ECLI:NL:RBONE:2013:3371

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
08/900021-11
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor bedrieglijke bankbreuk en oplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Nederland op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man uit Enschede, die als bestuurder van verschillende failliete vennootschappen werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk, oplichting en verduistering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van de besloten vennootschappen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., niet voldeed aan zijn verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en deze in ongeschonden staat tevoorschijn te brengen. Dit leidde tot een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van deze vennootschappen. De verdachte had in de periode van 6 april 2009 tot en met 25 april 2012 aanzienlijke geldbedragen aan de boedel onttrokken, waaronder bedragen van € 53.711 en € 24.811. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting van de benadeelde partij [benadeelde], waarbij hij door middel van listige kunstgrepen en valse hoedanigheden geldbedragen wist te verkrijgen. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte eerder al met justitie in aanraking was gekomen voor soortgelijke feiten, wat zijn recidive onderstreept. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vordering deel uitmaakt van de faillissementsboedel van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Nederland

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/900021-11
Datum vonnis: 22 januari 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1954 in [geboorteplaats 1] ,
wonende in [adres 1] ,
nu verblijvende in het huis van bewaring te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 januari 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevr. mr. A.E.M. Doedens en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. M.M.A.G. Goris, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, Feit 2 en Feit 3:als bestuurder van een rechtspersoon bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichtingen zoals die onder andere zijn gesteld in artikel 2:10 Burgerlijk Wetboek. Voorts als het voorgaande niet bewezen kan worden dat hij als bestuurder van een rechtspersoon eenvoudige bankbreuk heeft gepleegd omdat aan hem te wijten is dat niet voldaan is aan in het Burgerlijk Wetboek opgenomen administratieve verplichtingen, zoals het bewaren en te voorschijn brengen van boeken en bescheiden;
Feit 4 en Feit 7:als bestuurder van een rechtspersoon bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door lasten te verdichten, baten niet te verantwoorden en/of een goed aan de boedel te ontrekken;
Feit 5:met een ander een besloten vennootschap en/of een aantal personen heeft opgelicht;
Feit 6:een tweetal personen heeft opgelicht, dan wel geld heeft verduisterd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 april 2009 tot
en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo en/of Enschede
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten
vennootschap [bedrijf 1] B.V., welke besloten vennootschap op
21 oktober 2009 door de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was
verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap, niet heeft/hebben voldaan aan de op hem/hun, verdachte
en/of zijn mededader, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van
een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid en/of artikel 15i van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en)
bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader geen administratie gevoerd
en/of bewaard (artikel 2:10 lid 1 BW) en/of te voorschijn gebracht op
zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de
rechtspersoon kunnen worden gekend;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
het aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. - terwijl voornoemde besloten
vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 21
oktober 2009 in staat van faillissement was verklaard -
en/of aan (een) ander(en) te wijten was dat in of omstreeks de periode van
6 april 2009 tot en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo
en/of Enschede en/of (elders) in Nederland,
aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5,
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichting niet was voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd was,
en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die
artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden tevoorschijn
gebracht,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar geen, althans
onvoldoende maatregelen genomen om de administratie van voornoemde
rechtspersoon te voeren en/of te bewaren (art. 2:10 lid 1 BW) en/of op
vordering(en) en/of verzoek(en) van de curator [curator 1] te voorschijn te
brengen;
art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo en/of Enschede
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten
vennootschap [bedrijf 2] B.V., welke besloten vennootschap op 7 april 2010 door
de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap, niet heeft/hebben voldaan aan de op hem/hun, verdachte
en/of zijn mededader, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van
een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid en/of artikel 15i van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en)
bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader geen administratie gevoerd
en/of bewaard (artikel 2:10 lid 1 BW) en/of te voorschijn gebracht op
zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de
rechtspersoon kunnen worden gekend;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
het aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. - terwijl voornoemde besloten vennootschap
bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 7 april 2010 in staat
van faillissement was verklaard -
en/of aan (een) ander(en) te wijten was dat in of omstreeks de periode van
1 januari 2010 tot en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo
en/of Enschede en/of (elders) in Nederland,
aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5,
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichting niet was voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd was,
en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die
artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden tevoorschijn
gebracht,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar geen, althans
onvoldoende maatregelen genomen om de administratie van voornoemde
rechtspersoon te voeren en/of te bewaren (art. 2:10 lid 1 BW) en/of op
vordering(en) en/of verzoek(en) van de curator [curator 2] te voorschijn
te brengen;
art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2010 tot
en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo en/of Enschede
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten
vennootschap [bedrijf 3] B.V., welke besloten
vennootschap op 26 oktober 2010 door de rechtbank te Zwolle-Lelystad in staat
van faillissement was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap, niet heeft/hebben voldaan aan de op hem/hun, verdachte
en/of zijn mededader, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van
een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid en/of artikel 15i van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en)
bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader geen administratie gevoerd
en/of bewaard (artikel 2:10 lid 1 BW) en/of te voorschijn gebracht op
zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de
rechtspersoon kunnen worden gekend;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
het aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de
besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V. - terwijl
voornoemde besloten vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2010 in staat van faillissement was verklaard -
en/of aan (een) ander(en) te wijten was dat in of omstreeks de periode van
21 mei 2010 tot en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Hengelo
en/of Enschede en/of (elders) in Nederland,
aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5,
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichting niet was voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd was,
en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die
artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden tevoorschijn
gebracht,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar geen, althans
onvoldoende maatregelen genomen om de administratie van voornoemde
rechtspersoon te voeren en/of te bewaren (art. 2:10 lid 1 BW) en/of op
vordering(en) en/of verzoek(en) van de curator [curator 3] te voorschijn te
brengen;
art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2010 tot
en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Enschede en/of Hengelo
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten
vennootschap [bedrijf 3] B.V., welke besloten
vennootschap op 26 oktober 2010 door de rechtbank te Zwolle-Lelystad in staat
van faillissement was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van
die besloten vennootschap lasten heeft/hebben verdicht en/of baten niet
heeft/hebben verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens)
- een geldbedrag van 53.711,- euro, althans 24.000,- euro en/of
- een geldbedrag van 25.000,- euro, althans 24.881,- euro, althans (telkens)
geldbedrag(en) en/of
- de voorra(a)d(en)
aan de boedel onttrokken;
(zie aangifte curator en informatie [bedrijf 4] B.V. en informatie van
[notariskantoor] )
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2011
tot en met 20 maart 2011 in de gemeente 's-Gravenhage en/of elders in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[bedrijf 5] B.V. te 's-Gravenhage en/of [aangever 2]
en/of [getuige 7] en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3]
en/of [aangever 3] en/of [naam 4] en/of [getuige 5] en/of één of
meer (andere) medewerkers/werknemers van voornoemde B.V.
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen van in totaal
73.293,62 euro, althans (telkens) geldbedragen en/of één of meer bankpassen,
in elk geval (telkens) van enig geld/goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid medegedeeld en/of voorgesteld
-dat [verdachte] bij een investeringsbedrijf zat en/of
-dat die investeringsmaatschappij [investeringsmaatschappij] heette
en/of
-dat [verdachte] en [naam 17] investeerders van [investeringsmaatschappij]
waren en/of
-dat [verdachte] lid was van [investeringsmaatschappij] , die gevormd was
door een aantal mannen die veel geld hadden en geld in kleine en grote
projecten investeerden en/of
-dat alles wat [verdachte] aanraakte een succes werd en/of
-dat [naam 16] ook in die investeringsmaatschappij zou zitten en/of
-dat [verdachte] nog een compensabel verlies had te besteden dat hij kon
investeren in een andere zaak en/of
-dat [verdachte] dit liever in de zaak van [aangever 2] wilde stoppen, want
anders moest hij het aan de belastingdienst betalen en/of
-dat [verdachte] gewend was met miljoenenbedrijven om te gaan en dat [aangever 2]
maar een klein winkeltje was en/of
-dat [verdachte] zelf het geld zal ophalen bij de winkels en/of
-dat het geld bij afwezigheid van [verdachte] door [medeverdachte] zou worden
opgehaald en/of
-dat [verdachte] inzicht in het bankgebeuren wilde hebben en/of
-dat [verdachte] en/of [medeverdachte] door het ophalen van het geld wilden
controleren of de inkomsten wel klopten met de boekhouding en/of
-dat het geld dan zou worden afgestort bij de bank en/of
-dat [verdachte] toestemming had om het geld op te halen en/of
-dat [verdachte] in Arnhem een restaurant en een scheepswerf uit de ellende had
gered en/of
-dat [verdachte] een soort investeringsmaatschappij had en/of
-dat hij met een aantal vrienden genoeg geld bij elkaar kon brengen,
-dat [verdachte] en [medeverdachte] dit (te weten: bedrijven en/of mensen die in
financiële problemen verkeren helpen en/of bedrijven overnemen) al twintig
jaar samen deden en dat het meestal goed ging en/of
-dat [verdachte] en [medeverdachte] de eerste drie maanden (in het bedrijf) niets
wilden veranderen en/of
- [medeverdachte] en [verdachte] elkaar al twintig jaar kennen dat dat [medeverdachte]
kosteloos [verdachte] hielp bij dit soort dingen en/of
-dat [verdachte] erg goed was in dit soort dingen,
waardoor [bedrijf 5] B.V. te 's-Gravenhage en/of
[aangever 2] en/of [getuige 7] en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3] en/of [aangever 3] en/of [naam 4] en/of [getuige 5] en/of één
of meer (andere) medewerkers/werknemers van voornoemde B.V. (telkens) werd(en)
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans
dat hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari
2011 tot en met 20 maart 2011 in de gemeente 's-Gravenhage en/of elders in
Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk één of meer geldbedragen van in totaal 73.293,62 euro,
althans (telkens) geldbedragen, in elk geval (telkens) van enig geld/goed,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf 5]
B.V. en/of aan [aangever 2] , in elk geval (telkens) aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en welk(e) geld/goed verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde
van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking en/of zijn/hun beroep, te weten als
degene(n) die de financiële problemen van voornoemde B.V. wilde(n) oplossen
en/of als degene(n) die de bedrijfsvoering van voornoemde B.V. had(den)
overgenomen,
in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens)
wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art. 321/322 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 december 2008 tot en met 22
juni 2009 in de gemeente Enschede en/of te Groenlo, gemeente Oost Gelre en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] en/of [bedrijf 6]
B.V. te Groenlo en/of [getuige 10] , heeft/hebben bewogen tot de afgifte van 66.000 euro, in elk
geval van enig geld/goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen
aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
medegedeeld en/of voorgesteld
-aan die [benadeelde] dat hij, verdachte, de financiële problemen van haar B.V.
