vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/230283 / HA ZA 12-365
Vonnis van 16 januari 2013
[eiseres]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Ombre te Almere,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.J. Israëls te Leerdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde]n genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 augustus 2012
- de productie d.d. 16 november 2012 namens partij [eiseres]
- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde]n houdt zich bezig met de handel in en veilingen van verzamelgoederen en effecten, evenals de literatuur hieromtrent. De heer [be[betrokkene] is enig aandeelhouder en bestuurder van Collectweb B.V., welke onderneming enig aandeelhouder en bestuurder is van [gedaagde]n. [betrokkene] is registertaxateur en registerveilinghouder en houdt zich in het bijzonder bezig met papiergeld, effecten en historische documenten (vouwbrieven en postzegels).
2.2. De echtgenoot van [eiseres], de heer [echtgenoot van eiseres], heeft een verzameling postzegels, ansichtkaarten, oude documenten, poststukken en aanverwante zaken (hierna: de verzameling).
2.3. De zoon van [eiseres], de heer F. [zoon van eiseres], heeft [betrokkene] telefonisch benaderd en hem meegedeeld dat [eiseres] en haar echtgenoot de verzameling wilden verkopen. Op 15 april 2010 heeft [betrokkene] een bezoek gebracht aan het huisadres van [zoon van eiseres] om de verzameling te bekijken. Die verzameling bevond zich in vuilniszakken. [betrokkene] heeft een deel van de verzameling meegenomen. [zoon van eiseres] heeft een zogenaamd inbrengformulier ondertekend, waarin handgeschreven staat vermeld: “Ingeleverd ter veiling of onderhandse verkoop. Collectie postzegels, documenten, ansichtkaarten en aanverwante zaken! Ter verkaveling en beoordeling van de verkrijghouder!” Het formulier is ondertekend door [zoon van eiseres] met de vermelding: “opdracht tot verhandelen”. Met de ondertekening verklaart hij bekend te zijn met de algemene voorwaarden waarvan hij een exemplaar heeft ontvangen en dat hij het wettelijke recht heeft de goederen ter veiling te brengen. Op het formulier staat voorts dat de veilingkosten 21,42% bedragen.
2.4. [eiseres] en [echtgenoot van eiseres] hebben nadien een bezoek gebracht aan [gedaagde]n. Tijdens dat bezoek was behalve [betrokkene] ook de vader van [betrokkene] aanwezig. Na afloop van het gesprek hebben [eiseres] en [echtgenoot van eiseres] beiden ook het hiervoor genoemde inbrengformulier ondertekend. Nadien heeft [eiseres] het resterende deel van de verzameling naar [gedaagde]n gebracht.
2.5. Toen de verzameling na verloop van tijd niet was geveild/verkocht, heeft [eiseres] zich gewend tot haar rechtsbijstandverzekeraar SRK. Bij brief van 23 november 2010 heeft de heer R. [medewerker SRK] van SRK [gedaagde]n meegedeeld dat [eiseres] besloten heeft de opdracht te annuleren en [gedaagde]n gesommeerd de hele verzameling weer bij [eiseres] af te leveren. [gedaagde]n kan eventueel tot nu toe gemaakte kosten (mits redelijk) in rekening brengen, aldus voormelde brief.
2.6. [betrokkene] heeft namens [gedaagde]n gereageerd op voormelde brief per faxbrief aan de heer [medewerker SRK] van SRK van 23 november 2010. Hij deelt onder meer mee dat hij de verzameling heeft getoond aan MPO Veilingen in Nieuwegein, die de vermoedelijke opbrengst bij veiling heeft getaxeerd op € 1.000,00 tot € 1.500,00. Als bijlage bij dit bericht heeft [betrokkene] een factuur meegezonden voor een bedrag van € 1.904,00 (40 uur ad € 40,00, vermeerderd met BTW). Na betaling van dit bedrag kan de hele verzameling worden afgehaald bij [gedaagde]n, zo schrijft [betrokkene].
2.7. [betrokkene] heeft op 28 september 2011 een aantal van de tot de verzameling behorende vouwbrieven verkocht voor € 650,00.
2.8. Bij brief van 29 november 2011 aan [gedaagde]n heeft de advocaat van [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de bemiddelingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen door dwaling dan wel bedrog. Mr. Ombre heeft de nietigheid van die overeenkomst ingeroepen en [gedaagde]n gesommeerd tot retournering van de verzameling.
