ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0509

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-653065-12
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld tijdens woningoverval in Raalte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld. De zaak betreft een woningoverval die plaatsvond op 24 november 2011 in Raalte. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, een goudhandelaar, met geweld bedreigd en geprobeerd te beroven. Tijdens de overval werd het slachtoffer geslagen, gestompt en met een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er sprake was van een goed doordacht plan om de overval uit te voeren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden, met een schadevergoeding van € 3.780,28. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de impact van de overval op het slachtoffer, die nog steeds last heeft van de gevolgen van het geweld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om de schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07/653065-12 (P)
Uitspraak: 10 januari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats,
wonende te [adres en plaats],
gedetineerd te [plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2012, 16 juli 2012, 8 augustus 2012, 31 oktober 2012, 20 december 2012 en 27 december 2012.
De verdachte is op 31 mei 2012, 16 juli 2012, 8 augustus 2012 en 20 december 2012 verschenen, telkens bijgestaan door mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht. Als officier van justitie was aanwezig mr. C.C.S. Bordenga-Koppes.
TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 20 december 2012 overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2011 in de gemeente Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sieraden en/of geld en/of datgene wat verder van zijn/hun gading zou blijken te zijn, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hij en/of een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- bij het pand aan de [adres] te Raalte (de woning van [slachtoffer 2] en/of vestigingsplaats van [slachtoffer 1]) heeft aangebeld en (vervolgens) toen [slachtoffer 3] de deur had geopend
- op die [slachtoffer 3] is afgelopen/afgerend en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] in zijn gezicht en/of tegen zijn lichaam heeft gestompt/geslagen en/of (vervolgens)
- bij diens armen en/of (boven)lichaam heeft vastgepakt en vervolgens de gang heeft ingeduwd en/of (vervolgens)
- tegen de grond heeft geduwd/gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens)
- boven op die [slachtoffer 3] is gesprongen en/of (vervolgens)
- al dan niet met een hamer op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of (daarbij)
- één of meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt en/of (daarbij)
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/geprikt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] gedwongen zich naar de woonkamer te begeven en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 3] geschreeuwd/gezegd dat hij, [slachtoffer 3], op zijn buik moest gaan liggen en/of ‘Op je buik, of ik steek je dood’ en/of ‘Als je je niet snel op je buik draait dan mollen we je of steken je’ en/of ‘Als je niet blijft liggen dan doe ik je wat’, althans woorden van soortgelijke strekking, en/of
- in de woning/het bedrijf heeft doorzocht op (gouden) sieraden en/of geld en/of andere goederen en/of
- een kluis heeft geopend en de zich in die kluis bevindende ringen en/of andere sieraden/goederen eruit heeft gehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij hetgeen ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 15 november 2011 heeft een chatgesprek plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zegt tegen verdachte dat er in Raalte een soort goudhandelaar is en dat hij zelfs het telefoonnummer van die man heeft. Verdachte vraagt hoe oud die man ongeveer is en [medeverdachte 1] zegt:‘ongeveer 50, je weet oud mannetje’. Verdachte zegt vervolgens: ‘Wallah we rennen naar binnen met bivak en knuppels, we binden hem vast en roven alles leeg’. [medeverdachte 1] reageert daarop met: “maar wel coma aub, ik hou niet van mensen levend late.” Verdachte reageert daarop door te zeggen: ‘ogen oren en mond dicht, klaar jonge, wat kan een oude man doen als 4 pubers binnen rennen, kan die rennen denk je zo snel zijn ze niet’
Op 21 november 2011 chat verdachte wederom met [medeverdachte 1] en zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat hij 15 euro moet regelen (fixen). Verdachte vraagt waarvoor dat geld is. [medeverdachte 1] zegt dan tegen hem: ‘Jij wilt headdekking toch, die muts, van mootje”’.
Op 21 november 2011 chat [medeverdachte 1], omstreeks 23.12.30 uur, aan verdachte: “We moesten gaan vandaag takki man. Ik wil hem donderdag klare.”