kon oplossen en/of
-aan die [benadeelde] dat hij, verdachte, ervaring had met het reorganiseren
en/of saneren van B.V.'s en/of
-aan die [benadeelde] dat zij moest doen wat hij, verdachte, zei en aan hem,
verdachte, de boekhouding en de bankpassen moest overhandigen en/of
-aan die [benadeelde] dat hij, verdachte, alles kon gladstrijken als [benadeelde]
aan hem, verdachte, 20.000 euro betaalde en/of
-aan die [benadeelde] om als voorschot voor zijn, verdachtes, salarisbetaling
een auto van [benadeelde] op naam te laten zetten van [naam 11] en/of
-de autopapieren aan [naam 11] af te geven en/of
-aan die [benadeelde] dat hij, verdachte, in het verleden bedrijven had
gesaneerd en weer gezond had gemaakt en/of
-aan die [benadeelde] dat wanneer klanten betaalden, [benadeelde] dit geld in
een envelop moest doen en vervolgens aan hem, verdachte, moest overhandigen,
waardoor die [benadeelde] en/of voornoemde B.V. (telkens) werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
althans,
dat hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 22 juni 2009
in de gemeente Enschede en/of te Groenlo, gemeente Oost Gelre en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk 66.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig geld/goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of aan [bedrijf 6] B.V.
te Groenlo en/of [getuige 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en welk(e) geld/goed verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde
van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking en/of zijn/hun beroep en/of tegen
geldelijke vergoeding, te weten als degene(n) die de financiële problemen van
voornoemde B.V. wilde(n) oplossen en/of als degene(n) die de bedrijfsvoering
van voornoemde B.V. had(den) overgenomen en/of als degene(n) die aan wie de
bankpas(sen) van voornoemde B.V. was/waren overhandigd,
in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens)
wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art 321/322 Wetboek van Strafrecht
art 326 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 25 april 2012 in de gemeente(n) Almelo en/of Enschede en/of Hengelo
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten
vennootschap [bedrijf 2] B.V., welke besloten vennootschap op 7 april 2010 door
de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
besloten vennootschap lasten heeft/hebben verdicht en/of baten niet
heeft/hebben verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar een
geldbedrag van 35.000,- euro, althans 14.000,- euro, althans een geldbedrag,
aan de boedel onttrokken;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden en dat de civiele vordering die is ingediend door de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 49.640,64 wordt toegewezen met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk te verklaren.

4.De voorvragen

De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de feiten sub 1, sub 2 en sub 3 gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard nu de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten zoals die zijn gesteld in artikel 261 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat bij de feitelijke omschrijving van het delict wordt volstaan met het aanhalen van delictsomschrijving zoals deze staat verwoord in het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat uit deze omschrijving op geen enkele manier duidelijk wordt op welke concrete feiten c.q. omstandigheden het openbaar ministerie doelt. Ook de onderliggende dossierstukken geven volgens de raadsvrouwe geen uitsluitsel. Door deze omstandigheden kan de verdediging zich niet op behoorlijke wijze verdedigen tegen de feiten sub 1, sub 2 en sub 3.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de dagvaarding voldoende feitelijk is en dat het verdachte in samenhang met het strafdossier voldoende duidelijk kon zijn wat hem wordt verweten.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog gehouden worden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis “opgave van het feit” wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk. Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedraging hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoording van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen. Naar het oordeel van rechtbank behelst de tenlastelegging een voldoende duidelijke opgave van de feiten en is de tekst van de tenlastelegging, mede gelet op de inhoud van het strafdossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk, feitelijk en niet innerlijk tegenstrijdig. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 261 Sv, te meer nu aan de verwijzing naar de wetsartikelen van het Burgerlijk Wetboek tevens een feitelijk betekenis moet worden toegekend. Het nietigheidsverweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft op basis van het onderliggende strafdossier en de zich daarin bevindende stukken geconcludeerd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, waarbij zij per feit heeft aangegeven waarom zij denkt dat dit het geval is.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de in feit 4 genoemde voorraden van [bedrijf 3] BV aan de boedel van die BV heeft onttrokken, zodat zij hem van dit gedeelte van feit 4 zal vrijspreken. De rechtbank heeft voor dit verwijt onvoldoende bewijs in het dossier aangetroffen.
De rechtbank acht verder ook niet bewezen wat aan de verdachte sub 6 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. Met name is niet bewezen dat verdachte door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] en/of [bedrijf 6] B.V. te Groenlo en/of [getuige 10] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed.
bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 heeft begaan, waarbij ze hieronder zal aangegeven waarop dat oordeel berust. Daarbij zal per feit worden ingegaan op de verweren die zijn opgeworpen door de verdediging.
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel vanaf 6 april 2009 enig aandeelhouder en bestuurder (directeur) is geweest van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). Uit het vonnis van de rechtbank Almelo van 21 oktober 2009 blijkt voorts dat [bedrijf 1] in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. ing. [curator 1] tot curator. Curator [curator 1] heeft aangifte gedaan van het feit dat verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften. Daardoor heeft de curator niet kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement waren en, meer in het algemeen, de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] niet kunnen vaststellen, zodat rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort. Volgens de curator heeft verdachte de administratie en jaarstukken van [bedrijf 1] niet compleet aangeleverd, terwijl hier wel om is verzocht.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2012, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat de kasoverzichten niet overeenstemmen met het kasboek van [bedrijf 1] . Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. onderzoek in administratie van [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 2 mei 2012, dat uit de onderzochte administratie kan worden vastgesteld dat:
- de verantwoorde dagomzet op de opbrengstformulieren van de winkels regelmatig niet klopt met de daadwerkelijke storting in het kasboek;
- het kasboek regelmatig negatief loopt;
- de inkomsten over de maand september 2009 in de boekhouding niet verantwoord zijn.
Deze bevindingen komen in grote lijnen overeen met de bevindingen van de Belastingdienst, blijkens een opgemaakte controlerapport inzake [bedrijf 1] d.d. 2 november 2011, waarin wordt geconstateerd dat:
- er op diverse data te weinig omzet is geboekt;
- er op diverse data sprake is van een negatief kassaldo;
- dat het saldo aan het einde van de dag niet klopt met het saldo van de volgende dag;
- de werkelijke ontvangsten en geboekte ontvangsten regelmatig afwijken.
Hierdoor kan de gevoerde kasadministratie volgens de Belastingdienst niet juist zijn en is de conclusie dat de ook de kasadministratie vanaf 9 april 2009 geen betrouwbare basis is voor een winstberekening.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als bestuurder van [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften.
Feiten 2 en 7
Ten aanzien van feit 2 primair en feit 7 overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel vanaf 1 januari 2010 bestuurder is geweest van [bedrijf 2] BV (en vanaf 27 januari 2010 ook enig aandeelhouder).
Uit het vonnis van de rechtbank Almelo gedateerd 7 april 2010 blijkt voorts dat [bedrijf 2] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. [curator 2] tot curator.
Curator [curator 2] heeft op 24 februari 2011 aangifte heeft gedaan van bedrieglijke bankbreuk, waarbij hij heeft aangegeven dat tot de datum van het faillissement een schuld van € 180.000,00 was opgebouwd. Volgens een inzage in de boekhouding van [bedrijf 2] BV werd er veel geld gepind en het kasgeld werd niet meer afgestort. Voor een bedrag van
€ 15.345,00 was geen onderbouwing. Er zou een bedrag van € 35.000,00 zijn onttrokken aan de boedel en er is van de failliet € 20.000,00 geleend, aldus curator [curator 2] in zijn aangifte.
De raadsvrouwe heeft in haar pleitnotie gesteld dat voornoemde curator volledig op de hoogte was van de financiële situatie van [bedrijf 2] BV en dat hij op 5 november 2009 een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met verdachte. Deze overeenkomst hield in dat finale kwijting zou worden verleend tegen betaling van een bedrag van € 14.000,--. Als verdachte die afspraak niet na zou komen dan zou de curator aangifte van bedrieglijke bankbreuk doen.