2.9. De verzameling bevindt zich tot op heden bij [gedaagde]n.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde]n tot betaling van primair € 30.000,00, subsidiair € 12.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eiseres] stelt dat [gedaagde]n de verzameling zonder gerechtvaardigde titel onder zich houdt en de beschikking heeft over de verzameling en de daarbij behorende waarde, zodat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. [eiseres] vordert bij wege van schadeloosstelling primair € 30.000,00 (de geschatte cataloguswaarde van de verzameling), subsidiair € 12.000,00 (het bedrag dat [betrokkene] aan [eiseres] als verkoopopbrengst zou hebben gegarandeerd).
3.3. [gedaagde]n voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [gedaagde]n vordert samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 1.904,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.6. [gedaagde]n stelt dat zij de verzameling heeft geïnventariseerd, gesorteerd en gecatalogiseerd en dat tussen partijen een uurtarief van € 40,00 voor deze werkzaamheden is afgesproken. In totaal hebben [betrokkene] en zijn vader elk meer dan 80 uur besteed aan bedoelde werkzaamheden. [gedaagde]n heeft [eiseres] gefactureerd voor een bedrag van € 1.600,00 (40 uur), exclusief BTW. [eiseres] heeft de factuur tot op heden niet betaald.
3.7. [eiseres] voert verweer.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Ontvankelijkheid
4.1. [gedaagde]n concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, omdat de verzameling eigendom is van de heer [echtgenoot van eiseres]. [gedaagde]n stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding en beroept zich op de exceptio plurium litis consortium.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat zowel [eiseres] als [echtgenoot van eiseres] door ondertekening van het inbrengformulier aan [gedaagde]n opdracht hebben gegeven om de verzameling te verkopen. De rechtbank overweegt dat [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat zij en [echtgenoot van eiseres] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. In artikel 3:171 BW is bepaald dat iedere deelgenoot in een gemeenschap in beginsel bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. In deze regel ligt besloten dat een deelgenoot in zijn vordering of verzoek kan worden ontvangen, ook indien de andere deelgenoten niet als procespartijen in het geding zijn. Indien een of meer deelgenoten van deze bevoegdheid gebruik maken en een rechtsvordering ten behoeve van de gezamenlijke deelgenoten instellen, heeft het daarop gewezen en in kracht van gewijsde gegane vonnis bindende kracht voor alle deelgenoten, dus ook voor diegenen die niet als formele procespartijen aan het geding hebben deelgenomen (vgl. Hoge Raad 24 april 1992, NJ 1992, 461). [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vordering en het beroep op voormelde exceptie wordt verworpen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.3. Als grondslag voor haar vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde]n de verzameling zonder gerechtvaardigde titel onder zich houdt en de beschikking heeft over de verzameling en de daarbij behorende waarde, zodat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, op grond waarvan [gedaagde]n gehouden is om aan [eiseres] schadevergoeding te betalen.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de opdracht van [eiseres] aan [gedaagde]n om de verzameling te verkopen bij brief van de heer [medewerker SRK] van SRK van 23 november 2010 is geannuleerd (productie 5 van de zijde van [eiseres]). Getuige de reactie van [betrokkene] op die brief (productie 6) heeft [gedaagde]n zich daartegen niet verzet. [betrokkene] schrijft dat na betaling van de factuur de gehele collectie kan worden afgehaald. Hiermee, zo begrijpt de rechtbank, beroept [gedaagde]n zich op een retentierecht.
4.5. De rechtbank overweegt verder het volgende. Uit de overgelegde mailwisseling tussen de heren [medewerker SRK] en [betrokkene] (productie 7 van de zijde van [eiseres]) blijkt dat partijen in januari 2011 hebben getracht tot overeenstemming te komen en heeft [betrokkene] aangeboden de verzameling te kopen, met welk voorstel [eiseres] niet akkoord is gegaan. In reactie op de brief van mr. Ombre aan [gedaagde]n van 29 november 2011 (productie 8) schrijft [betrokkene] dat hij in februari 2011 al met [eiseres] een schikking had getroffen, waarbij [eiseres] akkoord is gegaan met het behoud van de verzameling door [gedaagde]n in ruil voor het niet betalen van de factuur van [gedaagde]n. Dat SRK zou hebben geschreven dat [gedaagde]n de verzameling mocht houden, zoals [betrokkene] ter gelegenheid van de comparitie heeft verklaard, blijkt echter nergens uit. Daargelaten dat [eiseres] ook betwist dat er tussen haar en [gedaagde]n een schikking is getroffen met voormelde strekking, uit de nadien gevoerde mailcorrespondentie tussen [betrokkene] en mr. Ombre in mei 2012 (productie 11) blijkt dat partijen nog altijd pogingen deden om overeenstemming te bereiken, waarbij telkens het uitgangspunt was dat de verzameling aan [eiseres] zou worden teruggegeven, zij het dat er nog discussie leek te bestaan over de (wijze van vaststelling van de) waarde daarvan. Ook ter gelegenheid van de comparitie is dat standpunt door beide partijen ingenomen. [eiseres] heeft ter zitting gesteld dat uit de mailwisseling tussen haar en SRK redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat zij de verzameling niet meer terug wilde en [betrokkene] heeft verklaard dat na betaling van de factuur de verzameling op eerste verzoek van [eiseres] zal worden afgegeven.
