Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/651144-10 (P)
Uitspraak: 28 januari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres en plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden te Zwolle op 24 mei 2011, 9 juni 2011, 13 september 2012 en 14 januari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Zwartjes.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 26 februari 2008 te Kampen, althans in Nederland en/of in Syrië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (Irakese vluchteling(en) in Syrië) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als een persoon werkzaam bij het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verteld dat hij/zij via het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (vanuit Syrië) naar Nederland konden laten komen en/of
- de procedure ongeveer drie maanden zou duren en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (een) papier(en) (in een voor hem/hen niet te begrijpen taal) laten ondertekenen waarop hun foto en/of hun naam en/of het teken van het Rode Kruis stond en/of daarbij verteld dat het (een) formulier(en) betrof voor de voortgang procedure en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verteld dat de/het (ondertekende) formulier niet kon worden gekopieerd, omdat het meteen naar het (Nederlandse) consulaat en/of de (Nederladse) ambassade zou worden gebracht en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verteld dat één of meerdere andere perso(o)nen door hem/hen al naar Nederland waren gekomen (via het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties) en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] verteld dat als de procedure niet zou slagen zij/hij hun/zijn geld terug zou(den) krijgen en/of
- die [slachtoffer 2] verteld dat een gesprek gepland stond bij de (Nederlandse) ambassade/ het (Nederlandse) consulaat en/of,
waardoor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 juni 2007 tot en met 27 juli 2007, te Kampen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen (EUR 2000,- en/of EUR 4911,-) (overboeking(en) door [slachtoffer 2]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen (EUR 2000,- en/of EUR 4911,-), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde gevraagd en de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft evenals de officier van justitie vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het oplichtingsmiddel door verdachte zelf is toegepast en hij niet is bevoordeeld door het ten laste gelegde. Verdachte heeft gehandeld in goed vertrouwen. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 25 april 2007 is door het Meldpunt verdachte transacties melding gemaakt van verdachte transacties welke plaatsvonden op 9 februari 2007 en 12 maart 2007 te Kampen bij de [bank] bank voor een totaalbedrag van EUR 5.500,00. In beide gevallen was de begunstigde [verdachte], geboren op [datum]. De contante stortingen zijn verdacht bepaald omdat verdachte [verdachte] een bijstandsuitkering ontvangt. Verdachte is mogelijk betrokken bij bijstandsfraude.
Op 10 juli 2009 is [slachtoffer 1] gehoord en hij verklaarde onder meer het volgende.
[slachtoffer 1] heeft ergens in juli of augustus 2007 gesproken met [persoon 1], een vriendin van hem. [persoon 1] vertelde [slachtoffer 1] over [verdachte] die voor het Rode Kruis werkte. [persoon 1] zei dat [verdachte] “onze mensen” had geholpen om een vluchtelingenstatus voor Nederland aan te vragen. De procedure verloopt via het Rode Kruis en de aanvragen via de Verenigde Naties. In november 2007 belde [slachtoffer 1] [verdachte] op die zichzelf voorstelde als [verdachte], van het Rode Kruis. [verdachte] zei dat hij momenteel met vier gezinnen uit Irak werkte en meer dan 500 gezinnen heeft geholpen bij het aanvragen van de vluchtelingenstatus in Nederland via het Rode Kruis. [slachtoffer 1] en [verdachte] ontmoetten elkaar op 28 december 2007 in het [naam] Hotel. [slachtoffer 1] zei dat hij en [verdachte] hadden afgesproken om elkaar op 6 januari 2008 te ontmoeten in het [naam] hotel, waar hij [verdachte] 5.300,- dollar in Amerikaanse valuta betaalde. [verdachte] zei tegen [slachtoffer 1] dat hij de papieren in zou vullen. [slachtoffer 1] verklaarde dat [verdachte] hem wat aanvragen liet zien die hij op dat moment aan het verwerken was, maar zei dat ze in de “Nederlandse” taal waren en dat hij ze daarom niet kon lezen. [slachtoffer 1] zei wel dat er een logo van het Rode Kruis op de aanvragen stond. [verdachte] zei ook dat hij van [slachtoffer 1] en zijn vrouw een kopie van hun paspoorten nodig had, twee foto’s en documentatie van de Verenigde Naties waarin stond dat ze vluchtelingen waren. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij medio februari 2008 [verdachte] opbelde, die zei dat alles in orde was met de aanvraag en dat het drie maanden zou duren.