Een dag later, op 22 november 2011 chat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2]. Ze hebben het er over wat ze zullen doen die avond. Verdachte zegt dan dat hij rustig aan wil doen voor de ‘BIG BANG’.
Op 23 november 2011 chat verdachte wederom met [medeverdachte 1]. Er moet 20 euro voor een koevoet komen. Verder moet er een niffa (mes) geregeld worden. Verdachte merkt op dat hij wel een niffa heeft en of [medeverdachte 1] een koevoet wil. [medeverdachte 1] vraagt aan verdachte of hij zijn watch (horloge) nog heeft. Verdachte bevestigt dat hij die nog heeft en [medeverdachte 1] zegt daarop: “Haye we takki tonight, ik bel die jongen nu”. Als verdachte daarop schrijft: “Kan je nu nu kwijt? How much? antwoordt [medeverdachte 1]: “eey wu, w8, red je 7u [plaats]??” Verdachte vraagt daarop wat hij met die watch wil, geeft [medeverdachte 1] daarop geen concreet antwoord, maar zegt hij : “Ik ga jou vertellen, ik bel die jongen nu, 7u [plaats]” Verdachte vraagt opnieuw “hoeveel?”, waarop [medeverdachte 1] antwoordt: “nee, ik kan niet verkope, maar how we get inside”. Als verdachte dan vraagt “waar? Welke jongen bel je?” antwoordt [medeverdachte 1] “[medeverdachte 2]”.
Ten slotte vindt er op 24 november 2011 om 17:21 uur, een chatgesprek plaats tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] en verdachte dat hij er al is en dat iedereen voor zichzelf een route moet zoeken op streetview. [medeverdachte 2] en verdachte praten met elkaar en als [medeverdachte 1] vraagt waar ze het eigenlijk over hebben, antwoordt [medeverdachte 2] “we moeten een plek hebben waar we heen gaan erna”. Als het berichtenverkeer daarover nog even doorgaat, zegt [medeverdachte 1]: “Gaat om de tori (overval) hoe brengen we hem”, waarop [medeverdachte 2] antwoordt “we praten zo buiten”. [medeverdachte 1] zegt daarop: ja maar kijk streety view” en [medeverdachte 2] antwoordt “We hit em around 8/9”. [medeverdachte 1] zegt dan tegen verdachte en [medeverdachte 2] dat ze rond 7 uur aangekleed moeten komen en het gereedschap mee moeten nemen. [medeverdachte 2] moet nog een muts hebben en verdachte zegt dat hij er al één heeft. [medeverdachte 1] zegt tegen verdachte dat hij een muts aan [medeverdachte 2] moet lenen. [medeverdachte 2] zegt nog tegen verdachte en [medeverdachte 1] “vergeet die tas niet”.
Een aantal uur na het chatgesprek op 24 november 2011 wordt [slachtoffer 3], een goudhandelaar, wonende [adres] te Raalte overvallen. Hij verklaarde dat hij op donderdag 24 november 2011 om 20.45 uur televisie aan het kijken was in de woonkamer van zijn woning aan de [adres] te Raalte. Op een gegeven moment hoorde hij de bel en liep hij van de woonkamer naar de gang. Hij zag door het glas in de voordeur dat er een persoon voor de deur stond. Hij opende de voordeur en zag een onbekende man staan. De man zei in normaal Nederlands, zonder accent, tegen aangever “Ik heb een horloge van mijn tante georven, kunt u mij zeggen wat de waarde van dit horloge is? Is het echt goud?” De man had een goudkleurig horloge in handen en overhandigde dat aan aangever.
De aangever gaf (onder meer) het volgende signalement van de man: ongeveer 20 jaar, ca 1.70 m. lang, blanke huidskleur, zwart haar, middellang gedekt kapsel, tenger postuur
Uit het niets kwamen ineens drie voor aangever onbekende personen uit de richting van de carport op hem af stormen.
