ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0844

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/08/131857/ HA ZA 12-340
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een procedure tot aflegging van rekening en verantwoording door een bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de bevoegdheid van de kantonrechter met betrekking tot de aflegging van rekening en verantwoording door een bewindvoerder. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.H.A. Vennegoor, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T. de Mos, zou worden veroordeeld tot het opmaken en afgeven van een beschrijving van het onder bewind gestelde vermogen, evenals tot het afleggen van rekening en verantwoording over de jaren 2009, 2010 en 2011. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter bevoegd was om kennis te nemen van de vordering, op basis van artikel 1:374 BW, en dat de procedure niet met een verzoekschrift, maar met een dagvaarding diende te worden ingeleid. De rechtbank verwees de zaak ambtshalve naar de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Enschede, omdat de eiser niet de juiste procedure had gevolgd door niet bij de kantonrechter te dagvaarden. De rechtbank benadrukte dat de regels voor dagvaardingsprocedures van toepassing zijn en dat de kantonrechter van de laatste woonplaats van de overledene ook bevoegd is. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde toegewezen voor zover deze betrekking had op de bevoegdheid van de kantonrechter en heeft de eiser veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak zal op 12 februari 2013 om 9.30 uur worden afgeroepen bij de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/131857/ HA ZA 12-340
datum vonnis: 30 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak,
incidenteel verweerder,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. R.H.A. Vennegoor te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiser,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. T. de Mos te Eindhoven.
1. Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het incident
1.1 [Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
1.2 [Gedaagde] heeft bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de rechtbank te Almelo, sector civiel ingeroepen en gevorderd de procedure te verwijzen naar de rechtbank ’s-Hertogenbosch (thans: rechtbank Oost-Brabant), sector kanton, locatie Eindhoven.
1.3 [Eiser] heeft geantwoord op de exceptie van onbevoegdheid en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel tot afwijzing.
1.4 Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in het incident.
2. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In de hoofdzaak
2.1 Bij dagvaarding vordert [eiser] -kort gezegd- [gedaagde] te veroordelen om een beschrijving op te maken en af te geven aan [eiser] van de omvang en de samenstelling van het onder bewind gestelde vermogen van [eiser], waarop enerzijds het bewind betrekking had ten tijde van de aanvang van het bewind en anderzijds thans betrekking heeft, indien door zaaksvervanging daar goederen voor in de plaats zijn getreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen over de jaren 2009, 2010 en 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ten slotte vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
2.2 [Eiser] stelt daartoe dat op 25 januari 2008 te Enschede is overleden mevrouw [X] (hierna: erflaatster), de moeder van [eiser] en [gedaagde]. Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft erflaatster [gedaagde] tot executeur benoemd. Voorts heeft erflaatster bij haar testament bewind ingesteld over al hetgeen wat door [eiser] uit de nalatenschap van de moeder wordt verkregen. De taken van de executeur en bewindvoerder zijn door [gedaagde] aangevangen op 25 januari 2008. Ook de nalatenschap van de vader van partijen, die was gehuwd met erflaatster, is tot op heden niet verdeeld. Vanaf medio 2008 tracht [eiser] duidelijkheid te krijgen over de stand van zaken met betrekking tot voornoemde nalatenschappen, maar hij krijgt deze niet. [Eiser] stelt dat [gedaagde] zich niet houdt aan de wettelijke verplichtingen die samenhangen met de tenuitvoerlegging van het testamentair bewind. Hieronder valt ingevolge artikel 4:160 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) in ieder geval de verplichting zo spoedig mogelijk een beschrijving op te maken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft. Bovendien dient ingevolge artikel 4:161 BW de bewindvoerder, tenzij andere tijdstippen zijn bepaald in het testament, jaarlijks en aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende. Ondanks herhaald verzoek is [gedaagde] niet bereid gebleken aan deze verplichtingen te voldoen.
In het incident
2.3 De exceptie van onbevoegdheid is tijdig en op de juiste wijze voorgesteld.
2.4 [Gedaagde] stelt dat ingevolge artikel 4:160 BW en 4:161 lid 1 BW de verplichting op de bewindvoerder rust een beschrijving op te maken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft en jaarlijks (en aan het einde van het bewind) rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende(n). Dergelijke verzoeken dienen bij de kantonrechter te worden ingeleid met een verzoekschrift en niet met een dagvaarding. Voorts is volgens [gedaagde] ingevolge artikel 268, tweede zin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 1:12 lid 2 BW tijdens het testamentair bewind de kantonrechter van de woonplaats van de bewindvoerder bevoegd. In het onderhavige geval is de woonplaats van de bewindvoerder Eindhoven, zodat de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie Eindhoven relatief bevoegd.
