ECLI:NL:RBONE:2013:BZ1195

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/08/132629 / HA ZA 12-226
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in faillissement en huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van conservatoir beslag. De eiser, Arjen Camiel Huisman Q.Q., fungeert als curator in het faillissement van [X]. De gedaagde, [gedaagde], heeft conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken die volgens de curator in de failliete boedel vallen. De curator vordert de opheffing van dit beslag, omdat de goederen niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, maar eigendom zijn van de gefailleerde. De gedaagde betwist dit en stelt dat zij gerechtigd is tot het beslag omdat de verdelingsprocedure nog niet is afgerond.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de curator ontvankelijk is in zijn vorderingen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de complexiteit van de zaak en de aanhangige bodemprocedure bij het Gerechtshof te Arnhem niet in het kort geding kunnen worden beoordeeld. De curator heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de gedaagde gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator tot opheffing van het beslag af en veroordeelt de curator in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van beide partijen zorgvuldig af te wegen, vooral in het licht van de aanhangige verdelingsprocedure. De voorzieningenrechter concludeert dat de gedaagde een gerechtvaardigd belang heeft bij het beslag, en dat de curator niet heeft aangetoond dat de faillissementsboedel onevenredig wordt getroffen door de beslagen. De vordering in reconventie van de gedaagde wordt afgewezen, omdat deze afhankelijk was van de toewijzing van de vordering van de curator.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/132629 / HA ZA 12-226
Vonnis in kort geding van 8 februari 2013
in de zaak van
ARJEN CAMIEL HUISMAN Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[X],
kantoorhoudende te Enschede,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.J. Bleker te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J.D. de Boer te Maastricht.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de wijziging van eis
- de eis in (voorwaardelijke) reconventie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de curator
- de pleitnota van [gedaagde]
- de aanhouding ten behoeve van het treffen van een vergelijk tussen partijen
- de brief van de curator
- de brief van [gedaagde]
- de voortzetting van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte hebben partijen vonnis verzocht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank van 8 februari 2012 is [X] (hierna: [X]), in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. A.C. Huisman tot curator.
2.2. [Gedaagde] en [X] zijn gehuwd geweest in algehele gemeenschap van
goederen. Tijdens het huwelijk zijn [X] en zoon [Y] (hierna: de zoon) een maatschapovereenkomst aangegaan. Bij beschikking van deze rechtbank van
14 november 2007 is tussen [gedaagde] en [X] de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 21 januari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Op 31 oktober 2008 heeft [gedaagde] maritaal beslag laten leggen op een aantal onroerende zaken, een en ander zoals nader omschreven in het proces-verbaal van de deurwaarder. Het beslag is gelegd tot zekerheid van verhaal voor de vordering van [gedaagde] op de huwelijksgoederengemeenschap, alsmede tot zekerheid van levering van die onroerende zaken.
2.4. Bij vonnis van deze rechtbank van 28 april 2010 is de zoon in staat van
faillissement verklaard.
2.5. Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van deze rechtbank van
17 augustus 2011 is de verdeling van de tussen [gedaagde] en [X] ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Aan [gedaagde] is de voormalige echtelijke woning, daaronder begrepen de percelen [XXXX], [XXXX] en [XXXX], toegedeeld. Aan [X] is onder meer toegedeeld zijn aandeel in de ontbonden maatschap tussen hem en de zoon. Daarnaast is [X] veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 203.366,50 ter zake overbedeling. De peildatum voor de omvang en de waardering van de gemeenschap is bepaald op 1 januari 2008.
2.5. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 15 november 2011 heeft de voorzieningenrechter onder meer voor recht verklaard dat het gelegde maritale beslag gedeeltelijk is vervallen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem bij arrest in kort geding van 25 september 2012 het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg op dit punt vernietigd en het (gehele) gelegde maritale beslag opgeheven. Het hof heeft daarbij overwogen dat de beslagobjecten ten tijde van het leggen van het beslag niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden, omdat deze daarvoor zijn ingebracht in de maatschap tussen [X] en de zoon. Het hof overweegt verder dat, door het aangaan van de maatschap en de daarmee gepaard gaande inbreng, tot de gemeenschap van goederen is gaan behoren: een vordering op [X] in privé ter grootte van de waarde van zijn aandeel.