[slachtoffer 1] is op 21 november 2011 middels een videoconferentie met de autoriteiten in de Verenigde Staten gehoord door de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor bevestigde hij zijn verklaring zoals afgelegd bij de FBI op 10 juli 2009. Hij verklaarde voorts: “(…) [verdachte] zei dat het Rode Kruis geen ruimte had voor andere families en dat daarom betalingen versneld moesten worden gedaan, dat wil zeggen het Rode Kruis had al meer mensen geaccepteerd dan ze aan konden. (…)”
Op 29 oktober 2009 is [slachtoffer 2] op het politiebureau te Otahuhu, Auckland, Nieuw Zeeland gehoord en verklaarde onder meer het volgende:
“(…)Toen ik met mijn gezin in Syrië aankwam, ben ik naar het kantoor van de Verenigde Naties in Damascus, de hoofdstad van Syrië, gegaan en heb de vluchtelingenstatus aangevraagd voor mezelf en voor mijn gezin. (…) Ik heb contact gehad met de nicht van mijn vrouw, [persoon 1]. (…) [persoon 1] vertelde ons dat ze iemand kende die [verdachte] heette en in Nederland woonde en voor het Rode Kruis werkt.(…) Hij kon vluchtelingen helpen om via het Rode Kruis naar Nederland te komen. (…) In mijn eerste gesprekken met [verdachte] vertelde hij mij dat de afhandeling van de formaliteiten van de aanvraagprocedure ongeveer drie maanden in beslag zou nemen. [verdachte] vroeg ons hem de nodige informatie te verschaffen, mijn huwelijksakte, de Syrische beschermingspapieren, kopieën van ons paspoort en staatsburgerschap. (…) Nadat we die hadden verzameld werd afgesproken toen we over de telefoon met elkaar spraken dat als onze aanvraag van de vluchtelingenstatus niet binnen drie maanden was goedgekeurd of geaccepteerd, hij al het geld aan ons terug zou geven. (…) Tijdens de eerste gesprekken die ik met hem had schatte hij de kosten van zijn hulp bij de overplaatsing van Syrië naar Nederland voor mijn gezin op $ 12.000,-. (…) Mij is verteld dat [verdachte] vertegenwoordiger was van het Rode Kruis. (…) [persoon 1] stuurde me de rekening van [verdachte], die op naam stond van [verdachte]. Het geld is overgemaakt door middel van een bankoverschrijving via Western Union. De betalingen bestonden uit verschillende bedragen en vonden op verschillende tijdstippen plaats. (…) Dit gesprek vond plaats rond 26 december 2007. [verdachte] zei dat ik hem de volgende dag met [persoon 1]’s broer [persoon 2] moest komen opzoeken in Hotel [naam] in Damamcus (…). (…) Tijdens die eerste ontmoeting in het hotel zei hij, nadat we onszelf hadden geïntroduceerd, tegen [persoon 2] en mij dat hij de volgende dag naar ons huis zou komen en dat hij wilde dat alle betrokkenen die naar Nederland wilden migreren daar aanwezig waren om papieren te ondertekenen die hij vervolgens aan het Rode Kruis in Syrië zou geven. (…) [verdachte] liet ons documenten zien die we moesten lezen en ondertekenen. Ik kon de taal waarin ze geschreven waren niet begrijpen; mogelijk was het Nederlands. Op de formulieren stonden onze foto’s en rode stempels met het symbool van het “Rode Kruis”erop. [verdachte] zei ons dat we de formulieren moesten ondertekenen en iedereen die aanwezig was en van wie een foto op een formulier stond ondertekende ze. Toen ik hem vroeg kopieën van de formulieren voor me te maken zei hij dat dat niet kon omdat hij ze onmiddellijk naar het consulaat of de ambassade zou brengen. Voor de formulieren waarop onze foto’s waren bevestigd wees [verdachte] de plek aan waar we moesten tekenen. (…) Tijdens die bijeenkomst vertelde [verdachte] me dat de formulieren voor het aanvragen van de vluchtelingenstatus van mijn familie in behandeling waren en hij wenste me succes met het gesprek met de Nederlandse ambassade dat naar zijn zeggen op 21 januari 2008 zou plaatsvinden. (…) [verdachte] wist niet of dat een probleem was, maar als dat het geval zou zijn, als de Nederlandse ambassade de paspoorten niet zou accepteren, dan zou [verdachte] zijn geld aan [persoon 3] of mij teruggeven. (…) Hij stelde me gerust en zei dat alles in orde zou komen en gaf me zijn visitekaartje. (…) Ik kende hem als [verdachte] [verdachte].(…) Het contactadres dat ik van [verdachte] heb is: [verdachte], [plaats en adres] Nederland. (…).”
