RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940360-12
Uitspraak d.d.: 29 januari 2013
Tegenspraak
in de zaak tegen de - ten tijde van het ten laste gelegde - minderjarige:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1991],
wonende te [plaats, adres].
Raadsvrouw: mr. W.H. Boer, advocaat te Heerde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 oktober 2009 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bloemenzaak], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen
diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met voormeld oogmerk
- zich naar de (bloemen)winkel/kiosk [bloemenzaak] heeft begeven
en/of voornoemde (bloemen)winkel/kiosk binnen is gegaan en/of
- zijn gezicht/hoofd heeft bedekt (middels een bivakmuts en/of capuchon)
en/of
- een hakmes/hakbijl, althans een scherp voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft
getoond, althans (duidelijk) zichtbaar aanwezig heeft gehad voor die [slachtoffer]
en/of (daarbij) heeft gezegd/geroepen: "Geld" en/of "Kassa",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 02 oktober 2009 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of
[bloemenzaak], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,
- zich naar de (bloemen)winkel/kiosk [bloemenzaak] heeft begeven
en/of voornoemde (bloemen)winkel/kiosk binnen is gegaan en/of
- zijn gezicht/hoofd heeft bedekt (middels een bivakmuts en/of capuchon)
en/of
- een hakmes/hakbijl, althans een scherp voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft
getoond, althans (duidelijk) zichtbaar aanwezig heeft gehad voor die [slachtoffer]
en/of (daarbij) heeft gezegd/geroepen: "Geld" en/of "Kassa",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 2 oktober 2009 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een poging tot een overval op zijn zaak genaamd [bloemenzaak], gevestigd aan [adres te plaats]. [slachtoffer] heeft in een bloempot in zijn zaak de vleesbijl aangetroffen waarmee hij tijdens de poging tot overval werd bedreigd. De bijl is veiliggesteld en op DNA-sporen onderzocht. Daarbij is een profiel verkregen van een man. Op 1 februari 2012 is door het NFI gerapporteerd dat het referentiemonster van verdachte overeenkomt met voornoemd DNA spoor.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot afpersing. Voor de ten laste gelegde poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld heeft zij vrijspraak gevorderd.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit. Ze heeft betoogd dat haar cliënt niet het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening en dat hij ook niet de intentie had om aangever goederen te laten afgeven. Het was verdachte enkel om geld te doen. Ook heeft hij zijn gezicht niet bedekt met een bivakmuts. Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat haar cliënt niet voornemens was geweld te gebruiken. Meer dan bedreiging met geweld kan daarom niet worden bewezen, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op aangifte en de verklaring van verdachte acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld niet bewezen. Wel acht de rechtbank bewezen de ten laste gelegde poging tot afpersing. De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2013 en de aangifte van [slachtoffer]2.
De rechtbank ziet gelet op de onderstaande bewezenverklaring geen aanleiding in te gaan op de hierboven weergegeven verweren van de raadsvrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 2 oktober 2009 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bloemenzaak],
- zich naar de bloemenwinkel/kiosk [bloemenzaak] heeft begeven en voornoemde
bloemenwinkel/kiosk binnen is gegaan en
- een hakmes/hakbijl aan die [slachtoffer] heeft getoond, althans duidelijk zichtbaar aanwezig heeft
gehad voor die [slachtoffer] en daarbij heeft gezegd/geroepen: "Geld" en/of "Kassa",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Naar de persoon van verdachte heeft een onderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 november 2012, opgemaakt door J.G. Fennema, psycholoog. Met de conclusie van dit rapport dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, kan de rechtbank zich verenigen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur te vervangen door 100 dagen jeugddetentie en een jeugddetentie van 300 dagen met aftrek, waarvan 255 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft verzocht daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte:
- zich verplicht dient te melden bij de reclassering zolang en frequent de reclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan hulpverlening bij zijn financiële problemen;
- meewerkt aan een ambulante behandeling indien de reclassering dat nodig acht.