De raadsvrouwe heeft daarnaast gesteld dat de curator bij zijn verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken zijn verbazing heeft geuit over het verwijt dat er stukken in de administratie zouden ontbreken.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de bevindingen van belastingambtenaar [belastingambtenaar] tijdens diens boekenonderzoek bij [bedrijf 2] BV. Uit het controlerapport van [belastingambtenaar] d.d. 2 december 2010 blijkt dat de administratie vanaf 1 januari 2010 ontbreekt. Dat [belastingambtenaar] in een later stadium een deel van deze administratie (bankstukken, kasadministratie, grootboekoverzichten en kasstukken) van de curator ter inzage heeft gekregen, nadat de heer [verdachte] deze alsnog had verstrekt, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog steeds dat niet een administratie is gevoerd zoals in de wet omschreven. Bovendien ontbreken de voorraad- en loonadministratie over de periode 1 juli 2009 tot 7 april 2010.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van belastingambtenaar [belastingambtenaar] dat de door verdachte in ontvangst genomen kasgelden niet geheel met overgelegde stukken overeenkomen. Uit het onderzoek van [belastingambtenaar] komt naar voren dat in de periode na 1 juli 2009 [bedrijf 2] BV steeds één of meerdere schoenenwinkels heeft geëxploiteerd. Door het personeel werden kasstaten opgemaakt met daarop gespecificeerd het kasgeld aan het einde van elke dag. Deze kasstaten werden door het betreffende personeelslid ondertekend en het saldo van de kas, verminderd met ca. € 100,-- wisselgeld, gaf men in een enveloppe aan de directie. Dagelijks werd de kassa uitdraai, met daarop de verkoop per pin en per kas, bij de kasstaat gevoegd. Aangezien een voorraadadministratie ontbreekt, is het voor de Belastingdienst moeilijk om de volledigheid van de omzet te beoordelen. Men was bij de start van de winkel in [geboorteplaats 1] wel voornemens een goede voorraadadministratie bij te houden door het scannen van de schoenen na inkoop en verkoop, maar [belastingambtenaar] heeft geen stukken in de administratie aangetroffen waaruit blijkt dat deze voorraadadministratie inderdaad werd gevoerd.
Op verzoek van verdachte heeft boekhouder [boekhouder 1] achteraf een kasboek opgemaakt aan de hand van de aanwezige stukken (kasstaten, facturen en bonnetjes). Uit deze kasadministratie blijkt een batig kassaldo op 1 februari 2010 van € 4.790,45 en per 3 april 2010 van € 10.297,89. Op 7 februari 2010 heeft verdachte € 5.000,-- per kas opgenomen. Volgens [belastingambtenaar] heeft verdachte in het zicht van het faillissement zoveel mogelijk geld aan de vennootschap onttrokken. De pinomzet werd via de bankrekening van [bedrijf 2] BV overgeboekt naar privérekeningen van verdachte (in totaal € 20.890,= in het eerste kwartaal van 2010) en heeft verdachte het kasgeld van de winkels van de maanden februari en maart (totaal ca. € 10.000) in zijn eigen zak gestoken. In deze maanden werd door [bedrijf 2] BV geen kasgeld afgestort en dus zou er op basis van de administratie begin april 2010 ruim € 10.000,-- in kas moeten zijn, maar dit is niet aangetroffen.
Voorts heeft boekhouder [boekhouder 1] als getuige bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat hij wist dat verdachte in het begin geld in [bedrijf 2] BV heeft gestort en dat hij dat er vóór het faillissement weer uit heeft willen halen.
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij in de periode van januari 2009 tot half april 2010 werkzaam is geweest bij het bedrijf [bedrijf 2] BV. Nadat verdachte in de zaak was gestapt, werden de crediteuren niet meer betaald. De verkoopsters moesten het kasgeld persoonlijk aan verdachte afgeven en/of aan [naam 11] en ze kregen dan vooraf een belletje van [verdachte] dat [naam 11] eraan kwam.
De getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij vanaf eind 2009 tot mei 2010 werkzaam was bij [bedrijf 2] te [geboorteplaats 1] . Toen verdachte de werkzaamheden overnam ging het snel bergafwaarts met het bedrijf. De contante winst werd in een envelop gedaan en de winst werd vervolgens vaak naar verdachte gebracht of werd opgehaald door [naam 11] .
De getuige [getuige 3] bij de politie heeft verklaard dat zij in december 2009 is begonnen bij [bedrijf 2] BV. Er zat standaard € 300,-- in de kas. ‘s Avonds maakte zij de kas op. Dit bedrag moest zij door sms’en naar verdachte. Van de totale opbrengst werd weer € 300,-- afgehaald. De rest van de contanten ging in een enveloppe. Dat geld bracht zij naar de woning van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als bestuurder van [bedrijf 2] BV niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften (feit 2). Daarnaast heeft verdachte in het zicht van het faillissement een geldbedrag aan de BV onttrokken (feit 7).
Feiten 3 en 4
Ten aanzien van de feiten sub 3 en sub 4 heeft de raadsvrouwe bepleit dat verdachte niet als bestuurder van [bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3] BV) kan worden aangemerkt, maar dat de [stichting] vanaf 21 mei 2010 bestuurder van [bedrijf 3] BV is geweest.
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat de [stichting] vanaf 21 mei 2010 formeel bestuurder van [bedrijf 3] BV is geweest. Dit blijkt ook uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode 21 mei 2010 tot en met 30 september 2010 formeel bestuurder was van de [stichting] en aldus in die periode middellijk bestuurder was van [bedrijf 3] en formeel zeggenschap binnen die vennootschap had. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte vanaf 21 mei 2010 tot aan het faillissement op 26 oktober 2010 (tevens) feitelijk als bestuurder moet worden aangemerkt. Immers, verdachte had de beschikking over de bankpassen van het bedrijf en de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 3] BV zijn feitelijk beëindigd op 17 augustus 2010 (de dag van de beslaglegging op de inventaris door de ING). De na 30 september 2010 benoemde “bestuurders” van de [stichting] hebben geen enkele feitelijke bestuurshandeling verricht.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 3 december 1974 (NJ 1975, 229) kunnen als bestuurders van vennootschappen ook worden aangemerkt degenen die zich zodanig hebben gedragen dat zij feitelijk in de hoedanigheid van bestuurder zijn opgetreden.
In casu verklaren werknemers van restaurant [restaurant 1] (de handelsnaam van [bedrijf 3] BV) ten aanzien van de voorraden en het ophalen van de kasgelden dat verdachte onder andere de contante ontvangsten ophaalde en dat verdachte de bestellingen deed en dat hij veel meer bestelde dan nodig was, met name fusten bier en vlees. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaringen van de werknemers [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] . De voormalige eigenaar van het restaurant, getuige [getuige 4] , heeft verder verklaard dat hij de bankpasjes, pincodes en sleutels van het restaurant aan verdachte heeft gegeven.
Voorts heeft de aangever [aangever 1] , vertegenwoordiger bij de firma [bedrijf 4] , verklaard dat hij benaderd is om verdachte te bellen. [aangever 1] verklaart dat hij verdachte heeft gebeld en een afspraak met hem heeft gemaakt om voor het [restaurant 1] te Heino een contract af te sluiten. Dat is ook gebeurd. Verdachte had volgens zijn zeggen een notaris die altijd alles voor hem geregelde. Bij deze notaris is de overeenkomst ook getekend door verdachte. Nadat de stukken waren overgelegd is door [bedrijf 4] goedkeuring gegeven voor een lening van € 25.000,-- aan [restaurant 1] voor een periode van 5 jaar. Aangever heeft met verdachte het contract doorgenomen. Verdachte tekende daarna dit contract.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemd handelen verdachte feitelijk als bestuurder van [bedrijf 3] kan worden aangemerkt en verstaat, in samenhang bezien met het dossier, dat, daar waar in de tenlastelegging het woord “bestuurder” is gebezigd, dit tevens een feitelijke betekenis heeft, in die zin dat daaronder tevens de middelijk en feitelijk bestuurder is begrepen. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouwe heeft ook bepleit dat het geldbedrag ad € 25.000,--, afkomstig van de firma [bedrijf 4] , rechtmatig is gestort op de rekening [stichting] nu deze als contracterende partij in de overeenkomst staat genoemd. Het geldbedrag is naar de mening van de raadsvrouw dan niet aan de boedel onttrokken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit artikel 1 van het contract blijkt dat
[bedrijf 4] de contractpartner ( [bedrijf 3] BV/ [stichting] ) voor de horecagelegenheid [restaurant 1] , [adres 2] Heino een krediet ad € 25.000,00 ter beschikking stelt. Als gevolg van deze bepaling behoort de € 25.000,-- na uitbetaling tot de boedel van [bedrijf 3] BV. Uit het dossier blijkt dat de € 25.000,-- op verzoek van verdachte is overgemaakt op de bankrekening van [stichting] en vervolgens in een tijdsbestek van één week contant is opgenomen. De € 25.000,-is niet in de boedel van [bedrijf 3] BV terecht gekomen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 26 oktober 2010 blijkt dat [bedrijf 3] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. drs. [curator 3] tot curator.
Curator [curator 3] heeft op 29 november 2011 aangifte heeft gedaan tegen verdachte. In de aangifte verklaart de curator dat verdachte via de bank heeft een bedrag van € 16.869,-- heeft ontvangen. Bovendien was er een kasverschil van € 36.842,--. Opgeteld gaat het dus om een bedrag van € 53.711,--.