[slachtoffer 2] is op 5 juli 2012 middels telehoren met de autoriteiten in Nieuw Zeeland, gehoord door de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor verklaarde hij consistent aan zijn verklaring afgelegd op het politiebureau te Otahuhu, Auckland, op 29 oktober 2009. Hij verklaarde voorts: “(…) Ik zag iets roods op de papieren, van het Rode Kruis of iets anders. Ik vroeg hem of ik een kopie kon krijgen van het papier, maar hij vertelde dat hij druk was. (…) Hij toonde documenten van mensen die naar NL waren overgebracht, maar ook documenten van wie de aanvraag niet gelukt was en aan wie hij het geld had teruggestort. (…) [verdachte] zou naar de ambassade van NL gaan met de aanvragen. De volgende maand zouden we kunnen vertrekken.(…).”
Op 13 juni 2007 werd door [slachtoffer 2] een bedrag van EUR 2.000,00 vanuit Libanon op de rekening van verdachte gestort en door verdachte opgehaald. Op 23 juli 2007 werd door [slachtoffer 2] een bedrag van EUR 4.911,00 vanuit Libanon op de rekening van verdachte gestort en door verdachte opgehaald.
Tijdens het verhoor van verdachte op 28 februari 2008 zijn hem documenten getoond die de vrouw van verdachte aan de verbalisanten beschikbaar had gesteld. Het betreft onder andere een kopie van het paspoort van [slachtoffer 2]. Verdachte erkent dat deze documenten bij hem in de woning lagen.
Op 21 april 2008 zijn twee voorgangers van de [kerk] te Kampen aan het bureau van de politie te Zwolle gekomen en hebben onder meer verklaard dat zij [verdachte] kennen onder de naam [verdachte] of [verdachte]. Van diverse mensen (asielzoekers) uit hun geloofsgemeente hebben zij diverse klachten over deze [verdachte] gehoord. Hij doet zich belangrijk voor en heeft allerlei visitekaartjes met de naam [verdachte]. Hij beweert dan o.a. werkzaam te zijn voor de IND, VN, AIVD en terreurbestrijding. [persoon 1] had hen verteld, dat familie en kennissen van haar, die vanuit Irak naar Syrië zijn gevlucht te Syrië aan [verdachte] geld hebben betaald voor bemiddeling via de VN om hen naar Nederland te brengen.
[persoon 1] [persoon 1] heeft bij de rechter-commissaris van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 november 2011 onder meer verklaard:
“Ik ken [verdachte] als [verdachte]. (…) Op zijn visitekaartje stond [verdachte], althans dat denk ik, het is alweer ongeveer 5 jaar geleden. (…) [verdachte] werkte voor het Rode Kruis en de voor de Verenigde Naties en hij kon helpen met mensen over te laten komen naar Nederland. Tussen 2006 en 2007 is dat voor het eerst ter sprake gekomen. (…) [verdachte] heeft verteld dat onze familie op een legale manier naar Nederland zou komen. Het zou allemaal via de VN lopen. (…) Het geld moest aan [verdachte] betaald worden. Ze hebben het geld overgemaakt naar de rekening van hem en zijn vrouw via Western Union. (…)”
Achter de verklaring van getuige [persoon 1] bij de politie te Oude Tonge d.d. 28 april 2008 zijn meerdere visitekaartjes gevoegd van “[VERDACHTE]” en “[verdachte] ”.