2.6. Op 16 november 2011 heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld tegen de
verdelingsbeschikking van deze rechtbank van 17 augustus 2011. De grieven richten zich tegen de toedeling van het aantal percelen waarop [gedaagde] stelt aanspraak te maken en tegen de hoogte en de wijze van berekening van de overbedelingsvordering, vooral die wegens ‘aandeel van de man in de maatschap’. De mondelinge behandeling is door het hof bepaald op 21 maart 2013.
2.7. Op 18 oktober 2012 heeft [gedaagde] conservatoir leverings- en verhaalsbeslag laten leggen op de onroerende zaken als vermeld onder de punten I t/m XV in het proces-verbaal van de deurwaarder van 31 oktober 2008 (maar gedeeltelijk met andere kadastrale nummers), een en ander zoals nader omschreven in het proces-verbaal van de deurwaarder van 18 oktober 2012.
2.8. De curator heeft [gedaagde] vervolgens gedagvaard in onderhavig kort geding.
3. Het geschil in conventie
3.1. De curator vordert - na (de ter zitting toegestane) wijziging van eis - samengevat - primair de opheffing van de op 18 oktober 2012 ten laste van [X] gelegde conservatoire beslagen. Daarnaast vordert de curator een gebod aan [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan de levering van de beslagobjecten voor zover de notaris dat nodig acht, alsmede een verbod voor [gedaagde] om opnieuw beslag te leggen op de beslagobjecten, beide op verbeurte van een dwangsom. Subsidiair, voor zover de voorzieningenrechter van oordeel is dat de beslagobjecten in de ontbonden en onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap vallen, vordert de curator een machtiging tot het te gelde maken van alle beslagobjecten, met uitzondering van die beslagobjecten waarvan [gedaagde] toebedeling vordert in de verdelingsprocedure in hoger beroep.
3.2. De curator stelt daartoe onder meer dat, gelet op het bepaalde in artikel
26 Faillissementswet, het beslag nooit gelegd had mogen worden, hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat hij een aantal beslagobjecten heeft verkocht aan derden.
3.3. [Gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie
4.1. [Gedaagde] vordert samengevat -, voor het geval de voorzieningenrechter de conservatoire beslagen, al dan niet gedeeltelijk, zou opheffen, een verbod voor de curator om over te gaan tot verkoop van de tot de huwelijksgoederengemeenschap van [gedaagde] en de gefailleerde behorende onroerende zaken, zolang het Hof niet onherroepelijk heeft beslist in de verdelingsprocedure, alsmede een gebod aan de curator tot levering van een aantal percelen en een gebod aan de curator tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van
€ 203.366,50.
[Gedaagde] vordert, onvoorwaardelijk, in reconventie een gebod aan de curator om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het melkvee en het inventaris aan derden, op verbeurte van een dwangsom.
4.2. De curator voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Gelet op de aard van de vorderingen is er sprake van een spoedeisend belang. De curator is dus ontvankelijk in zijn vorderingen.
5.2. Ingevolge art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.3. De curator stelt dat de beslagen moeten worden opgeheven omdat het om goederen in een failliete boedel gaat. De beslagobjecten zijn - aldus de curator - na het faillissement van de zoon van de gefailleerde, gelet op de gehanteerde peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederenboedel, niet teruggevallen in de huwelijksgoederenboedel, zoals [gedaagde] in haar beslagrekest betoogt, maar eigendom geworden van de gefailleerde, zodat deze thans in de failliete boedel vallen. De beslagobjecten behoren niet tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap, maar (slechts) het op geld waardeerbare aandeel van de gefailleerde in de maatschap per 1 januari 2008, zo stelt de curator. [Gedaagde] betwist het voorgaande en stelt dat zij gerechtigd is tot het doen leggen van het beslag omdat de verdelingsprocedure nog niet is afgerond.
