Sector Strafrecht - meervoudige kamer
Parketnummer: 07.650414-12 (P)
Uitspraak: 5 februari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres en plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.F. Smallenbroek, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. S. Leusink.
De verdachte is – na een wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 januari 2013 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2012, althans in of omstreeks het tijdvak van 1 tot en met 10 september 2012, te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet zich opzettelijk met pepperspray en/of een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp naar de/een woning begeven alwaar die [slachtoffer] zich bevond en/of (vervolgens) zich in die woning heeft/hebben begeven en/of aldaar een hamer ter hand heeft/hebben genomen en/of gedaan alsof hij/zij wilde(n) slaan met die hamer en/of pepperspray in het gezicht, althans in de richting van die [slachtoffer] en/of een of meer andere
perso(o)n(en) aanwezig in die woning heeft/hebben gespoten en/of dat/een (vuur)wapen aan die [slachtoffer] getoond en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd "meekomen" en/of "naar buiten, naar buiten" en/of "meelopen", en/of die [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen in een auto plaats te nemen en/of die auto middels een zogenaamd kinderslot heeft/hebben afgesloten en/of (vervolgens) is/zijn gaan rijden en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt toen hij die auto wilde verlaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte aanvankelijk niet op de hoogte was van de plannen en zich vervolgens niet aan de situatie kon onttrekken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
[slachtoffer] heeft op 12 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
Drie dagen daarvoor ben ik ook ontvoerd. (…) [persoon 1] is de buurman van [persoon 2]. (…) Bij de vorige ontvoering, 3 dagen geleden, was hij erbij. [persoon 3] was er toen ook bij, en [persoon 2]ook weer.
[slachtoffer] heeft op 12 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
O: We hebben nog een aantal vragen aan je over de eerste keer dat je ontvoerd bent. Wat kun je daarover vertellen? A: Datum weet ik niet precies. Ik denk 3 of 4 dagen geleden. (…) Ik was bij [persoon 4] in de woning. [persoon 2] uit Hoogeveen kwam aan de deur. (…) Ik deed de deur open en ik zag dat [persoon 2] er stond. (…) Hij kwam al gelijk dreigend naar boven. Ik zag dat hij een hamer pakte die daar op de grond lag. Ik zag dat hij dreigend op mij afkwam met die hamer in zijn hand. Hij kwam op mij af alsof hij mij wilde slaan met die hamer. Hij heeft mij niet geslagen met die hamer. Opeens liet hij de hamer vallen en pakte pepperspray uit zijn zak. Hij zei dat ik mee moest komen. Hij heeft mij wel gepepperd maar heeft mij niet geraakt. (…) Hij zei dat ik mee moest naar beneden. Ik ben naar beneden gegaan. Ik moest wel mee anders had hij mij gepepperd. Ik ben naar buiten gelopen met [persoon 2]. Hij heeft mij vastgepakt aan mijn arm en zei: “Meekomen”. (…) Toen ik buiten kwam, moest ik in de auto stappen. Ik herkende de auto als de auto die [persoon 2] altijd bij zich heeft, de grijze [merk] van [persoon 1] de buurman van [persoon 2]. Ik zag dat [persoon 1] reed en [persoon 3] zat achterin. (…) V: Denk je dat [persoon 1] en [persoon 3] doorhadden dat je gedwongen mee moest? A: Ja, dit wisten ze wel. Ik zei nog dat ze me eruit moest laten maar dat deden ze niet. [persoon 3] zei nog dat ik me gedeisd moest houden. Ze zijn naar [persoon 5] gereden. [persoon 3] is de auto uitgegaan. (…) Op het moment dat [persoon 3] instapte aan de andere kant van mij (…), deed ik de deur open, ik zat achter de bestuurder. Terwijl ik dat deed, zag en voelde ik dat [persoon 2] mij vanaf de