De echtgenote van verdachte, [persoon 4], verklaarde onder meer:
“(…) Ik ben 2004 getrouwd met [verdachte], roepnaam [verdachte]. (…) Wij wonen aan de [adres]. (…) Ik weet niet wat mijn man precies verdien[t]. Hij is momenteel werkloos. (…) . Ondanks het feit dat mijn man een uitkering geniet zegt hij werk te hebben. Hij zegt dat dit een soort geheime dienst werkzaamheden zijn. Ik weet niet wat deze werkzaamheden inhouden. Ik weet ook niet wat hij daarmee verdien[t]. (…) Hij moet soms plotseling op de vreemdste tijden op pad. (…) Hij is met regelmaat ’s nachts weg. Soms ook meerdere dagen, echter nooit langer dan 14 dagen. (…) . Ik heb gezien dat mijn man met regelmaat grote bedragen geld in huis heeft. Ik weet niet om hoeveel geld dit gaat. (…) Hij vertelde dat hij dat geld kreeg van familie dan wel van vrienden. (…) U vraagt mij naar de naam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] of [slachtoffer 2]. Die naam komt mij bekend voor. Volgens mij in relatie tot de mensen die naar Nederland zouden komen via de man van het Rode Kruis. Ook heb ik volgens mij die naam wel gezien in emailtjes en op ingescande documenten, zoals identiteitspapieren. U vraagt mij of ik wel eens gezien heb of [verdachte] in het bezit was van Amerikaanse dollars. Volgens mij heb ik wel eens wat dollars gezien, maar dat is nooit veel geweest. (…) U vraagt naar stortingen op mijn rekening. (…) Dit geld moet door mijn man gestort zijn. (…) Ik kan geen zinnig woord over de herkomst van dit geld zeggen. (…) Ik heb wel eens geld overgemaakt voor [verdachte]. Volgens mij één of twee keer. Dit ging via de Western Union, via het postkantoor in Kampen. (…) Ik heb nog een aantal papieren van het Rode Kruis gevonden met daarbij gescande identiteitspapieren. Ten behoeve van het onderzoek stel ik u die ter beschikking. (…).”
Verdachte heeft in februari 2008 onder meer verklaard:
“(…) Op 10 januari 2000 ben ik in Nederland aangekomen en heb daar asiel aangevraagd. Mijn e-mailadres is [e-mailadres]. (…) . Mijn vrouw heeft een rekening bij de [bank]. Ik heb een rekening bij de [bank] en een bij de [bank]. (…) Van mijn neef, die in Turkije woont, [persoon 5] , kreeg ik zo af en toe wat geld. Ik denk dat ik 3 of 4 maal geld van hem gekregen. Echter nooit meer dan € 2.000,- euro per keer. Ik denk dat ik in totaal ongeveer 5.000,- euro van hem heb gekregen. (…) Vorig jaar ben ik nog bij mijn neef in Syrië geweest. Ik ben op 13 januari 2008 in Nederland teruggekomen. (…) Vlak voor de kerst ben ik naar Syrië vertrokken. (…) .
