kenbaar was.
4.3. Dat alle aktes op 29 september 2008 verleden zijn, verandert hier niets aan, temeer niet waar de garantstellingen door Hebo afzonderlijk, in Druten, ondertekend zijn.
4.4. Evenmin verandert hier iets aan het door Hebo gestelde feit dat zij zich ook garant gesteld heeft voor de eerste lening, nu Hebo beide financieringsvoorstellen kende en haar dus de verschillen juist opgevallen moeten zijn.
4.5. De hierboven verworpen stelling van Hebo heeft, zo is overwogen, onvoldoende aandacht voor de vraag wat Rabobank, gelet op de evidente verschillen tussen de beide aktes van geldlening, wist of behoorde te begrijpen van de intenties en verwachtingen van Hebo. Hebo concretiseert deze stelling echter door te betogen dat Rabobank wist wat Hebo verwachtte ten aanzien van de zekerheden.
4.6. Hebo stelt namelijk dat bij de ondertekening van de akte door [betrokkene A] op 29 september 2008 in Druten uitdrukkelijk aan de orde is geweest de vraag of – in de woorden van [betrokkene A] ter comparitie – de ter tekening voorgelegde stukken de stukken waren “overeenkomstig de afspraak met de onderneming” en, toen hierop bevestigend was geantwoord, of er dus ook een “algehele verpanding” bedongen was. Met dit laatste zal [betrokkene A] blijkens de stukken gedoeld hebben op de verpanding van alle aandelen Davanti Group, dus zowel de 95% van Kensington als de 5% van Partner Logistics Europe, tot zekerheid van Rabobank met betrekking tot de gehele financiering van € 5.000.000,00. Ook deze tweede vraag zou bevestigend zijn beantwoord.
4.7. Degene met wie [betrokkene A] bij de hier bedoelde gelegenheid sprak, was [betrokkene B]. Deze heeft ter comparitie verklaard zich een kort gesprekje met [betrokkene A] te herinneren, maar ook heeft hij daar verklaard dat hem niets bij staat van een inhoudelijke bespreking over verpanding van aandelen of van een vraag of de voorgelegde stukken alle stukken waren die ondertekend moesten worden.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat indien komt vast te staan dat [betrokkene A] deze vragen heeft gesteld en dat zij bevestigend beantwoord zijn door Rabobank, het beroep van Hebo op dwaling opgaat. Dan kan immers worden geconcludeerd dat Hebo erop vertrouwde dat de verpandingen waarvan sprake is in de akte van de eerste lening, ook zekerheid boden voor de lening waarvoor zij zich garant stelde op grond van een inlichting – de bevestigende beantwoording van [betrokkene A]’ vragen – van Rabobank, waarbij het Rabobank duidelijk moet zijn geweest dat de overeenkomst zonder deze inlichting niet zou worden gesloten
4.9. Het voorgaande betekent dat Hebo overeenkomstig haar aanbod moet worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat voorafgaand aan de ondertekening van de akte van garantstelling door [betrokkene A] is geverifieerd of de zekerheden – in het bijzonder de verpanding van de aandelen Davanti Group, Davantie Warehousing B.V. en Davanti Software B.V. – die golden bij de geldlening aan Kensington en Partner Logistics Europe ook golden bij de lening aan Partner Logistics Europe en dat hem hierop een antwoord is gegeven waardoor hij erop mocht vertrouwen dat deze zekerheden bestonden.
4.10. De rechtbank overweegt in afwachting van de uitkomst van de bewijsopdracht alvast het volgende. Voor haar subsidiaire betoog dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden, neemt Hebo als uitgangspunt dat zij erop mocht vertrouwen dat de zekerheden verstrekt voor de eerste lening strekten tot al hetgeen Rabobank van Partner Logistics Europe te vorderen had, dus ook tot zekerheid van de tweede lening. Dit uitgangspunt is echter slechts juist, gelet op hetgeen onder 4.2 overwogen is, als komt vast te staan dat Hebo er op mocht vertrouwen dat Rabobank begreep of behoorde te begrijpen dat Hebo uitging van het bestaan van deze zekerheid, ook voor de tweede lening. Nu geen andere feiten in dit verband zijn aangevoerd dan onder 4.6 hierboven bedoeld zijn, geldt dus ook voor het subsidiaire verweer dat het pas kan opgaan als Hebo in haar bewijsopdracht is geslaagd.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak voor zover gevoerd tegen Partner Logistics Group en Brammbramm
5.1. verstaat dat de procedure voor zover gevoerd tegen Partner Logistics Group en Brammbramm geschorst is,
en voorts in de zaak voor zover gevoerd tegen Hebo
5.2. laat Hebo toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat voorafgaand aan de ondertekening van de akte van garantstelling door [betrokkene A] is geverifieerd of de zekerheden – in het bijzonder de verpanding van de aandelen Davanti Group, Davanti Warehousing B.V. en Davanti Software B.V. – die golden bij de eerste lening ook golden bij de tweede lening en dat hem hierop een antwoord is gegeven waardoor hij erop mocht vertrouwen dat deze zekerheden bestonden,
5.3. bepaalt dat, voor zover Hebo dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 februari 2013 voor het opgeven door Hebo van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden maart tot en met juni 2013, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. verwijst voor het geval Hebo op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien Hebo daarom op de onder 5.4 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Hebo, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.6. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.7. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.