5.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij - mede vanwege het beperkte karakter van een procedure in kort geding - niet treedt in de beantwoording van de vraag of [gedaagde] haar gepretendeerde vordering op de gefailleerde uit hoofde van overbedeling, kan verhalen op de goederen, waarop zij conservatoir beslag heeft laten leggen. [Gedaagde] en de gefailleerde zijn verwikkeld in een verdelingsprocedure. Deze procedure is thans, in hoger beroep, aanhangig bij het Gerechtshof te Arnhem. In die procedure zal worden vastgesteld welke goederen, al dan niet ten gevolge van de ontbinding van de maatschap tussen [X] en de zoon, in de gemeenschap vallen en hoe groot het aandeel van de gefailleerde in de maatschap is dat in de boedel valt en waarop [gedaagde] voor de helft aanspraak maakt. De uiteenlopende stellingen van partijen over deze complexe materie kunnen in het bestek van dit kort geding niet worden beantwoord. Daarvoor is de reeds aanhangige bodemprocedure, waar het geschil in volle omvang kan worden getoetst, de aangewezen weg. Aan de stelling van de curator dat het beslag nooit gelegd had kunnen worden, omdat de beslagen goederen in de failliete boedel vallen, wordt daarom voorbijgegaan.
De voorzieningenrechter hanteert in deze procedure als voorlopig uitgangspunt dat [gedaagde] uit hoofde van haar vordering op de gefailleerde uit overbedeling conservatoir beslag heeft laten leggen op goederen die daardoor kunnen worden getroffen.
5.5. De curator stelt voorts dat het beslag moet worden opgeheven omdat [gedaagde] geen enkel belang bij het beslag heeft. In de eerste plaats omdat de beslagobjecten waarvan [gedaagde] toedeling vordert in de verdelingsprocedure bij het Hof niet door de curator zijn verkocht. In de tweede plaats omdat de curator de overige beslagobjecten voor een marktconforme prijs heeft verkocht, zodat uitkering van de concurrente vordering van [gedaagde] voor de hand ligt. Als de levering niet door kan gaan zullen de kopers afhaken en wordt de faillissementsboedel mogelijk schadeplichtig, aldus nog steeds de curator. [gedaagde] betwist het voorgaande gemotiveerd.
5.6. De voorzieningenrechter volgt de curator niet in zijn stellingen. De door [gedaagde] gestelde vrees voor verduistering van de onroerende zaken is begrijpelijk nu de curator voornemens is een aantal van de onroerende zaken te verkopen. [gedaagde] heeft een gerechtvaardigd belang bij de gelegde beslagen en wil de verhaalsmogelijkheden voor de gepretendeerde vordering op de gefailleerde dan wel de levering van het beslagene veiligstellen. Van misbruik van recht is dan ook geen sprake.
5.7. De curator heeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door [gedaagde] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is, alsook heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de faillissementsboedel op onevenredig zware wijze wordt getroffen door de beslagen. Dat de levering van een aantal percelen vanwege de gelegde beslagen mogelijk niet door zal gaan, maakt - mede gelet op de omvang van de faillissementsboedel - niet dat de curator een (spoedeisend) belang heeft bij opheffing van de gelegde beslagen. Het vorengaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de curator tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen moet worden afgewezen.
5.8. Uit het vorengaande vloeit voort dat de overige vorderingen, ook de subsidiaire, van de curator eveneens moeten worden afgewezen.
5.9. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 267,00
-salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.083,00.
6. De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie
6.1. De vordering van [gedaagde] de curator te gebieden zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het melkvee en de inventaris aan derden, op verbeurte van een dwangsom wordt als onvoldoende gegrond afgewezen. Het is aan de curator als beheerder en vereffenaar van de failliete boedel, om, met inachtneming van de wettelijke voorschriften en het belang van de gezamenlijke schuldeisers, al dan niet goederen te vervreemden.
6.2. De overige vorderingen in reconventie behoeven geen behandeling, nu [gedaagde] deze slechts heeft ingesteld voor het geval de vordering van de curator tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen zou worden toegewezen. Die voorwaarde is niet vervuld.
6.3. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op nihil.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.083,00,
7.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4. wijst de vordering af,
7.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.?