In 2006, volgens mij in december, kwam ik in contact met iemand die een pas droeg van het Rode Kruis, genaamd [persoon 6], een man van Afrikaanse afkomst. Dit was in Damascus. Hij vertelde dat hij voor het internationale Rode Kruis werkte, voor een Nederlandse afdeling uit Den Haag. Hij vertelde dat zij Irakese mensen hielpen die problemen hadden om legaal naar andere landen te kunnen reizen. Ik vertelde hem over Irakese christenen, die in Syrië zitten en niet terug kunnen naar Irak. Deze mensen hadden geen onderdak in Syrië. Ik heb gevraagd of hij deze mensen zou kunnen helpen. Hij vertelde dat dat mogelijk was. Ik vroeg hem wat die mensen dan moesten doen. De mensen moeten dan een kopie van hun Irakese paspoort, een kopie van hun nationale identiteitskaart en per persoon twee pasfoto’s inleveren. Deze zaken moesten dan als bijlage bij een e-mailbericht aan mij worden toegestuurd naar mijn e-mailadres. (…) Ik zorgde dan dat [persoon 6] dit kreeg. (…) [persoon 6] zei dan toe deze in te leveren bij het Rode Kruis in Den Haag. Als de mensen voor een gesprek op de Nederlandse Ambassade in Damascus moesten komen, moesten zij hun originele documenten meenemen. [persoon 6] vertelde, dat de kosten voor afhandeling van de aanvraag 2500 Amerikaanse dollars moest kosten, dat is ongeveer 1800 euro. (…) Ik heb 1000 Amerikaanse dollars gehad. Ik nam die mee uit Syrië.(…) . Ik weet niets van het wisselen van 10.000,- in januari 2007 bij de [bank] te Kampen. (…) Het klopt dat ik op 9 februari 2007, 2000 euro op mijn rekening heb gestort. (…) Het klopt dat ik op 12 maart 2007 wederom bij de [BANK] te Kampen een bedrag van 3500 euro opgenomen. (…) Het klopt dat ik in die periode 5500 euro heb gestort bij de [BANK] te Kampen. (…) . Ik heb geld gestort gekregen vanuit Libanon door een man genaamd [slachtoffer 2}, een kennis van mij. Ik leerde hem kennen in Syrië. (…) Dit was geld van Irakese christenen en dat bestemd was voor [persoon 6]. Dit moest aan [persoon 6] betaald worden om naar Nederland te kunnen komen. (…) [persoon 6] zei dat de mensen op 22 februari 2008 een gesprek zouden hebben op de Nederlandse ambassade in Damascus. (…) Kort gezegd, die mensen moesten geld betalen aan [persoon 6] om naar Nederland te komen. (..) Eén en ander is ongeveer 8 maanden geleden begonnen. (…) Die keren dat ik geld gestort kreeg door [slachtoffer 2} dan was dat geld van de mensen die naar Nederland wilden komen. (…) Ik ontving geld en emailverkeer en speelde dit door aan [persoon 6]. (…) [persoon 6] heeft kennelijk het geld in de zak gestoken en is met de noorderzon vertrokken. (…) . U houdt mij voor dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2007 drie keer geld is gestort op de [bank] rekening van mijn vrouw. (…) Mogelijk heb ik dit verdiend met gokken. (…) Ik heb ook nog geld van vrienden in bewaring genomen. (…) Dit was ongeveer 5500 à 6000 euro. (…) Ik ken de vriend uit Dubay als [persoon 7]. (…) Ik kan die [persoon 7] niet bereiken. (…) Ook heb ik wel geld van iemand uit Kampen in ontvangst genomen om dat voor hem te bewaren. (…) Hij heet [persoon 8] (fon.). (…) Ik heb met regelmaat contant geld op zak. (…) U vraagt mij of [persoon 4} wel eens op mijn verzoek geld heeft overgemaakt via de Western Union, via het postkantoor in Kampen. Ik kan mij niet herinneren dat ik [persoon 4] gestuurd heb om dit voor mij te doen. U houdt mij voor dat [persoon 4] verklaard heeft dat we geld voor mij (…) hebben overgemaakt. (…) Het is niet gebeurd.(…)
U houdt mij voor dat ik in de maand juli 2007 ongeveer 11.000 euro gestort heb gekregen van[slachtoffer 2] voor [persoon 6] van het Rode Kruis. Dat klopt. Ik heb dat geld opgenomen en betaald aan [persoon 6]. U vraagt mij hoe het dan mogelijk is dat ik in die periode ongeveer 8300 euro op mijn eigen rekening heb kunnen storten. Dat geld is afkomstig van mijn familie. (…) U toont mij uitgeprinte documenten . Ik herken de documenten. Ze lagen bij mij thuis. In mijn computer moeten er nog meer zitten. Dit zijn allemaal mensen die door tussenkomst van [persoon 6] naar Nederland zouden komen. (…) Tussen deze documenten zit ook een kopie van het Irakese paspoort van [slachtoffer 2].(…)”
De verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij als tussenpersoon voor [persoon 6] fungeerde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit navraag door [verbalisant 1], financieel recherchekundige, regiopolitie IJsselland bij het Nederlandse Rode Kruis blijkt dat de naam [persoon 6] niet voorkomt in de database werknemers en gedelegeerden en de vrijwilligers database van het Rode Kruis. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij tijdens het laatste gesprek met [verdachte] de naam [persoon 6] heeft gehoord en vroeg wie [persoon 6] was. [verdachte] zei dat het de persoon is die zijn aanvraag moest verwerken. Aangever verklaart dat hij [persoon 6] nooit ontmoet heeft, waarbij de rechter-commissaris vaststelt dat [slachtoffer 2] schamper lacht. Ook de echtgenote van verdachte verklaart deze naam nimmer gehoord te hebben.