Bij de rechter-commissaris belast met de benadeling van strafzaken heeft de curator verklaard dat toen hij betrokken werd bij het faillissement van “ [bedrijf 3] BV” er geen echte administratie was. Hij is zelf aan de slag gegaan om een administratie aan te leggen. Op basis van de stukken die hij had, heeft hij kunnen vaststellen dat er 36.000 euro uit de kas was opgenomen door verdachte. Dat was een bedrag wat in de kas zou moeten zitten op basis van de kasbonnen, maar het ontbrak. De curator is uitgegaan van het saldo zoals de vorige boekhouder, [boekhouder 2] , dat half mei 2010 had becijferd. Op basis van alle bonnen zou er dan 36.000 euro meer in kas moeten zitten dan dat erin zat. De curator geeft voorts aan dat hij geen inzage in het voorraadbeheer heeft gehad.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het kasverschil van € 36.000,-- mede werd veroorzaakt door de nog aan verdachte toekomende managementfee. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Verdachte heeft geen overeenkomst kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij recht heeft op
€ 36.000,= aan loon. De curator heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken daarbij ook aangegeven dat de heer [boekhouder 3] , zijnde de boekhouder van verdachte, op grond van dezelfde stukken die de curator tot beschikking had tot de conclusie kwam dat er een kasverschil van € 36.000,-- was. De boekhouder heeft dit later opgevoerd als managementfee voor verdachte.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte recht had op voornoemd bedrag op grond van een overeenkomst en verdachte ook niet duidelijk heeft kunnen maken op welke andere grond hij recht had op voornoemd bedrag, is de rechtbank van oordeel dat hij dit bedrag heeft onttrokken aan de boedel.
Met betrekking tot de onttrekking van de € 25.000,-- overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat de firma [bedrijf 4] € 25.000,-- heeft geleend aan [restaurant 1] . [aangever 1] kreeg te horen dat de ING beslag had gelegd op de volledige inventaris van [restaurant 1] . Hij had toen wel in de gaten dat zij waren belazerd. Daarover is een gesprek geweest met [medeverdachte] , als vertegenwoordiger van verdachte. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte] verteld dat ze bezig waren om een nieuw restaurant in Zenderen op te starten en dat ze dezelfde formule zouden gaan toepassen als in Heino. Dit restaurant zou 1 oktober 2010 open gaan. Zij zouden dan met [bedrijf 4] een betalingsregeling treffen voor de € 25.000,--. [medeverdachte] zegde toe dat er op de 15e van elke maand een betaling zou plaatsvinden, te beginnen op 15 september 2010. Na de 15e september 2010 heeft [bedrijf 4] geen geld ontvangen en waren [medeverdachte] en verdachte niet meer bereikbaar, aldus [aangever 1] .
Van het bedrag ad € 25.000,-- is op 13 augustus 2010 € 24.811,-- op de rekening van de [stichting] gestort (van welke rechtspersoon verdachte op dat moment enig bestuurder was). Dit bedrag is daarna verdwenen. Verdachte wist dat het bedrag aan [bedrijf 3] BV toebehoorde en hij heeft dit aldus aan de boedel onttrokken. Hij heeft hierover geen verantwoording afgelegd bij de curator. Mede hieruit leidt de rechtbank af dat deze onttrekking ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers is geschied.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als feitelijk bestuurder van [bedrijf 3] BV niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften (feit 3). Daarnaast heeft verdachte in het zicht van het faillissement een geldbedragen van € 53.711,-- en € 24.811,-- aan de BV onttrokken (feit 4).
Feit 5
[aangever 2] heeft op 20 maart 2011 aangifte gedaan van oplichting door verdachte en [aangever 2] is daarover door de politie nader gehoord op 30 en 31 mei 2011. Aangever heeft verklaard dat hij aangifte doet van oplichting namens [bedrijf 5] BV (eigenaar van een [bedrijf 5] en drie winkels). Hij was op zoek naar een onafhankelijk specialist om zijn bedrijf door te lichten, want vanaf 2010 ging het volgens [aangever 2] boekhoudkundig volledig mis. Het bedrijf is in contact gekomen met [bedrijf 7] en op 24 december 2010 heeft aangever samen met zijn ex-vrouw [getuige 8] een gesprek gehad met [boekhouder 3] . Daarbij is aan [boekhouder 3] inzicht gegeven in de financiële situatie van het bedrijf, waarna de mondelinge afspraak is gemaakt dat in afwachting van nadere plannen op “no cure no pay” basis onderzoek gedaan zou worden. [aangever 2] is op 16 februari 2011 via [boekhouder 3] in contact gekomen met verdachte en op 17 februari 2011 ook met de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte vertelde tegen [aangever 2] dat hij bij een investeringsmaatschappij zat. Hij had nog een compensabel verlies te besteden. Dat betekende volgens verdachte dat je nog geld aan de belastingdienst moet betalen, maar dat je dat geld ook kan investeren in een andere zaak. Als het geld in een verliesgevende zaak zou worden geïnvesteerd en dan hoefde daarover volgens verdachte geen belasting te worden betaald. Verdachte zei dat hij het geld liever stopte in aangevers zaak dan dat hij het zou moeten afdragen aan de belasting. De investeringsmaatschappij zou volgens verdachte [investeringsmaatschappij] heten. Hij vertelde ook dat [naam 16] erin zat.
Verdachte zou het bedrijf incluis alle schulden op zich nemen en [aangever 2] zou in loondienst komen. Verdachte, of medeverdachte [medeverdachte] , zou het kasgeld ophalen bij de winkels en hij en [medeverdachte] zouden het geld van chauffeurs ook incasseren. Vanaf 18 februari 2011 zijn verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] begonnen met het ophalen van het kasgeld. Aangever heeft ook de bankpas en pinpas codes van ABN- en ING-rekening afgegeven aan verdachte. Half maart 2011 is aangever argwanend geworden richting verdachte en heeft toen de samenwerking beëindigd. Volgens aangever hebben verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] in totaal circa € 70.000,-- meegenomen en niet afgestort.
De partner van aangever [aangever 2] , getuige [getuige 5] , heeft tegen de politie verklaard dat er een gesprek is geweest met verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] waarbij ook [getuige 6] aanwezig is geweest en dat [getuige 6] van dit gesprek een verslag heeft gemaakt. Verdachte deed voorkomen dat hij een hoop geld had en dit liever investeerde in dit soort dingen dan het geld aan de belastingdienst over te dragen. Verdachte wilde eerst inventariseren, dan reorganiseren en dan investeren. Alles natuurlijk in overleg met [getuige 5] en [aangever 2] . Verdachte vertelde dat hij lid was van [investeringsmaatschappij] . Hij zei dat deze bank gevormd was door een aantal mannen die veel geld hadden en geld in kleine of grote projecten investeerden. Hij vond dit leuk en deed dit als hobby. Hij vertelde dat hij normaal niet veel deed met kleine bedrijven, alleen maar grote bedrijven, maar omdat dit zo'n leuk bedrijfje was en hij [aangever 2] wel mocht vond hij het wel een goed doel om in te investeren.
In de daarop volgende dagen kwamen verdachte en [medeverdachte] het verzamelde kasgeld ophalen. Na één week werd [aangever 2] gebeld door de bank dat er geen geld binnen kwam. Verdachte zei dat hij het allemaal zou regelen en later hoorde ze van [medeverdachte] dat alles weer was geregeld met de bank.
Bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken heeft de getuige [getuige 5] verklaard dat [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] goed was met dit soort zaken en dat hij alles zou doen om te helpen. Hij wekte vertrouwen. [medeverdachte] zou de marketing oppakken. Verdachte zei dat alles wat hij aanraakte in goud veranderde. [medeverdachte] bevestigde dat dan. Hij zei: “Het is zo. Ik ken hem al jaren. Hij heeft het beste met jullie voor”. [getuige 5] heeft ook verklaard dat als zij dacht dat er iets niet klopte met verdachte, [medeverdachte] haar vertrouwen weer wist te winnen. Als [medeverdachte] er niet geweest was had de getuige al na drie dagen op [verdachte] “gegoogeld” en was zij er veel eerder achter gekomen dat het niet goed zat.
De getuige [getuige 6] heeft tegenover de politie verklaard dat zij van de eigenaar [aangever 2] had gehoord dat verdachte hem wilde helpen. [aangever 2] had verteld dat verdachte had gezegd dat hij vaker ondernemers hielp. Verdachte zou investeren en de financiële verplichtingen die het bedrijf had overnemen. Zoals zij het begreep zou verdachte het bedrijf kopen en er geld voor betalen. Zij verklaart dat zij op 23 februari bij een tweede gesprek is geweest alwaar ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanwezig waren. Tijdens het gesprek heeft zij naar de beweegredenen van verdachte gevraagd om de heer [aangever 2] te helpen. Verdachte vertelde nu meer mogelijkheden te hebben en dat hij die graag gebruikte om anderen te helpen, omdat hij zelf ook tegenslag had gekend. Verdachte en [medeverdachte] vertelden dat ze dit al twintig jaar samen deden en dat het meestal goed ging. Verdachte zei in het gesprek dat hij de zaak zou overnemen en de eigenaar van de BV zou worden. Na anderhalf jaar zou de heer [aangever 2] zelf weer eigenaar worden als de boel goed op de rit stond. Getuige [getuige 6] ging er vanuit dat verdachte een vermogend man was, immers je gaat zo'n gesprek toch alleen maar aan als je geld hebt om te investeren, aldus de getuige.
Uit het gesprekverslag dat getuige [getuige 6] van deze bespreking heeft opgemaakt blijkt dat verdachte heeft verteld dat hij bij de meeste van dit soort gevallen anderhalf jaar nodig had om de boel weer op de rit te krijgen en dat hij daarna weer vertrok. In die periode zou hij zijn investering eruit krijgen, plus een percentage. De getuige, daarnaar gevraagd, meent zich te herinneren dat de verdachte het percentage van 30% noemde, dus zijn investering + 30% daarvan zou hij van de heer [aangever 2] ontvangen wanneer hij het weer terugkocht. De getuige heeft gevraagd of deze afspraken ook in de overeenkomst zouden worden opgenomen. Dit beaamde verdachte.
