Vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 231583 / HA ZA 12-451
Vonnis van 2 januari 2013
[eiser]
eiser,
advocaat mr. T.M. Maters te Huissen,
[gedaagden (3)]
gedaagden,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom te Nijkerk.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1] en de heer en mevrouw [gedaagde sub 2 en 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 augustus 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 16 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer en mevrouw [gedaagde sub 2 en 3] zijn vennoten van [gedaagde sub 1].
2.2. [gedaagde sub 1] baatte twee sportscholen uit: een vestiging in [woonplaats] en een vestiging in [woonplaats].
2.3. Bij de stukken zit een niet ondertekend schriftelijk stuk gedateerd 23 januari 2012 met als opschrift “vastlegging koopovereenkomst”. In dit stuk staan de heer en mevrouw [gedaagde sub 2 en 3] handelend onder de naam [gedaagde sub 1] aangeduid als verkopers en [eiser] als koper. In dit stuk staat verder, voor zover van belang:
Verklaart te hebben gekocht en aanvaard, de inventaris, de virtuele eigendommen, de ontwerpen en de inrichting, de goodwill, leningen, van [gedaagde sub 1] [woonplaats]. voor
€ 50.000,-- (zegge vijftigduizend Euro)
Zijnde;
€ 11.765,-- voor de overname lening ING Bank
€ 38.235,-- goodwill
Artikel 1.
De levering van het verkochte zal plaatsvinden op 01 februari 2012 of eerder indien koper dit wenst. Tot het tijdstip van levering blijft het verkochte voor rekening en risico van [gedaagden sub 2 en 3]. Alle voor dat tijdstip ontstane vorderingen en schulden blijven voor rekening van de verkoper.
Artikel 2.
De verkoper staat er voor in, dat alle voorwerpen, welke bij het tekenen van de koopovereenkomst aanwezig waren, op de dag der aanvaarding eveneens aanwezig zullen zijn en wel in dezelfde toestand zoals gezien op 20 januari 2012 om 12.00 uur. Verkoper staat er voor in, dat deze voorwerpen zijn onbezwaarde eigendom zijn, niet fiduciaire eigendom of anderszins tot zekerheid zijn overgedragen en niet met beslag zijn bezwaard. Hij is echter tot generlei vrijwaring gehouden voor verborgen gebreken van deze zaken.
Artikel 5.
Van de koopsom ad € 50.000,-- (zegge: vijftigduizend Euro) wordt uiterlijk op 01 februari 2012 € 12.500,-- betaald als borg zoals genoemd in artikel 7 van deze overeenkomst, op uiterlijk 01 januari 2012 wordt € 37.500,-- betaald ( 11 maandelijkse termijnen van
€ 3.409,09) zijnde het restant van de koopsom.
2.4. [gedaagde sub 1] heeft voor het bedrijfspand in [woonplaats] een huurovereenkomst gesloten met Sportschool [sportschool] B.V. (hierna: [sportschool]).
2.5. Op 4 april 2012 heeft [sportschool] [gedaagde sub 1] en haar vennoten gedagvaard en onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het verhuurde gevorderd wegens achterstallige huurbetalingen.
2.6. Tot 18 april 2012 heeft [eiser] de vestiging in [woonplaats] geëxploiteerd. Vanaf 19 april 2012 heeft [gedaagde sub 1] ervoor gezorgd dat de vestiging in [woonplaats] open bleef.
2.7. Op 25 april 2012 hebben de heer en mevrouw [gedaagde sub 2 en 3] [eiser] aangeschreven en hem een termijn gegeven van vijf dagen om de achterstallige huur ad € 11.475,50 en een waarborgsom ad € 32.175,00 te voldoen en de (onder)huurovereenkomst te tekenen. In de brief staat verder, voor zover relevant:
Mocht u aan één of meerdere van deze verzoeken geen gehoor geven dan stel ik u namens cliënten, voor zover nog vereist, uitdrukkelijk in gebreke. Cliënten ontbinden in dat geval hierbij de tussen u en hen gesloten huurovereenkomst inzake de bedrijfsruimte (…)
Naast het feit dat u de huurovereenkomst niet nakomt, schiet u ook tekort in de nakoming van de tussen u en cliënten gesloten overeenkomst inzake de overname van de sportschool. U zou voor 1 februari 2012 een bedrag aan cliënten betalen van € 12.500,00 en vervolgens maandelijks met ingang van 1 maart 2012 een bedrag van € 3.409,09. Op grond van die afspraken bent u nog € 8.618,18 aan cliënten verschuldigd, welk bedrag over enkele dagen weer verhoogd zal worden met € 3.409,09 (namelijk op 1 mei 2012).
Gezien het bovenstaande verzoek ik u en voor zover nodig sommeer ik u namens cliënten om binnen veertien dagen na heden het bedrag van € 12.027,27 te betalen aan cliënten op het bij u bekende bankrekeningnummer. Mocht u dat niet doen, dan stel ik u hierbij, voorzover nog vereist uitdrukkelijk in gebreke en dient u de tussen u en cliënten gesloten overeenkomst inzake de overname van de sportschool als ontbonden te beschouwen.