Direct voelde hij een harde vuistslag in zijn gezicht en pijn bij zijn mond. Wie deze vuistslag gaf, zag hij niet. De drie aanstormende mannen vielen hem aan, pakten hem met geweld bij zijn bovenlichaam en armen en duwden hem achterwaarts de gang in. Hij had de grootste moeite om overeind te blijven en trapte van zich af. Hij zag dat de langste jongen van het drietal een donkere huidskleur had en een Marokkaans type kon zijn. Door het geweld van de drie personen verloor hij zijn bril. Hij voelde dat de mannen hem naar de grond wilden hebben. Er werd door meerdere mannen tegelijk geweld op hem uitgeoefend. Met kracht werd hij door de mannen tegen de tegelvloer in de gang geduwd en in bedwang gehouden. Tijdens de worsteling zag hij ineens een hamer. De mannen pakten hem overal en één dook letterlijk op hem. Dat hij geslagen werd, heeft hij niet gezien maar hij voelde wel dat hij aan alle kant diverse klappen en slagen tegen zijn lichaam kreeg. Hij voelde veel pijn. Ongeveer een halve minuut lag hij op de grond. Hij besefte dat hij op zijn achterhoofd was geraakt. Van eventuele slagen met een hamer of met vuisten heeft hij niets gemerkt. Op een gegeven hoorde hij dat één van de mannen met stemverheffing riep dat hij naar de kamer moest. Hoe hij in de kamer gekomen is, weet hij niet meer. In de kamer werd er gesommeerd dat hij op zijn buik moest gaan liggen. Alle vier de mannen waren bij hem in de woonkamer. Toen hij weer hoorde dat hij op zijn buik moest gaan liggen, besloot hij op een zij te gaan liggen. Daarop riep één van de mannen: ‘Op je buik, of ik steek je dood’. Ook werd er geroepen: ‘Als je je niet snel op je buik draait dan mollen we je of steken we je’.
Toen de daders bij hem in de woonkamer liepen, zag aangever dat één van hen een hamer in zijn hand had en bij een andere dader zag hij een deel van een breekijzer in zijn handen.
Ineens verlieten twee mannen de kamer en twee bleven bij hem. Een man met een hamer zei tegen hem: ‘Als je niet blijft liggen dan doe ik je wat’. Kort daarna merkte hij dat er nog maar één man in de kamer was. Hij stond snel op en pakte in de achterkamer een porseleinen theepot. De man sprong achter hem aan maar hij gooide de theepot met alle kracht uit het zijraam. De man vluchtte daarop.
Achteraf bleek dat er geen goederen of geld waren meegenomen. Wel heeft hij gezien dat de mannen twee bladen met diverse ringen (dummy’s) en wat sieradendoosje van de bovenste legplank uit de kluiskast in het kantoor hadden gepakt en dat zij deze op de hoek van een bureau hadden gelegd.
Uit de letselrapportage en aanvullende letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 3] een scheurwond van 3 cm aan de lip, een scheurwond van 4 cm en fors bloedende wond op de rechterachterzijde van het hoofd had. Volgens de forensisch arts B. van Essen kan dat passen bij direct inwerkend stomp geweld op het hoofd, zoals bijvoorbeeld slaan met een hard stomp voorwerp. Daarnaast had hij twee gebroken ribben die een partiële klaplong hebben veroorzaakt en in zijn rug een steekwond van ongeveer 3 cm.
Op zijn buik waren lichte striemen aanwezig. Ingeschat werd toen dat het herstel enkele maanden zou gaan duren.
Na de overval hebben medewerkers van Forensische opsporing Regio Politie IJsselland een onderzoek ingesteld op en buiten de plaats delict [adres] te Raalte. Voor de woning aan de [adres] zag verbalisant [verbalisant 1] van de technische recherche een border tussen het trottoir voor de woning en de rijbaan van de [adres]. Hij zag dat de aarde in deze border was geharkt. In de border zag hij meerdere schoensporen, waarvan de zetting van alle schoenen moeten zijn veroorzaakt door personen die zich, gezien vanaf de woning, via het voor de woning liggende trottoir in de richting van de rijbaan begaven. Verbalisant [verbalisant 1] van de technische recherche noemde deze schoensporen, gezien de verkleuring van de aarde en de vochtigheid van het oppervlak “vers”. De sporen bevonden zich, gezien vanuit de richting van de woning, voor de oprit/toegang tot de voordeur van de betrokken woning. Volgens verbalisant [verbalisant 1] was niet uitgesloten dat deze sporen veroorzaakt waren door de vluchtende daders van de overval, die bij het verlaten van de woning via de voordeur over het toegangspad van de woning en het trottoir door de border zijn gelopen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de schoensporen in de border voor de woning veiliggesteld door middel van gipsafdrukken, die vervolgens zijn gewaarmerkt.
