Parketnummer : 05/700612-12
Datum zitting : 25 januari 2013
Datum uitspraak : 8 februari 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 19 januari 2012, te Ede, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Keesomstraat, ter hoogte van perceel nummer [(x)], roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of
onachtzaam,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij voornemens was om ter hoogte van perceel nummer [(x)] op de Keesomstraat, rechtsaf te slaan, en/of
het naast de Keesomstraat gelegen (brom)fietspad is opgereden en/of overgereden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de Keesomstraat, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op die Keesomstraat rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die tweewielige bromfiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2012 te Ede, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, de Keesomstraat,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij voornemens was om ter hoogte van perceel nummer [(x)] op de Keesomstraat, rechtsaf te slaan, en/of
het naast de Keesomstraat gelegen (brom)fietspad is opgereden en/of overgereden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de Keesomstraat, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op die Keesomstraat rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die tweewielige bromfiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 januari 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen:
• [slachtoffer]
De officier van justitie, mr. J. Kolkman, heeft gerekwireerd.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 19 januari 2012 te Ede als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) gereden op de openbare weg, de Keesomstraat. Ter hoogte van perceel nummer [(x)] is verdachte rechtsaf geslagen en is daarbij het parallel naast de Keesomstraat gelegen (brom)fietspad overgereden naar het bedrijfsterrein. Tijdens het kruisen van het (brom)fietspad is verdachte met zijn voertuig in botsing gekomen met een op dat (brom)fietspad rijdende bromfietser. Als gevolg hiervan heeft de bestuurder van de bromfiets, [slachtoffer], letsel opgelopen. Dit letsel bestaat onder meer uit een zware hersenschudding, een zwaar gekneusde heup en kneuzingen over het lichaam, waaronder de elleboog en schouder. Daarnaast is het kapsel in de schouder van het slachtoffer blijvend beschadigd en is er bij het slachtoffer een after-whiplashsyndroom geconstateerd. Ten aanzien van het after-whiplashsyndroom wordt de genezingsduur geschat op een half jaar tot een jaar. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit letsel niet volledig kunnen werken en is beperkt in het doen van het huishouden en het beoefenen van diverse sporten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, nu verdachte een grove verkeersfout heeft gemaakt door zijn snelheid niet aan te passen en vóór de bromfiets rechtsaf te slaan en aldus geen voorrang te verlenen aan die bromfiets. Hiermee heeft verdachte onvoldoende geanticipeerd op het overige verkeer. Het letsel van de bestuurster van de bromfiets dient naar de mening van de officier van justitie te worden aangemerkt als lichamelijk letsel waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij voornemens was rechtsaf te slaan richting het bedrijfsterrein en vanwege deze reden zijn knipperlichten heeft aangezet. Vervolgens heeft hij zijn snelheid geminderd en in zijn spiegels gekeken of er sprake was van tegemoetkomend verkeer. Toen hij niets zag, is hij rechtsaf geslagen en het bedrijfsterrein op gereden. Nadat hij terug kwam van zijn klant, kwam er een man naar hem toe die vertelde dat hij een bromfietser had aangereden. Hij heeft er zelf niets van gemerkt en stelt zich op het standpunt dat hij juist voorzichtig heeft gereden. Een volgende keer zou hij wel het (brom)fietspad reeds vanaf het begin in de gaten houden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte reed over de openbare weg en is rechtsaf geslagen zonder voorrang te verlenen aan een op het naastgelegen (brom)fietspad rijdende bromfietser. Het (brom)fietspad wordt van de hoofdweg gescheiden door een middenberm en ter hoogte van de afslag staan haaientanden op de weg die de voorrangsituatie voor het verkeer op het (brom)fietspad aangeven. De rechtbank stelt vast dat verdachte door geen voorrang te verlenen aan de bestuurster van de bromfiets, in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft gehandeld.
Verdachte bestuurde een bedrijfsauto (bestelauto) van 13.5 meter lang, die slechts van gewone buitenspiegels was voorzien. Verdachte was bovendien geen ervaren bestuurder en reed naar eigen zeggen nog maar een maandje op deze bus. Het verkeer op de Keesomstraat was druk en het wegdek was nat. Deze omstandigheden maken dat van verdachte extra oplettendheid ten aanzien van de overige verkeersdeelnemers mocht worden gevergd. Daarvan is echter niet gebleken. Anders dan verdachte heeft gesteld, is door diverse getuigen gezien dat verdachte, voordat hij rechtsaf ging, geen knipperlicht naar rechts heeft aangezet en zonder ook maar enigszins zijn vaart te minderen in één vloeiende beweging is doorgereden over het (brom)fietspad heen het bedrijfsterrein op. Ondanks dat zich tussen de weg en het (brom)fietspad een berm bevond en op het wegdek haaientanden waren aangebracht, is verdachte niet gestopt noch heeft hij zijn vaart dusdanig verminderd dat hij zich afdoende van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer op het (brom)fietspad kon vergewissen. Verdachte had naar eigen zeggen een beetje haast en is rechtsaf geslagen zonder richting aan te geven, zonder zijn snelheid aan te passen en zonder voorrang te verlenen. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van grove schuld aan de zijde van verdachte zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het letsel van de bromfietser is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van lichamelijk letsel waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 19 januari 2012, te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Keesomstraat, ter hoogte van perceel nummer (x), zeer, onoplettend, onvoorzichtig en
onachtzaam,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of werd gehinderd, en
terwijl hij voornemens was om ter hoogte van perceel nummer [(x)] op de Keesomstraat, rechtsaf te slaan, en
het naast de Keesomstraat gelegen bromfietspad is overgereden, en
daarbij in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de Keesomstraat, en het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten, en
daarbij in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op die Keesomstraat rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en
vervolgens is gebotst tegen de bestuurder van die tweewielige bromfiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair te vervangen door 30 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en de grote lichamelijke en geestelijke gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast houdt de officier van justitie rekening met de justitiële documentatie van verdachte en de richtlijnen.
Het standpunt van de verdediging
Door verdachte is aangevoerd dat in overleg met de gemeente bezig is om werk te vinden als asbestverwijderaar en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor dat werk.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie, gedateerd 7 januari 2013. Volgens de landelijke oriëntatiepunten kan voor soortgelijke feiten zowel een gevangenisstraf als een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden worden opgelegd. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal aan verdachte in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf worden opgelegd. De rechtbank ziet, ondanks het feit dat veroordeelde verklaart zijn rijbewijs nodig te hebben voor een eventuele baan, geen reden af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De rechtbank zal deze ontzegging echter deels voorwaardelijk opleggen. Verdachte kan zo gedurende de proeftijd laten zien dat hij als beginnend bestuurder in staat is op verantwoordelijke wijze aan het verkeer deel te nemen. Door de beperktere duur van de ontzegging zal het traject ten aanzien van het zoeken naar werk van verdachte echter niet onevenredig lang worden doorkruist.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 50 (vijftig) dagen.
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze ontzegging 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2013.