RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer: C/08/134381 / KG ZA 13-7
datum vonnis: 30 januari 2013 (wh)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. [Eiser sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
verder ook te noemen [eiser sub 1] en [eiser sub 2],
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
mr. W.H.J.M. Haafkes q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Prowi Project- en Winkelinterieurs B.V.,
gevestigd te Goor,
gedaagde,
verder te noemen de curator,
advocaat: mr. G.J. Dommerholt te Zwolle.
1.1 [Eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
1.2 De zaak is behandeld ter terechtzitting van 15 januari 2013. Ter zitting zijn verschenen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vergezeld door mr. De Jong Schouwenburg en namens de curator mr. Dommerholt. De standpunten zijn toegelicht.
1.3 De datum van de uitspraak is in overleg met partijen vastgesteld op vandaag.
2.1 Bij rekest van 7 januari 2013 heeft mr. W.H.J.M. Haafkes, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Prowi Project- en Winkelinterieurs B.V., verzocht om verlof tot onder meer het leggen van conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], en zijn vordering jegens ieder der gerekwestreerden te begroten op € 5.291.174,-, inclusief rente en kosten.
2.2. Bij beschikking van de voorzieningenrechter is het verzoek toegestaan als verzocht, met begroting van de vordering op voormeld bedragen onder voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld binnen veertien dagen na beslaglegging. Vervolgens is beslag gelegd.
2.3. Het verzoek tot beslaglegging en de daarin gestelde vordering op [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn blijkens het beslagrekest gebaseerd op de volgende stellingen. [Eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren bestuurders en aandeelhouders van Prowi. De aandelen hebben zij verkocht aan Olimar BV, een vennootschap van de heer [K]. Na het door Olimar/[K] aangevraagde faillissement van Prowi hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van de curator activa uit de boedel (terug-)gekocht. Zij hebben de curator daarbij bedrogen, als gevolg waarvan in 2005/2006 en ook later diverse civiele en strafrechtelijke procedures tegen hen zijn aangespannen.
2.4. Uit informatie die beschikbaar kwam in de periode 2005 – 2007, aldus de curator, bleek dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] direct voorafgaand aan de verkoop van hun Prowi-aandelen aan Olimar diverse handelingen hadden gepleegd die geen enkel redelijk en bekwaam handelend bestuurder zou hebben gepleegd en die grote schade hebben veroorzaakt aan de onderneming van Prowi.
2.5. De curator heeft van die handelingen de volgende opsomming gegeven:
(1) het heimelijk en op verborgen wijze doorvoeren van voor de nieuwe directie verzwegen prijsverlagingen van honderden artikelen tot beneden de kostprijs,
(2) het ontmantelen van een deel van de onderneming,
(3) het onttrekken van goederen aan de onderneming, zoals managementvergoedingen en dividenden, met de kennelijke bedoeling om die onttrekkingen verborgen te houden, en
(4) het niet meedelen aan de opvolgende directie van essentiële zaken, de onderneming betreffende.
3.1 [Eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, zakelijk samengevat, primair dat de voorzieningenrechter alle door de curator ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde beslagen opheft en de curator verbiedt nieuwe conservatoire beslagen ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te leggen.
3.2. Subsidiair vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de vennootschappen Jedacol en Hedec aan respectievelijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een maandelijkse uitkering kunnen doen ter hoogte van de werkelijke minimale kosten voor levensonderhoud, zijnde € 4.600,00.
3.3. [Eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen daartoe het volgende. Zij ontkennen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van Prowi. De oorzaak van het faillissement van Prowi was niet wanbestuur van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], maar van Olimar/[K].
3.4. Bovendien heeft de curator na meer dan tien jaren na de faillietverklaring zijn recht verwerkt om zijn vordering nog aanhangig te maken. Hij heeft daarbij ook zijn uit artikel 6:89 BW voortvloeiende verplichting geschonden om tijdig te klagen. Voor zover de vordering is gebaseerd op feiten van vóór 20 maart 2002 is deze bovendien verjaard.