2.8. Op 2 mei 2012 heeft [eiser] schriftelijk de koopovereenkomst vernietigd op grond van bedrog dan wel dwaling. Subsidiair heeft [eiser] in die brief de koopovereenkomst ontbonden.
2.9. [eiser] heeft na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag gelegd ten laste van gedaagden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert in de eerste plaats samengevat - primair een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst van 23 januari 2012 rechtsgeldig is vernietigd dan wel ontbonden. Subsidiair vordert hij vernietiging en meer subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst. In de tweede plaats vordert [eiser] hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en haar vennoten tot betaling van een bedrag ad € 80.984,17, vermeerderd met rente en een bedrag ad € 17.529,64. Ten slotte vordert [eiser] een veroordeling van gedaagden in de kosten.
3.2. De tweede vordering van [eiser] is primair gebaseerd op onverschuldigde betaling als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst. De vernietiging is ingeroepen op grond van bedrog dan wel dwaling. Subsidiair stelt hij dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden als gevolg waarvan er verbintenissen tot ongedaanmaking zijn ontstaan.
3.3. [gedaagde sub 1] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Dat de overeenkomst tussen partijen is beëindigd staat wel vast. De vraag is wie wanneer op welke wijze de overeenkomst heeft beëindigd. Bij brief van 25 april 2012 hebben de heer en mevrouw [gedaagde sub 2 en 3] [eiser] veertien dagen de tijd gegeven om de betalingsachterstand ter zake de koopovereenkomst te voldoen. Deze termijn is doorkruist door de brief van [eiser] van 2 mei 2012 waarin hij primair de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vernietiging rechtsgeldig, omdat [eiser] heeft gedwaald. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2. Volgens [eiser] is hij opzettelijk verkeerd ingelicht over onder meer de eigendom van de fitnessapparatuur. [gedaagde sub 1] ontkend ooit te hebben verklaard dat alle fitnessapparatuur haar onbezwaarde eigendom was. [gedaagde sub 1] voert aan dat [eiser] tijdens de onderhandelingen is medegedeeld dat de fitnessapparatuur geen eigendom was van [gedaagde sub 1]. Dit wordt door [eiser] ontkend.
4.3. Tussen partijen staat vast dat de fitnessapparatuur deels werd geleased en deels eigendom was van [sportschool] en dat een vergoeding daarvoor in de huur verdisconteerd was. In artikel 2 van de koopovereenkomst staat echter dat alle activa de onbezwaarde eigendom van verkopers zijn. Dit strookt niet met elkaar. Ter comparitie heeft de advocaat van gedaagden aangevoerd dat de overeenkomst nooit is ondertekend door partijen en dat de inhoud van de overeenkomst wordt erkend, behoudens datgene wat in artikel 2 staat over de onbezwaarde eigendom van de apparatuur.
4.4. Nu de koopovereenkomst is opgesteld door de accountant van gedaagden, de heer M. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van Administratiekantoor [betrokkene], en die koopovereenkomst is overhandigd aan [eiser], heeft de inhoud daarvan te gelden als een (schriftelijke) mededeling van gedaagden. De overeenkomst is kennelijk geen concept geweest, nu het is opgemaakt na de onderhandelingen en ook volgens gedaagden een correcte weergave vormde van het overeengekome, met uitzondering van slechts datgene wat in artikel 2 staat over de onbezwaarde eigendom van de apparatuur. Daarmee staat vast dat [gedaagde sub 1] [eiser] wel heeft medegedeeld dat alle fitnessapparatuur haar onbezwaarde eigendom was. Dit staat immers in artikel 2 van de koopovereenkomst. Hetgeen tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan de koopovereenkomst is gezegd over de eigendom van de fitnessapparatuur is dan niet meer relevant nu deze onderhandelingen vóór de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst hebben plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] na de vastlegging van de overeenkomst aan [eiser] te kennen hebben gegeven dat wat in artikel 2 stond onjuist was. Dit had echter wel op haar weg gelegen. [eiser] mocht onder die omstandigheden vertrouwen op de inhoud van de overeenkomst en in het bijzonder op hetgeen was neergelegd in artikel 2, nu deze was opgesteld door de adviseur van [gedaagde sub 1] na meerdere gesprekken over de inhoud daarvan.
4.5. [eiser] is dus bij het aangaan van de koopovereenkomst uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Die dwaling is op de besluitvorming van [eiser] van invloed geweest in die zin, dat hij, zo hij van een juiste voorstelling van zaken was uitgegaan, minder zou hebben willen betalen dan hij thans heeft gedaan. Het beroep op dwaling is daarom gegrond. Anders dan gedaagden hebben aangevoerd behoort de dwaling niet voor rekening van [eiser] te blijven, omdat deze aan hemzelf te wijten zou zijn doordat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. [gedaagde sub 1] heeft zelf gesteld dat partijen diverse gesprekken hebben gevoerd over de overeenkomst in het bijzijn van [betrokkene]. [betrokkene] heeft de tussen partijen gemaakte afspraken op papier gezet. Het lag in de eerste plaats op de weg van gedaagden om [eiser] juist te informeren over de eigendom van de fitnessapparatuur en erop te wijzen dat artikel 2 een onjuiste weergave van de feiten behelsde. De mededelingsplicht gaat in dit geval voor de onderzoeksplicht.