bijrijderstoel vastpakte aan mijn vest, pakte [persoon 1] mij ook vast ook aan mijn vast. (…) Ik kon de deur dichtgooien waardoor deze tegen het hoofd van [persoon 2] kwam en waardoor hij mij losliet en [persoon 1] liet mij ook los. Op het moment dat [persoon 1] en [persoon 2] mij vastpakten, deed [persoon 3] niets. Ik zat me los te trekken en heb de deur dichtgegooid en toen ze mij loslieten, ben ik snel weggerend. (…) V: Hoe voelde je je toen hij met de hamer op je af kwam? A: Ik was wel bang, ik schrok. Ik zag dat hij de hamer liet vallen en iets uit zijn zak pakte. Ik zag dat het een busje pepperspray was, een klein busje. Ik hoorde dat hij zei: “Naar buiten, naar buiten.” (…) Ik hoorde dat hij zei: “Meelopen, meelopen naar beneden”. Ik heb maar gewoon gedaan wat hij zei omdat ik bang was dat er iets ergers zou gebeuren. Ik voelde en zag dat [persoon 2] mij meesleurde, ik ben zelf de trap afgelopen, ik zei dat hij rustig moest doen. Toen ik buiten stond, heeft hij mij weer meegesleurd aan mijn arm de auto in. In de auto zaten [persoon 1] en [persoon 3]. (…) Toen [persoon 2] in de woning kwam bij mij waren er nog 2 jongens bij mij in de woning. We waren met ons drieen in de woning, [persoon 6] en [persoon 7]. [persoon 2] stond al te schreeuwen voor de deur dus die anderen zeiden al dat ik beter niet kon opendoen. Ik hoorde dat hij schreeuwde: “Maak los maak los”. (…) [persoon 2] pepperde ons alledrie. (…) Daarna (…) zei: “Meekomen, meekomen”. Ik hoorde dat [persoon 6] en [persoon 7] zeiden dat ik maar beter mee kon gaan. Ik ben daarom maar meegegaan. (…) Hij zat de hele tijd omgedraaid en riep dingen zoals: “Nu hebben we je te pakken, nu ga je eraan”, ook dreigde hij mij de hele tijd met pepperspray. V: Wat deden [persoon 1] en [persoon 3]? A: Niets.
[persoon 6] heeft op 17 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
Donderdag of vrijdag 6 of 7 september jl (…) ben ik (…) naar de woning van [persoon 5] gegaan. (…) [slachtoffer], [persoon 7] en ik zijn naar de woning van [persoon 4] gegaan. (…) [persoon 2] kwam aan de deur. (…) Hij stond beneden aan de deur te schreeuwen en trammelant te maken. Hij wilde kennelijk dat [slachtoffer] naar buiten kwam. (…) [slachtoffer] deed eigenlijk de deur open. [persoon 2] kwam toen gelijk naar boven. In de kamer lag een hamer naast de bank. Hij greep direct die hamer en begon hiermee dreigend te zwaaien. (…) [persoon 2] gooide de hamer weg met een zwaaibeweging en pakte een busje pepperspray uit zijn rechter broekzak. Hij liep daarmee op [slachtoffer] af. [slachtoffer] zei toen dat hij zo wel mee zou gaan en liep voor [persoon 2] langs het gangetje in naar de trap. Toen ze bij de trap kwamen, zag ik dat [persoon 2] in de richting van [slachtoffer] spoot met die pepperspray. (…) [persoon 2] en [slachtoffer] gingen kennelijk de trap af, naar beneden en naar buiten. Ik keek nog wel naar buiten door het raam om te zien wat er met [slachtoffer] ging gebeuren. Ik zag toen nog twee jongen buiten staan. Dat waren [persoon 3] van het [adres] in Slagharen en iemand die ik ken als [persoon 1]. (…) Ik dacht dat [persoon 1] de bestuurder van die auto was op dat moment. Ik zag hem namelijk achter het stuur stappen. V: Hoe ging [slachtoffer] die auto in? A: Hij werd als het ware die auto ingeduwd door [persoon 2], terwijl [persoon 2] de pepperspray op hem gericht hield. [persoon 3] stond erbij en was heel druk en onrustig.
Getuige [getuige 1] heeft op 12 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
Op 9 september 2012 heb ik sms contact met [slachtoffer] gehad waarin hij vroeg om contact omdat er wat problemen zouden zijn. (…) Op 10 september 2012 heb ik (…) telefonisch contact met [slachtoffer] gehad. Ik dat gesprek gaf [slachtoffer] duidelijk aan dat hij problemen had met de familie [naam] en dat hij bang was.