3.5. De beslagen zijn voorts vexatoir en disproportioneel omdat, zoals de curator weet, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van hun inkomsten uit hun pensioen-bv’s. De beslagen jagen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bovendien op hoge kosten, die zij niet zullen kunnen verhalen op de boedel, omdat sprake is van een boedeltekort.
3.6. De curator betwist de vordering tot opheffing van de beslagen c.a..
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak is niet betwist en volgt ook uit de onbestreden omstandigheid, dat beslag is gelegd onder (kort gezegd) de pensioen-bv’s van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zodat voorshands aannemelijk is dat zij als gevolg van de beslaglegging niet meer beschikken over voldoende financiële middelen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
4.2 Aan de orde is de vraag of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] summierlijk de ondeugdelijkheid van de vorderingen, waarvoor beslag is gelegd, aannemelijk hebben gemaakt. Bij de beantwoording van die vraag neemt de voorzieningenrechter de hierna te noemen factoren in aanmerking.
4.3. In de eerste plaats zijn de in het beslagrekest opgesomde verwijten aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] weliswaar in negatieve termen (‘heimelijk en op verborgen wijze’ en ‘met de kennelijke bedoeling om …. verborgen te houden’) geformuleerd, maar zijn zij weinig feitelijk, nauwkeurig en precies omschreven. Een specificatie of onderbouwing van het gevorderde bedrag van € 5.291.174,- ontbreekt.
4.4. Verder valt op dat de curator zijn beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet met concreet en specifiek bewijsmateriaal heeft gedocumenteerd, noch in de door hem overgelegde stukken, noch na kritische bevraging op dit punt door de voorzieningenrechter ter terechtzitting.
4.5. De curator heeft zijn stellingen met name niet ondersteund door overlegging van rechterlijke uitspraken in de door de hem genoemde strafrechtelijke en civiele procedures, noch met op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de FIOD of van de politie, noch met door een rechter opgemaakte processen-verbaal met verklaringen van beëdigde getuigen. De curator heeft volstaan met overlegging van (een deel van) een conceptrapport van SOBI van 19 maart 2007 over ‘de Prowi-zwendel’.
4.6. Onder deze omstandigheden, waaronder met name ook het tijdsverloop van meer dan tien jaren sinds de beweerde maar voorshands onbewezen feiten, waarop de curator zijn verwijten aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gebaseerd, mogen naar redelijkheid en billijkheid geen hoge eisen worden gesteld aan de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangedragen feiten en argumenten, op grond waarvan zij summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van de curator aannemelijk pogen te maken.
4.7. Van hen viel in dit geding in redelijkheid niet méér te vergen dan dat zij de gepretendeerde vordering gemotiveerd hebben betwist. [Eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dat ook gedaan. Tegenover het oude conceptrapport van SOBI hebben zij gesteld een hoofdstuk uit een in 2010 verschenen boek van Marja Bontekoe, getiteld ‘De Dossiers Lakeman’, in welk hoofdstuk (getiteld ‘Dossier Prowi’) de schrijver de deugdelijkheid van de rapportage van SOBI over Prowi beargumenteerd in twijfel trekt.
4.8. Gezien de ouderdom en de vaagheid van de door de curator gestelde feiten en het ontbreken van een solide onderbouwing daarvan komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met hun gemotiveerde betwisting van die feiten de ondeugdelijkheid van de vordering van de curator voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt.
4.9. De voorzieningenrechter acht de beslagen ook vexatoir en disproportioneel overeenkomstig de desbetreffende stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zoals hiervoor weergegeven in r.o. 3.5, en zal deze dan ook opheffen. Het gevorderde verbod om opnieuw beslag te leggen zal echter worden afgewezen, omdat het voor een zo ver strekkend verbod te ruim geformuleerd is.
4.10. De curator dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
I. Heft op alle door de curator ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelegde conservatoire beslagen.
II. Veroordeelt de curator in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op deze uitspraak begroot op € 651,17 voor verschotten en op € 816,- aan salaris van hun advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.