Sporencoördinator [verbalisant 2] heeft een vergelijkend schoensporenonderzoek gedaan naar (onder meer) deze schoensporen en 9 paar schoenen, die in beslaggenomen waren bij een 4-tal verdachten.
De conclusie uit dit vergelijkend schoenspooronderzoek is, dat één schoenspoor “mogelijk” veroorzaakt is met de rechterschoen van verdachte en een ander schoenspoor “mogelijk’ veroorzaakt is met de linkerschoen van verdachte .
Door de raadsman is met betrekking tot dit vergelijkend schoensporenonderzoek het volgende opgemerkt. In het proces-verbaal van dit schoensporenonderzoek staat weliswaar vermeld dat de sporencoördinator [verbalisant 2] 9 paar schoenen heeft ontvangen van brigadier [verbalisant 3] en brigadier [verbalisant 4], en dat [verbalisant 2] deze paren schoenen heeft gewaarmerkt, maar uit het dossier valt niet op te maken hoe de politie vóór de overdracht aan sporencoördinator [verbalisant 2] met deze 9 paren schoenen is omgegaan, zodat niet uit te sluiten valt dat die schoenen door elkaar zijn gehaald en dat de match geen betrekking heeft op schoenen van verdachte.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De politie heeft in deze opsporingsonderzoeken (Haart en Azelo), naast de Nikes van verdachte, alleen nog (zwarte) Nikes in beslag genomen onder medeverdachte [medeverdachte 3]. Van andere medeverdachten zijn wel schoenen in beslag genomen, maar daarbij ging het niet om Nikes. Uit het proces-verbaal van het vergelijkend schoensporenonderzoek blijkt echter dat de schoenen van [medeverdachte 3] niet voor het vergelijkend schoensporenonderzoek aan [verbalisant 2] zijn aangeboden. Hoewel dat opmerkelijk is, heeft de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. Bovendien blijkt uit stukken met betrekking tot de inbeslagneming, dat de inbeslaggenomen spullen (waaronder ook de schoenen) van een specifiek nummer worden voorzien.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om eraan te twijfelen dat het hier daadwerkelijk om een match gaat met de schoenen die aan verdachte toebehoorden.
Daarnaast heeft [persoon 1] verklaard dat hij verdachte op de avond van de overval heeft gezien in de nabijheid van de [adres] te Raalte in gezelschap van anderen. Hij verklaarde dat hij op de avond van de overal drie jongens hard weg had zien rennen. Zij kwamen aanrennen door de struiken achter de school [naam] te Raalte. Hij herkende de jongens en gaf aan dat dit [medeverdachte 1] [verdachte] en [medeverdachte 2] waren.
Zij zeiden tegen hem dat de politie achter hen aan zat. De jongens kwamen uit de richting van de apotheek op de hoek van de [adres] met de [adres].
Getuige [persoon 1] heeft deze verklaring tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 16 juli 2012 onder ede bevestigd. Dat de getuige niet consistent heeft verklaard over de tijdstippen waarop hij verdachte en medeverdachten heeft gezien, geeft de rechtbank – mede gelet op het tijdsverloop – geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de waarnemingen waarover hij heeft verklaard.
Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] op 5 december 2011 is aangehouden en op het politiebureau heeft vastgezeten in verband met verdenking van een poging tot woninginbraak aan de [adres] te Raalte. Daarbij werd onder [medeverdachte 2] een balletjespistool inbeslaggenomen. Hij is na verhoor heengezonden.