Getuige [persoon 4] heeft op 12 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
Eergisteren kreeg ik een app bericht van [slachtoffer] dat ik naar hem toe moest komen want hij had problemen en daar moest hij me voor spreken en voor zien. (…) Hij vertelde mij dat hij achterna werd gezeten door echt gekke mensen uit Hoogeveen. (…) [slachtoffer] vertelde dat hij was ontvoerd en met pepperspray was bespoten (…). [slachtoffer] had weten te ontsnappen. (…) Ik heb [slachtoffer] horen praten over een [persoon 1], een [persoon 2] en die [persoon 3] uit Slagharen. [slachtoffer] zei tegen mij dat [persoon 3] bij in de auto zat met die [persoon 2] tijdens die eerste ontvoering.
Verdachte heeft op 15 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
Ik zat achter het stuur. [persoon 2] naast mij. [persoon 3] achterin. [persoon 2] vroeg [slachtoffer]: Waar ben je nu dan? [slachtoffer] zei bij huis. [persoon 2] zei We komen er nu aan. We zijn er heengereden. En [persoon 2] heeft [slachtoffer] weggehaald. (…) [persoon 2] was nogal enthousiast en die heeft [slachtoffer] met pepperspray bewerkt. (…) [persoon 3] ging later het huis wel in maar toen kwam [persoon 2] al met [slachtoffer] naar beneden. (…) Ik had ook pepperspray bij me. Die had ik meegenomen van huis. Omdat [slachtoffer] ook wat bij zich kan hebben. (…) [persoon 2] had ook pepperspray mee. Het was uit zelfbescherming. (…) V: Wie kwam als eerste de woning van [slachtoffer] uit? A: Volgens mij [slachtoffer], toen [persoon 2] en toen [persoon 3]. Ik denk dat [slachtoffer] en [persoon 2] [persoon 3] zijn gepasseerd in de gang. V: En viel je nog iets op aan [slachtoffer]? A: Dat hij gepepperd was. Dat kon ik niet zien maar hij was kwaad. Hij schreeuwde tegen [persoon 2]: “Wat flik je me nou? Waarom pepper je mij?” (…) [persoon 2] duwde hem naar de auto of hij had hem vast en duwde hem naar de auto. (…) [persoon 2] liep er zo naast dat [slachtoffer] geen kant op kon. (…) [persoon 3] ging aan de andere kant in de auto zitten. (…) Volgens mij deed [persoon 2] de deur van de auto open en [slachtoffer] stapte de auto in. (…) Er werd gezegd dat [slachtoffer] de auto in moest. V: Wie zei dat dan? A: [persoon 2]. (…) De sfeer was grimmig. (…) V: Op welke toon sprak [persoon 2] tegen [slachtoffer]? A: Met stemverheffing. En op dwingende toon. [persoon 2] was ook opgefokt natuurlijk. (…) Ik zat achter het stuur en ik dacht “Wat is dit?”. Ik heb toen nog kort gedacht van zal ik wegrijden. Maar ik wilde [persoon 2] niet in de steek laten en [persoon 3] ook niet. (…) [persoon 3] moest nog ergens heen. Hij legde mij uit waar ik heen moest rijden. Dit was in Dedemsvaart. Ik moest stoppen. En toen stapte [persoon 3] uit. (…) [persoon 3] kwam toen terug en ging op dezelfde plek zitten. Op dat moment probeerde [slachtoffer] uit de auto te komen. [persoon 2] kon hem nog net bij zijn jas pakken, tussen de voorstoelen door. (…) [slachtoffer] rende toen uit de auto en [persoon 2] erachter aan, [persoon 2] had de jas van [slachtoffer] nog steeds vast, [persoon 2] struikelde en viel. [slachtoffer] kon hierdoor wegkomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 22 januari 2013 onder meer het volgende verklaard :
Ik had pepperspray bij me. (…) [persoon 2] was opgewonden. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat [slachtoffer] geen kant op kon. Ik kan niet precies uitleggen wat er achter mij gebeurde. Ik bestuurde de auto. Ik was beduusd van hetgeen er gebeurde in de auto. Ik wist niet wat ik ermee aan moest. Er werd gepraat met stemverheffing door [persoon 2] en [slachtoffer] .