Getuige [aangever 3] , werkzaam op het kantoor van de [bedrijf 5] , heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte zich voorstelde als de nieuwe eigenaar. Verdachte zou op zoek gaan naar nieuwe winkels om meer brood te kunnen verkopen. Hij ging de hele zaak gezond maken. Verdachte vertelde dat hij in Arnhem meer van dat soort zaken had gedaan. Iets met een restaurant en een scheepswerf had hij uit de ellende gered. Hij zou de zaak op de rails zetten en dan met winst doorverkopen. Hij had een soort investeringsmaatschappij, met een aantal vrienden konden ze zo genoeg geld bij elkaar brengen. Over die investeringsmaatschappij vertelde verdachte dat het een groepje vrienden betrof, waarvan steeds een ander het geld beschikbaar stelde. Nu zou iemand anders het geld erin pompen en hij zou het op de rails zetten. Verdachte nam iedere dag de opbrengst mee, althans [medeverdachte] deed dat voornamelijk. [aangever 3] kwam er later achter dat met de contante opbrengsten geen betalingen meer werden gedaan. Leveranciers werden niet meer betaald en de incasso’s waren stopgezet.
Getuige [getuige 7] , eveneens werkzaam op het kantoor van de [bedrijf 5] , heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte vanaf het begin de dagopbrengsten meenam van de winkels en hetgeen contant door klanten bij aflevering werd betaald. [aangever 2] had geregeld dat de bank werd stopgezet, want alles werd overgenomen. Maar toen kwamen er aanmaningen, leveranciers belden op dat er niet betaald werd. [getuige 7] hoorde dan verdachte met hen praten. Hij hoorde dat verdachte vertelde dat hij de nieuwe eigenaar was en het had overgenomen en dat het even duurde voordat de bank alles in orde had.Van de leveranciers die daadwerkelijk dreigden niks meer te zullen leveren als er niet betaald zou worden, werd de rekening wél betaald. Er werd daarvoor cash geld achtergehouden in een bureaula. [medeverdachte] zei dan dat het geregeld was en dat het geld in de la lag.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat vanaf het moment dat de [bedrijf 5] werd overgenomen het geld dagelijks werd opgehaald, alleen nu door verdachte en niet door [aangever 3] . Dat hij zelf ook wel eens geld ophaalde en dan de sealbags inleverde bij verdachte op het kantoor in [adres 3] in Den Haag. Het klopt dat hij [verdachte] al 20 jaar kent.
De getuige [boekhouder 3] heeft bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat hij verdachte vanaf de zomer van 2010 kent. Verdachte zou bij het bedrijf van zijn vrouw, [bedrijf 8] , in dienst komen. Daar is ook een contract van opgemaakt. In het eerste gesprek met [aangever 2] heeft verdachte zich voorgedaan als investeerder. Hij zei dat hij nog wel wat verliezen te verrekenen had. Op de vraag hoe zich dat verhoudt tot het feit dat verdachte persoonlijk failliet was geeft de getuige aan dat het kon niet kloppen dat de verdachte het verlies kon verrekenen omdat hij failliet was. De getuige geeft aan zijn mond daar daarover te hebben gehouden. Bij dit gesprek waren verdachte, [aangever 2] en de getuige [boekhouder 3] aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , de [bedrijf 5] BV, [aangever 2] en [getuige 5] door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot het afgeven van geldbedragen en bankpassen.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op grote schaal contante geldbedragen van de bank zijn opgenomen in de periode dat verdachte als enige de beschikking had over de bankpassen en dat verdachte aldus bedragen onder zich heeft gekregen die toebehoorden aan [bedrijf 6] B.V. Uit de rekeningoverzichten, opgenomen in het dossier, blijkt dat bij de SNS-bank in totaal € 30.060,- en bij de ING-bank in totaal
€ 48.820,- is opgenomen. Voorts maakt de rechtbank uit de bewijsmiddelen op dat verdachte als heer en meester over geldbedragen van die vennootschap heeft beschikt. Vervolgens is door verdachte met betrekking tot de besteding van die bedragen geen gedegen verantwoording afgelegd en ook achteraf is op basis van beschikbare gegevens vastgesteld dat niet het gehele bedrag is aangewend ten behoeve van de vennootschap. Een deel van de opgenomen bedragen is dus onverklaarbaar verdwenen.
De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat verdachte een deel van het door hem opgenomen geld zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
Ten aanzien van de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 en sub 7 merkt de rechtbank op dat de in art. 343 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste vereist is dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR 11 mei 2010, LJN BL7662).
Daarnaast is iedere ondernemer wettelijk verplicht de administratie van zijn onderneming zeven jaren te bewaren. Het gaat dan in ieder geval om basisgegevens als:
- het grootboek;
- de debiteuren- en crediteurenadministratie;
- de voorraadadministratie;
- de in- en verkoopadministratie en
- de loonadministratie (bij personeel).
Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte geldbedragen, afkomstig van de in de tenlastelegging genoemde ondernemingen zoals vermeld in de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 en sub 7, nadat deze al dan niet via tussenrekeningen in de privésfeer van verdachte waren gebracht, contant heeft opgenomen bij de bank of rechtstreeks uit de kas van die betreffende ondernemingen heeft genomen. De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen een telkens terugkerend patroon, waarbij verdachte alle kasopbrengsten van de betreffende vennootschappen tot zich neemt en alle girale baten van die vennootschappen omzet in liquide middelen en vervolgens als heer en meester over die bedragen, die niet aan hem, maar aan die vennootschappen toebehoorden, gaat beschikken. De besteding van die bedragen zijn door verdachte niet met kwitanties of facturen in de respectievelijke administraties verantwoord. Mede gelet op de omstandigheid dat van alle uit het zicht van bedoelde vennootschappen geraakte bedragen geen enkel bedrag (terug) in de boedel is gebracht, acht de rechtbank onaannemelijk dat verdachte zulks alsnog van plan was te doen. Door deze handelswijze heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers doen ontstaan. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de BV’s, geldbedragen heeft ontrokken aan de boedel van die BV’s.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 6 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 6 april 2009 tot en met 25 april 2012 in Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., welke besloten vennootschap op 21 oktober 2009 door de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die besloten vennootschap, niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft verdachte geen administratie gevoerd en te voorschijn gebracht op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend;
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 april 2012 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V., welke besloten vennootschap op 7 april 2010 door de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die
besloten vennootschap, niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft verdachte geen administratie gevoerd en te voorschijn gebracht op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend;
3.
hij in de periode van 16 mei 2010 tot en met 25 april 2012 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V., welke besloten vennootschap op 26 oktober 2010 door de rechtbank te Zwolle-Lelystad in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die besloten vennootschap, niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft verdachte geen administratie gevoerd en te voorschijn gebracht op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend;
4.
hij in de periode van 16 mei 2010 tot en met 25 april 2012 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V., welke besloten vennootschap op 26 oktober 2010 door de rechtbank te Zwolle-Lelystad in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die besloten vennootschap enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft verdachte toen aldaar
- een geldbedrag van 53.711,- euro, en
- een geldbedrag van 24.811,-- euro,
aan de boedel onttrokken;
5.
hij in de periode van 1 februari 2011 tot en met 20 maart 2011 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een
samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 5] B.V. te 's-Gravenhage en [aangever 2] en [getuige 5] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen en bankpassen, hebbende verdachte en zijn mededader toen aldaar met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid medegedeeld en/of voorgesteld:
-dat [verdachte] bij een investeringsbedrijf zat en
-dat die investeringsmaatschappij [investeringsmaatschappij] heette en
-dat [verdachte] en [naam 17] investeerders van [investeringsmaatschappij] waren en
-dat [verdachte] lid was van [investeringsmaatschappij] , die gevormd was door een aantal mannen die veel geld hadden en geld in kleine en grote projecten investeerden en
-dat alles wat [verdachte] aanraakte een succes werd en
-dat [naam 16] ook in die investeringsmaatschappij zou zitten en
-dat [verdachte] nog een compensabel verlies had te besteden dat hij kon investeren in een andere zaak en
-dat [verdachte] dit liever in de zaak van [aangever 2] wilde stoppen, want anders moest hij het aan de belastingdienst betalen en
-dat [verdachte] gewend was met miljoenenbedrijven om te gaan en dat [aangever 2] maar een klein winkeltje was en
-dat [verdachte] zelf het geld zal ophalen bij de winkels en
-dat het geld bij afwezigheid van [verdachte] door [medeverdachte] zou worden opgehaald en
-dat [verdachte] en/of [medeverdachte] door het ophalen van het geld wilden controleren of de inkomsten wel klopten met de boekhouding en
-dat het geld dan zou worden afgestort bij de bank en
-dat [verdachte] toestemming had om het geld op te halen en
- [medeverdachte] en [verdachte] elkaar al twintig jaar kennen dat dat [medeverdachte] kosteloos [verdachte] hielp bij dit soort dingen en
-dat [verdachte] erg goed was in dit soort dingen,
waardoor [bedrijf 5] B.V. te 's-Gravenhage en [aangever 2] en [getuige 5] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
6.
dat hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 22 juni 2009 in Nederland, opzettelijk enig geld, toebehorende aan [bedrijf 6] B.V. te Groenlo, welk geld verdachte als degene die de financiële problemen van voornoemde B.V. wilde oplossen en als degene die de bedrijfsvoering van voornoemde B.V. had overgenomen en als degene aan wie de bankpassen van voornoemde B.V. was/waren overhandigd, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
7.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 april 2012 in Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V., welke besloten vennootschap op 7 april 2010 door de rechtbank te Almelo in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die besloten vennootschap enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft verdachte toen aldaar een geldbedrag aan de boedel onttrokken.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primiar, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 321, 326, 343 ahf sub 1 en 343 ahf sub 4 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primairtelkens het misdrijf: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, meermalen gepleegd;
feit 4 en feit 7het misdrijf: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd;
feit 5 primairhet misdrijf: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 6 subsidiairhet misdrijf: verduistering.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft ter zitting geen inzicht willen geven in zijn beweegredenen. De rechtbank leidt echter uit het dossier af dat hij heeft geprobeerd de status die hij genoot bij zijn klanten, familie en verdere relaties met alle middelen, inclusief het plegen van stafbare feiten, in stand te houden. Hij heeft er daarbij een luxe en kostbare levensstijl op na gehouden.