Op 5 december hebben verdachte en [medeverdachte 1] een chatgesprek. In dat gesprek zegt verdachte: “we moeten die gedumpte bagga ophalen, die in de droste ligt”. Als [medeverdachte 1] daarop antwoordt “tfoe fuck it dan” legt verdachte hem uit: “wil je genakt worden ofzo, voor die kkr bentinck, als [medeverdachte 2] praat en ze vinde spullen, we zijn allemaal focked.” Als [medeverdachte 1] daarop zegt: “je heb toch laten zwemmen”, zegt verdachte: “ze vissen het op.” Als [medeverdachte 1] zegt: “wat wou jij doen, ook opvissen” zegt verdachte “ja vriend wil je genaaid worden.”
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte bang is dat [medeverdachte 2] bij de politie wat gaat zeggen over de overval op de [adres], waardoor de politie op het spoor zal komen van de spullen die klaarblijkelijk in de Droste zijn gegooid. De rechtbank ziet ook hierin een aanwijzing dat verdachte bij de overval aan de [adres] betrokken is.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd geconcludeerd kan worden dat verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Het onder 1 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 24 november 2011 in de gemeente Raalte ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sieraden en/of geld toebehorende aan het bedrijf [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, hij en/of een of meer van zijn mededader(s),
- bij het pand aan de [adres] te Raalte (de woning van [slachtoffer 2] en/of vestigingsplaats van [slachtoffer 1]) heeft aangebeld en vervolgens toen [slachtoffer 3] de deur had geopend
- op die [slachtoffer 3] is afgerend en vervolgens
- die [slachtoffer 3] in zijn gezicht en/of tegen zijn lichaam heeft gestompt en vervolgens
- bij diens armen en (boven)lichaam heeft vastgepakt en vervolgens de gang heeft ingeduwd en vervolgens
- tegen de grond heeft geduwd en gehouden en vervolgens
- met een hamer op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en daarbij
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geslagen/gestompt en daarbij
- met een mes, in de rug van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/geprikt en vervolgens
- die [slachtoffer 3] gedwongen zich naar de woonkamer te begeven envervolgens
- tegen die [slachtoffer 3] geschreeuwd/gezegd dat hij, [slachtoffer 3], op zijn buik moest gaan liggen en ‘Op je buik, of ik steek je dood’ en ‘Als je je niet snel op je buik draait dan mollen we je of steken je’ en ‘Als je niet blijft liggen dan doe ik je wat’, althans woorden van soortgelijke strekking, en
- de woning heeft doorzocht op sieraden en/of geld en
- een kluis heeft geopend en de zich in die kluis bevindende ringen en andere sieraden/goederen eruit heeft gehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen, strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 312 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts vordert de officier van justitie verbeurd verklaring van de inbeslaggenomen goederen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde pleit. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen dan verzoekt de raadsman rekening te houden met de straf welke aan medeverdachte [medeverdachte 1] is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld. Verdachte heeft met zijn medeverdachten, enkel en alleen met het oog op hun eigen financiële gewin, het slachtoffer, terwijl deze persoon alleen was, in een voor hem buitengewoon beangstigende situatie gebracht. Daarbij is grof fysiek geweld niet geschuwd.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren dat het voorval een enorme invloed heeft gehad op het slachtoffer. Hoewel er sindsdien maanden zijn verstreken, ondervindt hij nog dagelijks de nadelige gevolgen. Hij voelt zich niet meer veilig in zijn huis en heeft het vertrouwen in de medemens verloren. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 april 2012 en de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
DE BENADEELDE PARTIJ
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, hoofdelijk, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 3.780,28, bestaande uit € 975,62 aan kosten voor vervanging van een ruit, € 15,00 voor een koffie/theepot, € 132,45 voor kleding, € 170,00 voor eigen risico zorgverzekering, € 52,00 aan daggeldvergoeding ziekenhuis, € 174,71 voor één niet gewerkte dag, € 10,00 aan reiskosten en € 2.250,00 aan immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.780,28, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 3.780,28 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
TOEGEPASTE WETSARTIKELEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Vordering benadeelde partij
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van € 3.780,28 hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd en veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.780,28 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster voorzitter, mr. S.M. Milani en mr. A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2013.
Mr. A.M. van der Pal voornoemd was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.