4.6. Een en ander leidt tot de slotsom dat [eiser] terecht een beroep op vernietiging van de koopovereenkomst heeft gedaan. De primaire vordering zal dan ook worden toegewezen. Aan de overige door [eiser] in het kader van zijn beroep op bedrog en dwaling gestelde gebreken komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.7. Nu geen van de partijen een beroep heeft gedaan op artikel 6:230 BW moet ervan worden uitgegaan dat partijen over en weer geheel onverschuldigd hebben betaald, zodat [eiser] recht heeft op terugbetaling van de koopprijs tegenover teruggave van het gekochte.
4.8. De gevolgen van de vernietiging van de koopovereenkomst zijn echter niet zonder meer dat ook de kosten die [eiser] in het kader van de exploitatie heeft verricht aan derden (na aftrek van eventueel genoten opbrengsten), terugbetaald dienen te worden. De wet biedt hiervoor op zichzelf geen specifieke grondslag. Het had op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen en te stellen op welke grondslag ook die bedragen van [gedaagde sub 1] kunnen worden gevorderd.
Betaalde koopsom
4.9. [eiser] stelt van de koopsom een bedrag ad € 28.300,-- (genoemd in de dagvaarding) dan wel € 30.000,-- (verklaard tijdens de comparitie) te hebben voldaan aan [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] erkent dat [eiser] € 10.800,-- van de koopsom heeft betaald, maar betwist betaling van het meerdere.
4.10. De bewijslast van de betalingen rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv. op [eiser]. [eiser] heeft bewijs aangeboden van de betalingen en hem zal worden opgedragen te bewijzen dat hij meer dan € 10.800,-- van de koopsom heeft voldaan aan [gedaagde sub 1].
4.11. Daarnaast heeft [eiser] bij dagvaarding gesteld dat hij een lening heeft overgenomen van [gedaagde sub 1] ad € 17.529,64 en dat dit deel uitmaakte van de koopsom. Hij heeft afzonderlijk de terugbetaling van dit bedrag gevorderd. Ter comparitie heeft hij hierover verklaard dat er geen sprake is van contractsovername, maar dat hij twee leningen ad € 25.000,-- is aangegaan en een deel van dat geld heeft aangewend om [gedaagde sub 1] te betalen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] niet (langer) stelt dat naast de gedane betalingen ook de overname van een lening dient te worden aangemerkt als betaling van (een deel van) de koopsom. De vordering tot betaling van dit bedrag zal daarom worden afgewezen.
4.12. Als [eiser] slaagt in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs, zal de vordering tot betaling tot een bedrag van maximaal € 30.000,-- worden toegewezen. Als hij niet slaagt in de bewijslevering zullen gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 10.800,--.
Huurovereenkomst
4.13. Tussen partijen is in geschil of er een (onder)huurovereenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] betreffende de bedrijfsruimte van de vestiging [woonplaats] en wie verantwoordelijk was voor betaling van de huurtermijnen.
4.14. [eiser] betwist dat er een huurovereenkomst is gesloten en stelt dat hij het eerste jaar geen huur hoefde te betalen omdat de heer [gedaagde sub 2 en 3] hem als startende ondernemer wilde helpen en dat hij pas na een jaar de verplichting tot het betalen van huur van [gedaagde sub 1] jegens [sportschool] over zou nemen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij onverplicht
€ 14.500,-- aan huur aan [sportschool] heeft voldaan. Hij heeft [sportschool] inmiddels ook schriftelijk verzocht om terugbetaling van dit bedrag.
4.15. [gedaagde sub 1] voert aan dat [eiser] met ingang van 1 februari 2012 de huur zou voldoen aan [sportschool]. Ook voert zij aan dat [eiser] uiterlijk 1 februari 2012 een onderhuurovereenkomst met [gedaagde sub 1] zou tekenen waarbij hij zich tevens zou verplichten om een waarborgsom te storten of een bankgarantie af te geven.
4.16. Wat er ook zij van de (onder)huurovereenkomst, de rechtbank is van oordeel dat de betalingen die [eiser] heeft verricht aan [sportschool] niet zijn gedaan uit hoofde van de koopovereenkomst en na vernietiging van de koopovereenkomst niet van [gedaagde sub 1] kunnen worden teruggevorderd als onverschuldigd betaald. Voor toewijzing van dit gedeelte van de vordering op een andere grondslag is onvoldoende gesteld.
4.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen dat hij meer dan € 10.800,-- van de koopsom heeft betaald aan gedaagden,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 januari 2013 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op vrijdagen in de maanden februari tot en met april 2013 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.J. Meijer in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2013.