Het bestaan van [persoon 6] is de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden. Echter, mocht [persoon 6] daadwerkelijk bestaan, dan doet dat niet af aan het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat verdachte zich heeft voorgedaan als medewerker van het Rode Kruis dan wel de Verenigde Naties en hij daarmee een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 26 februari 2008 te Kampen en in Syrië, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (Irakese vluchteling(en) in Syrië) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als een persoon werkzaam bij het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verteld dat hij via het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] (vanuit Syrië) naar Nederland kon laten komen en
- de procedure ongeveer drie maanden zou duren en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] papieren in een voor hen niet te begrijpen taal laten ondertekenen waarop hun foto en hun naam en het teken van het Rode Kruis stond en daarbij verteld dat het een formulier betrof voor de voortgang procedure en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] verteld dat één of meerdere andere personen door hen al naar Nederland waren gekomen (via het Rode Kruis en/of de Verenigde Naties) en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] verteld dat als de procedure niet zou slagen zij hun geld terug zouden krijgen en
- die [slachtoffer 2] verteld dat een gesprek gepland stond bij de (Nederlandse) ambassade/ het (Nederlandse) consulaat,
waardoor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] (telkens) werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Van het 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1. Oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een werkstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaar. Hierbij heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen verdachtes zaak afgerond had moeten worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij een strafoplegging rekening gehouden moet worden met het blanco strafblad van verdachte en het tijdsverloop. De redelijke termijn is fors overschreden waardoor verdachte meer dan 10 procent strafkorting toekomt. De raadsvrouw stelt dat bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke werkstraf voldoende zal zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichtingspraktijken, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn slachtoffers. De slachtoffers betroffen vluchtelingen vanuit Irak die zich op dat moment in Syrië bevonden en onzeker waren over hun toekomst in dat land. Een regulier traject om als vluchteling naar Nederland te kunnen zou vele jaren in beslag nemen. De slachtoffers waren al gedupeerd door de redenen van het vluchten. Verdachte heeft door middel van leugenachtige beloftes slachtoffers grote geldbedragen afhandig gemaakt. Door zijn optreden heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad.
Ten aanzien van het door de verdediging opgeworpen punt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In casu is deze termijn naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op het moment dat verdachte is aangehouden, te weten op 26 februari 2008. Derhalve zijn inmiddels bijna vijf jaren verstreken. De rechtbank heeft oog voor de omvang van het onderzoek gelet op de opsporingsactiviteiten in Syrië. Daarnaast zijn drie getuigen middels rechtshulpverzoeken in de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland gehoord hetgeen de nodige vertraging heeft opgeleverd. De rechtbank acht de redelijke termijn in de zaak van verdachte met ongeveer 2,5 jaar overschreden en zal hiermee dan ook rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden, maar gelet op het lange tijdsverloop van de zaak zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke vrijheidstraf opleggen. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd voor de duur van 2 jaar passend.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd toewijzing van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag groot € 6.911,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aangevoerd dat de benadeelde partij $ 4.000,- terug heeft gekregen en dit bedrag daarom in mindering moet worden gebracht op de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 6.911,00 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende, weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 6.911,00, verminderd met de door de benadeelde partij terugontvangen $ 4.000,- dollar, omgerekend € 2.943,77. De rechtbank heeft als peildatum 2 mei 2007 genomen met betrekking tot de wisselkoers. Dit bedrag, € 3.967,23, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Auckland (te Nieuw-Zeeland), van een bedrag van € 3.967,23 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2007 (de dag waarop het onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.967,23, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. A.M. Rikken en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2013.
Mr. M. Aksu voornoemd was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.