4.6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verzameling niet aan [gedaagde]n toebehoort, maar dat sprake is van bewaring door [gedaagde]n, die de verzameling onder zich houdt en zich, zoals eerder overwogen, beroept op een retentierecht. In de gegeven omstandigheden is geen sprake van verrijking, laat staan van ongerechtvaardigde verrijking, aan de zijde van [gedaagde]n, als gevolg waarvan [eiseres] schade lijdt. Dat betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. De cataloguswaarde en de geschatte verkoopwaarde van de verzameling behoeven in dat geval geen bespreking meer. Of [gedaagde]n zich terecht beroept op een retentierecht, komt hierna aan de orde.
4.7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagde]n worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.947,00
in reconventie
4.8. [gedaagde]n heeft [eiseres] gefactureerd voor verrichte werkzaamheden. Het betreft het inventariseren, het chronologisch sorteren en het catalogiseren van de postzegelverzameling, waarbij de postzegels in albums zijn gedaan, voorzien van een catalogusnummer en met vermelding van aantal en cataloguswaarde. De vouwbrieven zijn in aparte hoesjes opgeborgen en per staat gerubriceerd. [betrokkene] stelt dat het ging om naar schatting 15.000 tot 20.000 postzegels en stelt dat hij en zijn vader daar elk zeker 14 dagen (tachtig uur) aan hebben besteed. Ter zitting heeft [betrokkene] toegelicht dat met [zoon van eiseres] besproken is dat er bij veiling een commissie van 21,42% van de veilingopbrengst in rekening zou worden gebracht en bij onderhandse verkoop een commissie van 10% van de verkoopprijs en daarbij een uurtarief van € 40,00 voor de uitzoekwerkzaamheden. Er is niet besproken wat de kosten zouden zijn als er helemaal niet zou worden verkocht, aldus [betrokkene]. Hij stelt dat tijdens het bezoek van [eiseres] en [echtgenoot van eiseres] aan [gedaagde]n, en voordat zij het inbrengformulier ondertekenden, ook is gesproken over de kosten en een uurtarief van € 40,00 en dat [eiseres] en [echtgenoot van eiseres] daarmee hebben ingestemd. [gedaagde]n verwijst ten slotte naar artikel 8 van de Algemene inbrengvoorwaarden, op grond waarvan gemaakte kosten in rekening kunnen worden gemaakt. Het uiteindelijk gefactureerde bedrag is aanzienlijk lager dan de werkelijke kosten die gemoeid zijn geweest met de verrichte werkzaamheden, aldus [gedaagde]n.
4.9. [eiseres] betwist dat tussen partijen ooit is gesproken over een uurtarief voor de verkaveling en beoordeling van de verzameling, dan wel voor andere werkzaamheden. [betrokkene] zou haar alleen hebben meegedeeld dat de vergoeding van zijn werkzaamheden afhankelijk is van de opbrengst van de verzameling, hetgeen volgens haar ook blijkt uit artikel 5 van de Algemene inbrengvoorwaarden. Uitgaande van een opbrengst van de verkoop van de vouwbrieven van € 650,00 zou dat een bedrag zijn van € 193,23 (21,42%). In die voorwaarden wordt niet gesproken over (uur)tarieven voor het verkavelen en beoordelen van de verzameling, aldus [eiseres]. De veilinghouder mag alleen door hem gemaakte kosten in rekening brengen, zoals keuringskosten, verzendkosten en invoerrechten (artikel 4 van de Algemene inbrengvoorwaarden). Als de opdracht wordt ingetrokken, dan dient de verkoper ([eiseres]) de veilinghouder ([gedaagde]n) schadeloos te stellen ter hoogte van het geldende opgeld en de daarover verschuldigde belastingen (artikel 3 van de Algemene inbrengvoorwaarden). Dit bedrag wordt berekend op basis van de door de veilinghouder berekende opbrengst die het goed bij openbare verkoop zou hebben kunnen opbrengen. Uitgaande van de door [gedaagde]n geschatte cataloguswaarde van € 1.000,00 (productie 6 bij dagvaarding) en een marktwaarde van 10% van de cataloguswaarde bedraagt de verwachte opbrengst dan € 100,00, zodat de commissie daarover niet meer dan € 21,42 kan bedragen, aldus [eiseres]. In de Algemene inbrengvoorwaarden wordt telkens gesproken over tarieven die bestaan uit percentages, afhankelijk van de collectie van de verkoper. [eiseres] betwist dan ook dat het gebruikelijk is om een uurtarief te hanteren en dat een uurtarief van € 120,00 daarbij gebruikelijk is, zoals [gedaagde]n heeft gesteld. [eiseres] betwist ten slotte dat [gedaagde]n daadwerkelijk de door haar gefactureerde 40 uur aan werkzaamheden heeft verricht aan de verkaveling van de verzameling.