De raadsvrouw heeft matiging van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf en (voorwaardelijke) vrijheidsstraf bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat haar cliënt voltijds werkt en dat de positieve wending die hij zijn leven heeft gegeven niet onder druk mag komen te staan. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat haar cliënt aanvankelijk en bij herhaling niet is gewezen op zijn recht op verhoorbijstand en de hulpofficier van justitie hierop geen controle heeft gehouden. Dit verzuim moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot overval op een bloemenkiosk in [plaats]. Hij heeft daarbij onder bedreiging met een hakmes of hakbijl geprobeerd de eigenaar van de winkel te dwingen tot afgifte van geld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Verdachte heeft met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Dat verdachtes gedragingen grote impact hebben gehad op het slachtoffer en dat zijn gevoel van veiligheid door verdachtes toedoen in ernstige mate is aangetast, is onder meer gebleken uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting. Zo heeft hij verklaard dat hij in zijn winkel geen koopavonden meer heeft, dat zijn vader hem komt helpen bij het afsluiten van de winkel en dat hij erg op zijn hoede is, met name op donkere plekken.
Een dergelijke overval behoort tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het eerder vermelde rapport van J.G. Fennema voornoemd en de hiervoor vastgestelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Uit voornoemd rapport komt naar voren dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis (met narcistische en antisociale trekken). Niet is uitgesloten dat deze zich kan gaan ontwikkelen, met name vanwege de gedragsstoornis die er ten tijde van het plegen van de overval wel degelijk is geweest en de gebrekkige identiteitsontwikkeling. Ten tijde van het ten laste gelegde was zowel sprake van middelenmisbruik als van een identiteits- en gedragsstoornis die de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed. Volgens Fennema maakt een aantal factoren verdachte kwetsbaar, zoals zelfoverschatting, liegen c.q. oneerlijkheid uit opportunisme, externaliseren, een gebrekkig empatisch vermogen, een onvoldoende normbesef en gebrekkige gewetensfunctie. Het recidivegevaar is onder de huidige omstandigheden laag. Wel is sprake van een aantal onzekere factoren, zoals het ontbreken van een realistisch zelfbeeld, zelfbepalend gedrag, enige beïnvloedbaarheid en een beperkt sociaal netwerk. Deze kunnen een bedreiging voor de verdere persoonlijkheidsontwikkeling gaan vormen indien bijvoorbeeld de baan van verdachte zou wegvallen. Dan valt ook niet uit te sluiten dat zich een persoonlijkheidsstoornis gaat ontwikkelen, waarbij het recidiverisico zal toenemen, aldus Fennema.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie van 300 dagen en werkstraf van 200 uur passend en geboden. Van de jeugddetentie zal de rechtbank 254 dagen voorwaardelijk opleggen (volgens berekening van de rechtbank heeft verdachte 46 dagen in voorarrest doorgebracht), teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten begaat. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank stelt enerzijds vast dat er - gelet op voornoemd rapport van deskundige Fennema, het reclasseringsrapport van 5 november 2012 en verdachtes verklaring ter terechtzitting - sprake is van een positieve wending/ontwikkeling in het leven van verdachte. Positief is bijvoorbeeld dat verdachte een baan heeft. Anderzijds geven de rapporten en zijn justitiële documentatie aanleiding om die wending/ontwikkeling als pril en kwetsbaar te beschouwen. De rechtbank ziet, in aanmerking nemend dat niet is uitgesloten dat zich een persoonlijkheidsstoornis kan gaan ontwikkelen als verdachte zou terugvallen in zijn oude manier van leven, aanleiding om ten aanzien van de verplichte reclasseringsbegeleiding de mogelijkheid van een ambulante behandeling open te laten.