2.5 [Eiser] stelt daarentegen dat uit artikel 4:160 BW niet volgt dat de sector kanton bevoegd zou zijn. Wel wordt in artikel 4:161 lid 4 BW de voogdijregeling op de onderhavige bewindregeling van toepassing verklaard. In artikel 1:374 BW wordt aangegeven dat de kantonrechter bevoegd is. Voor wat betreft dit opgeworpen incidentele verweer refereert [eiser] zich dan ook aan het oordeel van de rechtbank. Ook volgt uit artikel 1:374 lid 3 BW dat indien een partij in gebreke blijft tot het afleggen van rekening en verantwoording de artikelen van de zogenaamde “rekenprocedure” -art. 771 e.v. Rv- van toepassing is. Ingevolge artikel 771 Rv dient een dergelijke procedure bij dagvaarding te worden ingeleid. Nu de rekenprocedure niet met een verzoekschrift doch met een dagvaarding dient te worden ingeleid, vindt artikel 268 Rv geen toepassing en zijn de competentieregels van toepassing, die gelden bij een dagvaarding. Indien de sector kanton bevoegd zou zijn in plaats van de sector civiel, is op grond van artikel 104 Rv mede de rechter bevoegd van de laatste woonplaats van de overledene. Erflaatster is overleden te Enschede zodat in geval van verwijzing de sector kanton, locatie Enschede (relatief) bevoegd zou zijn kennis te nemen van de onderhavige vordering.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 4:161 BW geeft regels aangaande de verplichting van de bewindvoerder tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het vierde lid van deze bepaling houdt in dat het bepaalde aangaande de voogdijrekening in de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van Boek 1 BW van overeenkomstige toepassing is voor zover deze bepaling zelf geen regeling geeft. Nu deze bepaling zelf geen regeling geeft, is de rechtbank van oordeel dat ingevolge artikel 1:374 BW de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vordering.
2.7 Uit artikel 1:374 lid 3 BW volgt dat wanneer een partij in gebreke blijft mee te werken tot de aflegging van de rekening en verantwoording, de artikelen 771 e.v. Rv van toepassing zijn. Het gaat hier om een dagvaardingsprocedure. De rechtbank wijst in dit verband ook op het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2008, LJN: BD4161. [Eiser] heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank het juiste inleidende processtuk gebruikt.
2.8 Nu onderhavige procedure niet met een verzoekschrift, maar met een dagvaarding dient te worden ingeleid, zijn de competentieregels, die gelden bij een verzoekschrift -waaronder artikel 268 Rv- niet van toepassing, maar de competentieregels, die gelden bij een dagvaarding. Ingevolge artikel 104 Rv is in zaken betreffende nalatenschappen mede bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. Nu de laatste woonplaats van erflaatster Enschede was, is de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Enschede bevoegd kennis te nemen van onderhavige vordering.
2.9 Met de inwerkingtreding van de Wet HGK is de verplichte onderverdeling van de rechtbanken in sectoren komen te vervallen. Binnen de rechtbank Oost-Nederland bestaat geen sector civiel meer. Nu [eiser] zijn vordering niet heeft ingediend bij de kantonrechter, zal de rechtbank de zaak op de voet van art. 71 lid 2 Rv ambtshalve naar de kantonrechter van deze rechtbank verwijzen (en derhalve niet naar de sector kanton). Sinds de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten in de rechtbanken in 2002 is voor onbevoegdverklaring wegens absolute onbevoegdheid geen plaats meer. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank zich niet onbevoegd zal verklaren, maar de zaak slechts in de stand waarin deze zich bevindt, zal verwijzen naar de kantonrechter van deze rechtbank.
2.10 [Eiser] zal, nu hij [gedaagde] heeft genoopt dit incident te openen door hem niet voor de kantonrechter van deze rechtbank te dagvaarden, worden veroordeeld in de kosten van het incident.
3. De beslissing
In het incident
De rechtbank:
I. wijst de vordering van [gedaagde] toe voor zover deze ziet op de bevoegdheid van de kantonrechter;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 452,00 aan salaris van de advocaat;
III. verklaart onderdeel II van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde;
In de hoofdzaak
V. verwijst de zaak ter verdere afdoening in de stand waarin zij zich thans bevindt naar de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Enschede, alwaar partijen in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
VI. bepaalt dat de zaak bij de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Enschede, ter rolle van dinsdag 12 februari 2013 om 9.30 uur zal worden afgeroepen;
VII. wijst [gedaagde] erop dat hij na verwijzing geen griffierecht verschuldigd is en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen en op 30 januari 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.