4.10. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op de tussen hen gesloten overeenkomst de Algemene veilingvoorwaarden (de Algemene verkoopvoorwaarden en Algemene inbrengvoorwaarden) van [gedaagde]n van toepassing zijn. Gelet op de nadere toelichting van [betrokkene] ter gelegenheid van de comparitie over de staat van de verzameling bij inbreng, de omvang van de verzameling en de wijze waarop de verzameling is gesorteerd en gecatalogiseerd (ter zitting geïllustreerd met een voorbeeld), is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de aard en de omvang van de door [gedaagde]n gestelde werkzaamheden en de hoeveelheid tijd die daarmee gemoeid is geweest, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat zelfde geldt ten aanzien van de stelling van [gedaagde]n dat bedoelde werkzaamheden noodzakelijk waren om de verzameling gereed te maken voor veiling/verkoop. Ingevolge artikel 8 van de Algemene inbrengvoorwaarden komen de kosten voor die werkzaamheden voor rekening van de verkoper. Gezien de aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden is de rechtbank van oordeel dat het door [gedaagde]n gefactureerde bedrag (€ 1.600,00 exclusief BTW) de kosten voor die werkzaamheden niet te boven gaat. Het gevorderde bedrag is daarom toewijsbaar. Dat betekent dat de vraag of tussen partijen een uurtarief van € 40,00 uur is afgesproken verder geen bespreking meer behoeft.
4.11. Ingevolge artikel 8 van de Algemene inbrengvoorwaarden heeft [gedaagde]n de bevoegdheid de verzameling onder zich te houden totdat hetgeen dat aan haar is verschuldigd is voldaan (retentierecht).
4.12. [eiseres] beroept zich op verrekening van de opbrengst van de door [gedaagde]n verkochte vouwbrieven voor een bedrag van € 650,00.
4.13. De rechtbank overweegt dat [gedaagde]n de tot de verzameling behorende vouwbrieven heeft verkocht, geruime tijd nadat de veiling-/verkoopopdracht door [eiseres] was ingetrokken en de overeenkomst tussen partijen was beëindigd, om, zo heeft [betrokkene] ter comparitie verklaard, zijn schade te beperken en omdat SRK had geschreven dat hij de collectie mocht houden. De rechtbank heeft al eerder overwogen dat van laatstbedoelde mededeling niet is gebleken. Dat betekent dat [gedaagde]n de vouwbrieven heeft verkocht zonder opdracht van [eiseres] en dus zonder dat [gedaagde]n daartoe gerechtigd was. [gedaagde]n heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] en dient daarom bij wege van schadevergoeding de volledige opbrengst van die verkoop aan [eiseres] af te dragen. Het beroep van [eiseres] op verrekening leidt er toe dat [eiseres] dan nog aan [gedaagde]n moet betalen: € 1.904,00 -/- € 650,00 = € 1.254,00. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
4.14. [eiseres] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank overweegt dat, nu de factuur van [gedaagde]n geen betalingstermijn vermeldt en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde]n [eiseres] in gebreke heeft gesteld, vooralsnog geen sprake is van verzuim. De rechtbank acht daarom de wettelijke rente toewijsbaar met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
4.15. De rechtbank overweegt ten slotte dat, hoewel [eiseres] in conventie niet (ook niet meer subsidiair) de afgifte van de verzameling vordert, de rechtbank ervan uitgaat dat, in overeenstemming met de verklaring van [betrokkene] ter gelegenheid van de comparitie, [gedaagde]n na betaling van voormeld bedrag de verzameling (in de staat waarin die zich bevindt, gesorteerd en gecatalogiseerd) aan [eiseres] zal retourneren. Vanaf het moment van betaling van voormeld bedrag door [eiseres] bestaat er immers geen juridische grondslag meer voor [gedaagde]n om de verzameling nog langer onder zich te houden.
4.16. Nu partijen in reconventie over een weer op sommige punten in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde]n tot op heden begroot op € 2.947,00;
5.3. veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde]n te betalen een bedrag van € 1.254,00 (éénduizendtweehonderdvierenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.