Voor zover de raadsvrouw heeft verzocht de straf te matigen nu verdachte bij herhaling niet is gewezen op zijn recht op verhoorbijstand, overweegt de rechtbank dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte - ten tijde van de poging afpersing minderjarig maar ten tijde van zijn verhoren meerderjarig - tijdens zijn tweede verhoor voor het eerst een bekennende verklaring heeft afgelegd terwijl hij (evenals bij het eerste verhoor) ten onrechte niet was gewezen op het hem toekomende recht op verhoorbijstand. Tijdens het daaropvolgende verhoor is hij alsnog op dit recht gewezen. Na vervolgens tussentijds telefonisch contact te hebben gehad met zijn raadsvrouw heeft verdachte volhard in zijn bekentenis. Ook ter terechtzitting heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Gezien het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding tot een strafkorting vanwege het vastgestelde verzuim.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf op de voet van artikel 77gg in verbinding met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de veroordelingen op respectievelijk 26 januari 2011 en 7 september 2011 bij de politierechter te Zutphen.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 721, - vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij is opgebouwd uit een bedrag van € 151,- betreffende zijn bijdrage aan de Stichting Overlast Donatie, een bedrag van € 220,- voor materiële schade aan producten en een bedrag van € 350,- voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toekenning van de verzochte schadevergoeding.
De raadsvrouw heeft de vordering betwist. Ze heeft hiertoe aangevoerd dat de benadeelde partij zijn zaak niet heeft hoeven sluiten om aangifte te doen. Dat deel van de vordering dient dan ook te worden afgewezen. Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij de kaartenstandaard zelf heeft omgegooid, hetgeen niet aan haar cliënt kan worden toegerekend. Ook blijkt uit het dossier niet van schade aan potten, planten en vazen. De vordering dient om die reden te worden gematigd tot de helft. Ook dient de vordering voor immateriële schade te worden gematigd tot de helft. De benadeelde partij had immers na een eerdere overval al een onveilig gevoel en de winkel zou volgens de website wel open zijn op koopavonden.
De rechtbank overweegt dat anders dan de benadeelde partij stelt, niet is gebleken van een verplichting tot het betalen van een bedrag van €151,- aan de Stichting Overlast Donatie. Evenmin is gebleken dat die stichting in deze relevante handelingen heeft verricht voor de benadeelde partij.
Overigens komen kosten/inkomstenderving in verband met het doen van aangifte in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij heeft in dit concrete geval echter onvoldoende onderbouwd dat terzake sprake is geweest van inkomstenderving. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren wat betreft de genoemde kosten.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat schade is ontstaan omdat de benadeelde partij het kaartenrek naar verdachte heeft geduwd en verdachte dat niet is toe te rekenen, overweegt de rechtbank dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij het kaartenrek naar verdachte heeft geduwd ter verdediging van zichzelf. Volgens de aangifte heeft verdachte het kaartenrek teruggeduwd en heeft hij in zijn vlucht een aantal kratten met zonnebloemen omgegooid. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte terzake schade heeft geleden. Nu dit deel van de vordering de rechtbank overigens niet onredelijk voorkomt, zal zij de vordering toewijzen.
Ten aanzien van de vordering voor immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden. Dit deel van de vordering is derhalve voor toewijzing vatbaar.
Alles samenvattend zal de rechtbank een bedrag van € 570,- (€ 220,- voor materiële- en
€ 350,- voor immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente toewijzen waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 45, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
Beslissing
* verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 300 (driehonderd) dagen;
* bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 254 (tweehonderdvierenvijftig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren de navolgende algemene- dan wel bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* legt als algemene voorwaarden op dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* legt als bijzondere voorwaarden op dat de veroordeelde:
- zich meldt bij de reclassering zolang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich overigens gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, voor zover en zolang als dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, ook indien dat inhoudt:
* het meewerken aan een ambulante behandeling;
* het meewerken aan financiële hulpverlening, waarbij hij inzicht dient te geven in
zijn financiële situatie;
* geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven hakmes;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 570,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2009, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 570,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2009, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 11 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door mrs. P.J.C. Cremers, voorzitter tevens kinderrechter, E.G. de Jong en J.C. van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2013.
Voetnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0610 2009067460, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noord West Veluwe, gesloten en ondertekend op 13 september 2012.
2 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p.29