Door zijn handelwijze heeft verdachte er voor gezorgd dat een groot aantal bedrijven en personen in de financiële problemen zijn gekomen en de gevolgen daarvan nog lange tijd zullen blijven ondervinden. Op geen enkele wijze komt naar voren dat verdachte zich ook maar enigszins bekommerde om de belangen van de betrokken firma’s en het gevoel en de belangen van de personeelsleden die hij betrok in zijn handelen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast is verdachte in het verleden meerdere malen terzake van gelijksoortige delicten als de onderhavige met justitie in aanraking geweest.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de maatschappelijke positie van verdachte die sterk is aangetast en op zijn huidige en toekomstige vermogen zal een enorme schuld worden verhaald.
Gelet op de grote ernst van de feiten, de omvang van het nadeel, [aangever 3] periode waarin de feiten zijn gepleegd en de recidive van verdachte, zal de rechtbank niet meegaan in het advies van de reclassering, gedaan in haar rapport d.d. 13 november 2012 en herhaald door de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting, om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de professionele opzet van het bewezenverklaarde;
- de grove wijze waarop het noodzakelijk vertrouwen in het handelsverkeer in het algemeen door verdachte is geschaad;
- het stelselmatige karakter van de bewezenverklaarde feiten;
- het feit dat aan verdachte tweemaal voor soortgelijke feiten een straf is opgelegd.
Met betrekking tot de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is op 22 december 2010 in staat van faillissement verklaard. Gesteld noch gebleken is dat het faillissement is beëindigd. Gedurende de looptijd van het faillissement staat het verdachte in regel niet vrij om ten laste van de boedel uitgaven te doen die de bijstandsnorm voor levensonderhoud te boven gaan. Derhalve heeft verdachte het vanwege zijn faillissement in beginsel niet zelf in de hand, om zolang het faillissement niet geëindigd is, enige in het kader van deze strafzaak opgelegde betalingsverplichting na te komen. Het is naar het oordeel van de rechtbank thans dan ook niet opportuun dat de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte wordt opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het niet nakomen van de betalingsverplichting uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel bedreigd wordt met hechtenis (Hof Den Bosch 24 december 2008; LJN BG9498).

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] , wonende te [geboorteplaats 1] aan de Boekelosestraat 415, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 66.000,--.
Verdachte was op het moment dat de benadeelde partij haar vordering in de onderhavige strafprocedure aanhangig heeft gemaakt reeds persoonlijk failliet. Benadeelde heeft haar vordering gebaseerd op een door verdachte gepleegde onrechtmatige daad. De feiten waarop de benadeelde haar vordering heeft gebaseerd, hebben plaatsgevonden vóór de datum waarop verdachte in staat van faillissement is verklaard. De verbintenis tot vergoeding van de schade die benadeelde ten gevolge van de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad heeft geleden, is derhalve vóór de faillissementsdatum ontstaan, zodat die verbintenis deel van de faillissementsboedel uitmaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 26 Faillissementswet kan een vordering die de voldoening van een verbintenis uit de faillissementsboedel tot doel heeft, gedurende het faillissement uitsluitend door aanmelding ter verificatie worden ingesteld. De benadeelde partij dient zich met haar vordering tot de curator te wenden.
Gelet op het vorenstaande moet de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 6 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primairtelkens het misdrijf: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, meermalen gepleegd;
feit 4 en feit 7het misdrijf: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd;
feit 5 primairhet misdrijf: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 6 subsidiairhet misdrijf: verduistering;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 21 maanden;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Bovenregionale recherche Noord- en Oost Nederland met nummer 04 BRF11009 (Berkel). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Een geschrift (AH017-001, pag. 30626), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 08-09-2010, m.b.t. [bedrijf 1] BV, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder
naam [verdachte]
geboortedatum- en plaats [geboortedatum 1] -1954, [geboorteplaats 1]
enig aandeelhouder sedert 06-04-2009
bestuurder
naam [verdachte]
geboortedatum- en plaats [geboortedatum 1] -1954, [geboorteplaats 1]
datum in functie 06-04-2009
titel directeur
bevoegdheid alleen/zelfstandig bevoegd
2.
Een geschrift (Aangiften A01 t/m A07, pag. 0100001 t/m 0100005), te weten een aangifte faillissementsfraude van
[curator 1], curator in het faillissement van [bedrijf 1] BV, gericht tegen [verdachte] , d.d. 18 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Deze aangifte richt zich tegen de (feitelijke) bestuurder(s) van [bedrijf 1] BV:
naam : [verdachte]
geboortedatum : [geboortedatum 1] 1954
Hierbij doe ik aangifte terzake van vermoedelijke overtreding van:
artikel 342 Wetboek van Strafrecht
eenvoudige bankbreuk door de bestuurder of commissaris van een gefailleerde rechtspersoon
artikel 343 Wetboek van Strafrecht
bedrieglijke bankbreuk door evengenoemde personen.
Ik ben van oordeel dat de (feitelijke) bestuurders zich hebben schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk omdat zij niet hebben voldaan aan de op hen rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften, waardoor ik niet heb kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement zijn en meer algemeen de rechten en verplichtingen van de coöperatie niet heb kunnen vaststellen, zodat rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van aangever
[curator 1]d.d. 13 maart 2012, (Aangiften A01 t/m A07, pag. 0100032 en 0100033) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De administratie en jaarstukken zijn niet compleet aangeleverd door [verdachte] , terwijl hier wel om is verzocht. Een aantal stukken is ook niet in origineel aangeleverd, maar in kopie.
4.
Een geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1º Sv, te weten een afschrift van een vonnis van de rechtbank Almelo gedateerd 21 oktober 2009 (pag. 1000026 en 1000027), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 1] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. ing. [curator 1] tot curator.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 20 maart 2012, (AH023, pag. 30883 t/m 30886) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 februari 2012 is er een aanvullende aangifte opgenomen van curator [curator 1] in verband met aangifte faillissementsfraude. De curator in deze overhandigde verbalisanten de administratie welke de curator had ontvangen in verband met het faillissement van [bedrijf 1] B.V. Diverse stukken uit de administratie zijn voorzien van een coderingen.
De curator overhandigde ons diverse mappen. De mappen zijn als volgt omschreven en gecodeerd:
A01.02.01 Map met opschrift "Kas [bedrijf 1] BV 2009"
A01.02.02 Map met opschift "Personeel diversen [bedrijf 1] BV 2009"
A01.02.03 Map met opschrift " [bedrijf 1] Crediteuren 2009"
A01.02.04 Ingebonden stuk met boekenonderzoek belastingdienst en stukken crediteuren A01.02.05 Ingebonden stuk met tabblad "Correspondentie".
6.
Een proces-verbaal van bevindingen n.a.v. onderzoek in administratie [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 2 mei 2012 (AH049, pag. 31900 t/m 31910), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de onderzochte administratie kan worden vastgesteld dat:
- De verantwoorde dagomzet op de opbrengstformulieren van de winkels regelmatig niet klopt met de daadwerkelijke storting in het kasboek.
- Het kasboek regelmatig negatief loopt.
- De inkomsten over de maand september 2009 in de boekhouding niet verantwoord zijn.
Feit 2 en Feit 7
7.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 19-10-2011, (AH017-009, pag. 2000024) m.b.t. [bedrijf 2] BV, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder
naam : [verdachte]
geboortedatum- en plaats : [geboortedatum 1] -1954, [geboorteplaats 1]
enig aandeelhouder sedert : 27-01-2010
bestuurder
naam : [verdachte]
geboortedatum- en plaats : [geboortedatum 1] -1954, [geboorteplaats 1]
datum in functie : 01-01-2010
titel : directeur
bevoegdheid : alleen/zelfstandig bevoegd
8.
Een geschrift, te weten een aangifte faillissementsfraude van
[curator 2], curator in het faillissement van [bedrijf 2] BV, gericht tegen [verdachte] , d.d. 18 maart 2010 (pag. A02.01, pag. 2000021 t/m 2000023), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij het vonnis van 7 april 2010 van de rechtbank te Almelo ben ik aangesteld tot curator in het faillissement van [bedrijf 2] BV, gevestigd [adres 4] te Enschede.
Hierbij doe ik aangifte terzake van:
artikel 343 Wetboek van Strafrecht: bedrieglijke bankbreuk:
- hetzij lasten verdicht heeft, hetzij baten niet verantwoord heeft of onttrekt;
- niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek, artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen genoemd.