[persoon 2] heeft op 20 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
V: Wie waren er de eerste keer bij? A: [persoon 1], [persoon 3] en ik. (…) V: Vertel eens over de eerste keer. A: [slachtoffer] belde mij op. (…) Ik of iemand anders heeft hem gepepperd. (…) V: Oke, jullie gingen naar [slachtoffer] toe. (…) A: Ik ben naar boven gegaan met iemand anders. V: [persoon 3]? A: Ja. En toen hebben wij hem gepepperd. Die pepperspray stond daar op tafel. (…) Ik heb toen met pepperspray gespoten. We hebben hem meegenomen in de auto. Hij ging vrijwillig mee. (…) [slachtoffer] glipte er tussen uit. Ik ben nog op de grond gevallen toen ik hem probeerde te houden.
[persoon 5] heeft op 13 september 2012 bij de politie onder meer het volgende verklaard :
[persoon 3] kwam bij mij en vroeg of [slachtoffer] er was. Ik zei van niet. Toen ging hij weer weg. Nog geen 1,5 a 2 minuten later komt [slachtoffer] bij mij. Hij kwam hijgend, kotsend binnen lopen. (…) [slachtoffer] vertelde dat hij gegijzeld was. (…) [slachtoffer] zei dat hij kon ontsnappen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het door verdachte meegaan met [persoon 2] , wetende dat een onaangenaam gesprek met [slachtoffer] het doel was (“Ik had ook pepperspray bij me. Die had ik meegenomen van huis. Omdat [slachtoffer] ook wat bij zich kan hebben. (…)”), en het vervolgens zien van het tegen diens wil betreden van de auto van verdachte door die [slachtoffer] en het in die omstandigheden wegrijden met zijn auto levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs op voor het medeplegen door verdachte van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte als bestuurder van de auto de volledige controle had over de route die werd gereden en bovendien over de duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer op enig moment kans heeft gezien uit de auto te ontsnappen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat hij op of omstreeks 10 september 2012, te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet zich opzettelijk met pepperspray naar de/een woning begeven alwaar die [slachtoffer] zich bevond en (vervolgens) zich in die woning begeven en aldaar een hamer ter hand genomen en gedaan alsof hij wilde slaan met die hamer en pepperspray in het gezicht, althans in de richting van die [slachtoffer] gespoten en die [slachtoffer] vastgepakt en (daarbij) tegen die [slachtoffer] gezegd "meekomen" en/of "naar buiten, naar buiten" en/of "meelopen", en die [slachtoffer] gedwongen in een auto plaats te nemen en (vervolgens) zijn gaan rijden en die [slachtoffer] vastgepakt toen hij die auto wilde verlaten.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, strafbaar gesteld bij artikel 282 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering;
- een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden en een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, hetgeen een beangstigende situatie heeft opgeleverd voor het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich niet op enig moment gedistantieerd heeft toen het hem duidelijk werd dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt evenwel dat de rol van verdachte een kleinere was dan die van zijn medeverdachte(n), waardoor de rechtbank zal volstaan met het opleggen van een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 2 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen;
een reclasseringsadvies over de persoon van verdachte d.d. 31 oktober 2012, opgemaakt door Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces. In het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces heeft de benadeelde partij een bedrag van € 7.000,00 gevorderd en in het schadeonderbouwingsformulier wordt een bedrag van € 6.000,00 genoemd.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank overweegt hiertoe dat de het aandeel van de impact van het incident op 10 september 2012 niet duidelijk is ten opzichte van die van het incident op 12 september 2012, doordat [slachtoffer] dit in zijn vordering niet heeft onderbouwd, terwijl de gebeurtenissen qua intensiteit wezenlijk van elkaar verschillen en verdachte niet betrokken is geweest bij het incident op 12 september 2012. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Schadevergoeding
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, mrs. L.J. Bosch en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013.