beschikking
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
zaaknummer / parketnummer: 05/720950-12
Beschikking van 28 januari 2013
[verzoekster],
wonende te Arnhem,
verzoekster tot wraking,
bijgestaan door mrs. S. Grilk en S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaten te Arnhem.
mr. A.T.M. Vrijhoeven,
in zijn hoedanigheid van politierechter in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen [verzoekster] (parketnummer 05/720950-12).
Partijen worden hierna ook aangeduid als verzoekster respectievelijk de rechter.
1.1. Bij schrijven van 21 december 2012 hebben mrs. S. Grilk en S.F.W. van ’t Hullenaar namens verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2. Bij schrijven van 9 januari 2013 heeft de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet. Tevens heeft hij meegedeeld verhinderd te zijn om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
1.3. Op 21 januari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is daarbij niet verschenen. Namens verzoekster heeft mr. S. Grilk ter zitting het woord gevoerd.
Ter terechtzitting van de politierechter te Arnhem 10 december 2012 is de strafzaak van het openbaar ministerie tegen verzoekster behandeld. Verzoekster is hierbij niet verschenen. Namens verzoekster heeft mr. S. Grilk na het requisitoir van de officier van justitie het woord ter verdediging gevoerd. Aan het einde van de behandeling heeft de rechter blijkens het proces-verbaal van die zitting het volgende geoordeeld:
“Door de inhoud van bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot bewijs waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de politierechter de overtuiging verkregen en acht de politierechter bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. (…)
De politierechter is, gelet op het feit dat verdachte geen documentatie heeft en kennelijk psychisch in de war overkomt, van oordeel dat een strafoplegging in overeenstemming moet zijn met de persoon van verdachte, de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Een reclasseringsrapport/-advies is gelet op vorengenoemde omstandigheden geïndiceerd en noodzakelijk bij een beoordeling van de strafmaat.
De politierechter schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om bij een nadere terechtzitting van de politierechter mr. A.T.M. Vrijhoeven een reclasseringsrapport/-advies bij het strafdossier te voegen. De nadere terechtzitting dient slechts ter bespreking van de strafeis.”
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. Verzoekster stelt dat de rechter niet onpartijdig tegenover de zaak staat, dan wel dat bij verzoekster de gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechter niet onpartijdig tegenover de zaak staat. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door in zijn tussenbeslissing van 10 december 2012 te overwegen zoals hiervoor weergegeven heeft de rechter het tweefasenproces in praktijk gebracht. Hij heeft immers het feit bewezen verklaard en vervolgens de behandeling van de zaak aangehouden voor het doen opmaken van een reclasseringsrapportage. Deze gang van zaken impliceert weliswaar niet zonder meer dat er een gerechtvaardigde vrees kan rijzen dat de rechter niet meer onbevangen tegenover de zaak staat, maar door te overwegen ‘de nadere terechtzitting dient slechts ter bespreking van de strafeis’ heeft de rechter tot uitdrukking gebracht geen ruimte meer te zien voor herbezinning, waarmee de verdediging de mogelijkheid wordt ontnomen om bij voortzetting van het onderzoek de bewezenverklaring en/of de strafbaarheid van het feit aan de orde te stellen.
3.2. De rechter heeft verweer gevoerd onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2008 (NJ 2008, 193). Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
4.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. In de thans voorliggende zaak heeft de rechter ter terechtzitting van 10 december 2012 geoordeeld dat hij het aan verzoekster ten laste gelegde feit bewezen acht, maar dat er een reclasseringsrapportage omtrent verzoekster dient te worden opgemaakt alvorens de strafmaat kan worden bepaald. De rechter heeft hierop de zaak aangehouden onder de mededeling dat de nadere terechtzitting slechts dient ter bespreking van de strafeis.
4.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 januari 2008 (NJ 2008, 193) het volgende overwogen:
“3.4…….dat het oordeel van het Hof dat het enkele feit dat de rechtbank zich in een tussenvonnis expliciet over de bewezenverklaring heeft uitgelaten, nog niet met zich brengt dat ten aanzien van vervolgzittingen waarop uitsluitend de oplegging van een straf en/of maatregel aan de orde was, de vrees van vooringenomenheid bij de rechtbank objectief gerechtvaardigd was, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5…………de overwegingen van het Hof houden tevens in dat op grond van de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg na het tussenvonnis niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval de rechters in eerste aanleg op enigerlei wijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel partijdigheid. Aldus…in dit geval geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechtbank…”
4.5. Er kan dus sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koesterde, dan wel dat vrees dienaangaande bij verzoekster objectief gerechtvaardigd is.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De rechter heeft zich niet alleen al voor de einduitspraak expliciet uitgesproken over de bewezenverklaring en impliciet over de strafbaarheid van het feit en van de verdachte, maar lijkt door de toevoeging van de zinsnede ‘de nadere terechtzitting dient slechts ter bespreking van de strafeis’ aan zijn oordeel over de bewezenverklaring een definitief karakter te hebben gegeven. Uit deze zinsnede kan worden afgeleid dat op de vervolgzitting aan de verdediging geen ruimte zal worden geboden om de bewezenverklaring en/of de strafbaarheid van het feit – nogmaals - aan de orde te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de rechter door op deze wijze te handelen de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid heeft gewekt.
4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden toegewezen.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. J.D.A. den Tonkelaar, voorzitter, F.J.H. Hovens en G.H.W. Bodt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en in openbaar uitgesproken op 28 januari 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.