Verdachte 1:
naam : [verdachte]
voornaam : [verdachte]
geboortedatum : [geboortedatum 1] 1954
Toelichting:
Sinds 15 april 2009 was [dochter] , voornoemd bestuurder van de failliete onderneming [bedrijf 2] . Op 18 augustus 2009 werd zij tevens aandeelhoudster. Failliet had als bedrijfsomschrijving groot- en detailhandel in schoenen, kleding en modeaccessoires, alsmede aanverwante producten.
Sinds januari 2010, het moment dat duidelijk werd dat de failliete onderneming [bedrijf 2] een hoge schuldenlast had, werd [verdachte] voornoemd, bestuurder en aandeelhouder van failliet. Er werd geen huur meer betaald. [verdachte] is de vader van [dochter] en wilde zijn dochter verlossen van de hoge schuld. Tot de datum van het faillissement, 7 april 2010, werd er een schuld van € 180.000,00 opgebouwd. Volgens een inzage in de boekhouding van failliet werd er veel geld gepind en het kasgeld werd niet meer afgestort. Voor een bedrag van € 15.345,00 was geen onderbouwing. Er zou een bedrag van € 35.000,00 zijn onttrokken aan de boedel en er is van failliet € 20.000,00 geleend.
9.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de aangever
[curator 2]d.d. 15 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de administratie geen onderbouwing aangetroffen van waar het kasgeld is gebleven. Ik heb [verdachte] daar naar gevraagd, maar hij wist niet meer precies wat hij eruit had gehaald en wat ermee gebeurd zou zijn, volgens zijn zeggen.
Er waren geen jaarstukken beschikbaar, die heb ik ook later niet meer ontvangen. Een volledig overzicht van de bankafschriften ontbrak ook, maar ik heb die zelf opgevraagd bij de bank.
[verdachte] deed ook aan internetbankieren. Omdat bij een faillissement alles wordt geblokkeerd had hij dat ook niet meer kunnen uitdraaien voor mij. Er is door de boekhouder een overzicht van de kasstromen opgesteld. Dat gebeurde op mijn verzoek aan [verdachte] . Daarvoor was er dus geen kasboek aanwezig.
Met behulp van de Belastingdienst hebben wij uiteindelijk kunnen vaststellen wat er aan kasgelden niet was afgestort op de rekening en dus verdwenen was. Dit bleek dus niet zozeer uit de administratie, maar uit het speurwerk van de Belastingdienst. In het rapport zie ik het bedrag staan van 10.297,89 euro.
Er werd geen kasboek bijgehouden. Op basis van de administratie was dus niet te zien hoeveel geld opgenomen was, maar de Belastingdienst kon op basis van deze gegevens wel uitzoeken hoeveel geld er was verdwenen.
10.
Een geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1º Sv, te weten een afschrift van een vonnis van de rechtbank Almelo gedateerd 7 april 2010, (aangiften A01 t/m A07, pag. 0100057 en 0100058) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 2] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. [curator 2] tot curator.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 27 maart 2012, (AH030, pag. 31090 t/m 31094) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, werkzaam bij de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland van de Politieregio IJsselland verklaar het volgende.
Op 14 februari 2012 overhandigde curator [curator 2] de administratie welke hij had ontvangen in verband met het faillissement van [bedrijf 2] BV. De curator overhandigde ons verschillende mappen.
Onjuistheden in het kasboek
In de verschillende mappen zitten overzichten van kasboeken per maand met daarachter de betreffende gegevens voor het opstellen van het kasboek van die maand. De kasboeken zijn vergeleken met de daarachter zittende administratie. Er komen verschillen voor in het verantwoorden van de bedragen van de contante omzet in het kasboek. Soms zijn dit minimale verschillen van een paar euro. Deze zijn te verwaarlozen en ook niet nader uitgezocht. Opmerkelijk is dat niet consequent het zelfde bedrag wordt ingevoerd in het kasboek. Dit blijkt uit het feit dat er verschillende varianten voorkomen van het verantwoorden van de bedragen in het kasboek: soms wordt de netto omzet verantwoord van de kassabon of het geld in de lade. Een andere keer wordt het bedrag van het handgeschreven briefje of het kassaoverzicht vermeld in het kasboek. En in een aantal gevallen wordt het wisselgeld vermeld in het kasboek als omzet. Er wordt soms alleen de omzet Debet vermeld en andere keren wordt de pinbetaling credit vermeld.
Ook de kassaoverzichten zijn niet duidelijk en worden verschillend ingevuld. Uit de
kassaoverzichten is niet duidelijk op te maken wat die dag aan bedrag wordt afgestort of af gestort zou moeten worden. Normaal gesproken zou vermeld moeten worden wat die betreffende dag de kasomzet is, wat het wisselgeld is van het begin van de dag en het eind van de dag. De volgende dag begin je dan met het wisselgeld waar je de vorige dag mee geëindigd bent. Uit de aangeleverde administratie is dit niet gebleken en wordt het ook niet zo vermeld. Er wordt de volgende dag begonnen met een ander bedrag aan wisselgeld dan wat vermeld staat op het kassaoverzicht van de vorige dag. Tevens blijkt dat er meerdere facturen/ kwitanties en dergelijke niet juist verantwoord worden in de kasboeken.
12.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige
[getuige 1]d.d. 9 december 2011 (G02.01, pag. 0200060 t/m 020062), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van januari 2009 tot half april 2010 ben ik werkzaam geweest bij het bedrijf [bedrijf 2] BV gevestigd aan de [adres 4] te [geboorteplaats 1] . Ik was daar werkzaam als schoenenverkoopster en deed een stukje van de inkoop. In oktober/november 2009 ging het steeds moeilijker met het bedrijf.
Op een bepaald moment raakte [dochter] zwanger en stapte uit de zaak. [verdachte] is toen in de zaak gestapt en toen begon het van kwaad tot erger. De crediteuren werden niet meer betaald. Wij, als verkoopsters moesten het kasgeld persoonlijk aan [verdachte] afgeven. Soms kwam [naam 11] de kasgelden ophalen en kregen we vooraf een belletje van [verdachte] dat [naam 11] eraan kwam.
13.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige
[getuige 2]d.d. 7 maart 2012 (G08.01, pag. 0200119 t/m 0200123), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben ongeveer 2 jaar geleden begonnen bij [bedrijf 2] . Ik werkte in [geboorteplaats 1] in de [adres 4] . Ik ben eind 2009 begonnen met werken. Ik denk dat ik tot ongeveer mei bij [bedrijf 2] heb gewerkt.
Ik denk dat [verdachte] na de werkzaamheden van [dochter] overnam toen ze ongeveer 2 maanden zwanger was. Het ging toen heel snel bergafwaarts met het bedrijf.
Ik was verkoopmedewerkster in de winkel.
14.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige
[getuige 3]d.d. 1 maart 2012 (G09.01, pag. 0200125 t/m 0200129), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In december 2009 ben ik begonnen bij [bedrijf 2] BV, eerst bij [bedrijf 9] in Almelo, later bij [bedrijf 10] in Enschede.
Ik verkocht schoenen met aanverwante artikelen. Bij [bedrijf 9] ging het als volgt.
‘s Morgens de kas opmaken. Standaard zat er € 300,-- contant in de kas. Dit bleef altijd achter
in de winkel. ‘s Avonds maakte ik de kas op. Het bedrag moest ik door sms’en naar [verdachte] . Van de totale opbrengst werd weer € 300,-- afgehaald. De rest van de contanten ging in een enveloppe. Ik bracht dit geld naar de woning van de [verdachte] . Ik moest dit in de
buitenbrievenbus doen. Ik heb daar zelfs wel om gebeld omdat de bus al vol zat. Toen ik bij
[bedrijf 10] werkte bleef het geld achter de winkel in een kast. Volgens mij kwam [naam 11] dit geld
meestal elke dag ophalen.
15.
Een rapport betreffende het ingestelde boekenonderzoek bij [bedrijf 2] BV, [adres 4] te [geboorteplaats 1] , opgemaakt door [belastingambtenaar] , controlemedewerker van de Belastingdienst Oost/kantoor Almelo d.d. 2 december 2010 (AH002.009, pag. 030169 t/m 3030174), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het boekenonderzoek heb ik eerst vastgesteld dat de administratie vanaf 1 januari 2010 ontbreekt. Later heb ik van deze administratie een deel (bankstukken, kasadministratie. grootboekoverzichten en kasstukken) van de curator ter inzage gekregen, nadat de heer [verdachte] deze alsnog had verstrekt. Van de periode 1 juli 2009 tot 7 april 2010 ontbreken de voorraad- en loonadministratie.
Kasadministratie/Omzetverantwoording
In de periode na 1 juli 2009 exploiteerde [bedrijf 2] BV. steeds één of meerdere schoenenwinkels. Door het personeel werden kasstaten opgemaakt met daarop gespecificeerd het kasgeld aan het einde van elke dag. Deze kasstaten werden door het betreffende personeelslid ondertekend en het saldo van de kas, verminderd met ca. € 100 wisselgeld, gaf men in een enveloppe aan de directie. Dagelijks werd de kassa uitdraai, met daarop de verkoop per pin en per kas, bij de kasstaat gevoegd. Aangezien een voorraadadministratie ontbreekt is het moeilijk om de volledigheid van de omzet te beoordelen. [dochter] was bij de start van de winkel in Enschede wel voornemens een goede voorraadadministratie bij te houden door het scannen van de schoenen na inkoop en verkoop, maar ik heb geen stukken in de administratie aangetroffen waaruit blijkt dat deze voorraadadministratie inderdaad werd gevoerd.
Gemachtigde heeft aan de hand van de aanwezige stukken (kasstaten, facturen en bonnetjes) achteraf een kasboek opgemaakt. Uit deze kasadministratie blijkt een batig kassaldo op 1 februari 2010 van € 4.790,45 en per 3 april 2010 van € 10.297,89. Op 7 februari 2010 heeft de heer [verdachte] € 5.000 per kas opgenomen en op 7 en 30 maart 2010 resp. € 50 en € 60. Tijdens het boekenonderzoek heb ik de kasadministratie gecontroleerd en daarbij zijn slechts marginale verschillen geconstateerd. Begin 2010 had de heer [verdachte] volgens een overzicht van gemachtigde via rekening courant € 22.771,78 te vorderen op [bedrijf 2] BV. en op 26 januari 2010 heeft hij nog € 3.000 bijgeleend.
Duidelijk is wel dat de heer [verdachte] in het zicht van het faillissement zoveel mogelijk geld uit de vennootschap heeft onttrokken. De pinomzet werd via de bankrekening van [bedrijf 2] overgeboekt naar privérekeningen van [verdachte] (totaal € 20.890 in het le kwartaal 2010) en klaarblijkelijk heeft de heer [verdachte] het kasgeld van de winkels van de maanden februari en maart (totaal ca. € 10.000) in zijn eigen zak gestoken. In deze maanden werd door [bedrijf 2] geen kasgeld afgestort en dus zou er op basis van de administratie begin april 2010 ruim
€ 10.000 in kas moeten zijn, maar de curator heeft dit niet aangetroffen.
Tijdens het onderzoek heb ik het volgende geconstateerd:
- [bedrijf 2] BV. heeft de huurkosten van een auto (Volvo V70, kenteken [kenteken] ) voor de heer [verdachte] betaald. Voor het 4 kwartaal 2009 werd ultimo 2009 hiervoor aan de heer [verdachte] een factuur ad € 4.819,50 uitgereikt. Dit factuurbedrag werd echter nooit door de heer [verdachte] betaald.
- Uit de kasadministratie van [bedrijf 2] blijkt een batig kassaldo van € 10.297,89. Dit kasgeld is niet aangetroffen en het is aannemelijk dat dit geld door de directie aan de vennootschap is onttrokken.
16.
Een relaas proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 5 juni 2012
(AH047-011), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In onderstaande tabel zijn de betalingen weergegeven van de bankrekening van [bedrijf 2] BV
tussen [bedrijf 2] BV en [verdachte] .
[tabel]
In totaal wordt vanaf januari 2010 tot 1 april 2010 € 20.890,-- van [bedrijf 2] BV. overgemaakt naar de rekeningen van [verdachte] .
17.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[boekhouder 1]van 15 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [verdachte] in het begin geld in [bedrijf 2] heeft gestort en dat hij er dat weer uit heeft willen halen voor het faillissement. Daar heb ik het met [belastingambtenaar] ook wel eens over gehad.
Feit 3 en Feit 4
18.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel per 24-10-2010, m.b.t. [bedrijf 3] BV (Aangiften A01 t/m 07, pag. 0100276 en 0100277), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder
naam : [stichting]
inschrijving handelsregister
onder dossiernummer : 50027077
enig aandeelhouder sedert : 21-05-2010
bestuurder(s)
naam : [stichting]
inschrijving handelsregister
onder dossiernummer : 50027077
infunctietreding : 21-05-2010
titel : algemeen directeur
bevoegdheid : alleen/zelfstandig bevoegd
19.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel per 26-10-2010, m.b.t. [stichting] (aangiften 01 t/m 07, pag. 0100275), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
dossiernummer: 50027077
rechtspersoon
rechtsvorm : Stichting
statutaire naam : [stichting]
akte van oprichting : 21-05-2010
activiteit : Beheer van aandelen in kapitaalvennootschappen
bestuurder(s)
naam : [naam 5]
geboortedatum- en plaats : [geboortedatum 2] -1952, [geboorteplaats 2]
infunctietreding : 18-10-2010
titel : voorzitter
bevoegdheid : alleen/zelfstandig bevoegd
20.
Een geschrift, te weten een uitdraai van de Handelsregisterhistorie van de [stichting] d.d. 31-1-2012, (AH017-017, pag. 3000051) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
08 50027077 [stichting]
Functionarisgegevens uitgetreden functionaris(sen) rechtspers.
bestuurder(s)
naam : [verdachte]
geboortedatum- en plaats : [geboortedatum 1] -1954, [geboorteplaats 1]
infunctietreding : 21-05-2010
titel : voorzitter/secretaris/penningmeester
bevoegdheid : alleen/zelfstandig bevoegd
uit functie : 01-10-2010
21.
Een proces-verbaal van aangifte met bijlage van
[curator 3], curator in het faillissement van [bedrijf 3] BV, d.d. 29 november 2011 (aangiften A01 t/m A07, pag. 0100070 t/m 0100072), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Deze aangifte richt zich tegen:
naam : [verdachte]
voornaam : [verdachte]
geboortedatum : [geboortedatum 1] 1954
Op 26 oktober 2010 is de besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V. in staat van faillissement verklaard en ben ik tot curator aangesteld. In mei 2010 heeft nog een aandelenoverdracht plaatsgevonden, waardoor [stichting] de aandelen in handen heeft gekregen. Voorzitter van deze stichting was de heer [verdachte] . De heer [verdachte] was vervolgens 13 weken (vanaf 16 mei 2010) met dit horecabedrijf actief. In deze periode is er een omzet van € 108.670,-- gerealiseerd. Een totaalbedrag van € 62.569,- is aan personeel, leveranciers en overige bedrijfskosten (exclusief belasting en huur) uitgegeven. Via de bank heeft de heer [verdachte] per saldo een bedrag van € 16.869,-- ontvangen. Bovendien was er een kasverschil van € 36.842,--. Opgeteld gaat het dus om een bedrag van € 53.711,-- dat richting de heer [verdachte] is gegaan. Vervolgens ben ik met de heer [verdachte] een regeling (inhoudende een door de heer [verdachte] aan de boedel te betalen bedrag van € 24.000,--) aangegaan. Omdat de heer [verdachte] niet is nagekomen, heb ik de regeling ontbonden en de heer [verdachte] o.g.v. 2:248 BW aansprakelijk gesteld voor het tekort.
De firma [bedrijf 4] heeft overigens een bedrag van € 25.000,-- aan de failliete vennootschap en de eerdergenoemde stichting geleend. Dit bedrag is niet op de rekening van de failliete vennootschap ontvangen.
Deze faillissementsfraudemelding heeft betrekking op enerzijds de bedragen die de heer [verdachte] aan de onderneming heeft onttrokken en anderzijds op de schulden die hij in de betreffende periode (bewust) heeft laten ontstaan.
Uit het onderzoek welke door mij in het kader van dit faillissement is ingesteld is mij gebleken dat zich in het faillissement handelingen hebben voorgedaan waarbij de boedel van [bedrijf 3] BV vermoedelijk is benadeeld. Redenen waarom ik goedkeuring aan de rechter-commissaris heb verzocht en verkregen voor het doen van aangifte van een strafbaar feit tegen [verdachte] als bestuurder.
Hierbij doe ik aangifte terzake van vermoedelijke overtreding van:
artikel 342 Wetboek van Strafrecht: eenvoudige bankbreuk door de bestuurder of commissaris van een gefailleerde rechtspersoon
artikel 343 Wetboek van Strafrecht: bedrieglijke bankbreuk door evengenoemde personen.
22.
Een geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1º Sv, te weten een afschrift van een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad gedateerd 26 oktober 2010, (aangiften 01 t/m 07, pag. 0100074 en 0100075).voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 3] BV (tevens handelend onder de naam [restaurant 1] ) in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. drs. [curator 3] tot curator
23.
Een proces-verbaal van verhoor van aangever
[curator 3]d.d. 23 februari 2012 (Aangiften A01 t/m A07, pag. 0100283 en 0100286), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De heer [verdachte] is meerdere keren voor dat faillissement bij mij op het kantoor geweest. Er was ook een afspraak gemaakt over terugbetaling. Hij zou dit in vier termijnen van € 6.000,-- doen. Hij heeft een keer € 1.600,-- betaald. Op een bepaald moment heeft [verdachte] bij mij zelfs vier ordners met boekhouding laten zien die was opgemaakt door de firma [boekhouder 3] uit Varsseveld. Ik heb deze mogen inzien. Er zat ook een compleet kas overzicht bij. Dit kwam vrijwel overeen met de in mijn bezit zijnde dagstaten. Vanuit deze dagstaten heb ik mijn overzicht gemaakt. Het enige verschil was dat hij een management vergoeding opvoerde van ongeveer € 30.000,-- en ik dit als kasverschil had geconstateerd. [verdachte] kon mij geen management fee overeenkomst tonen.
In mijn aangifte staat dat er in de 13 weken dat [verdachte] met het horecabedrijf actief was een omzet is gegenereerd van € 108.670,--. Dit heb ik kunnen berekenen naar aanleiding van dag- en kasstaten in combinatie met de bankafschriften.
Er zijn geen voorraadoverzichten van het bedrijf.
Degene die heeft verklaard dat bedrag van € 34.500, als management fee gezien moest worden voor [verdachte] is hij zelf geweest. Dit was pas na mijn constatering dat er geld uit de kas weg was. Er is geen overeenkomst van. Het is gewoon het kasverschil dat [verdachte] uit het bedrijf heeft weggehaald. Hij kwam ook nog met een verhaal dat hij er crediteuren van heeft betaald. Hij kon dit niet goed aantonen.
Door de firma [bedrijf 4] is in juli 2010 een lening verstrekt van € 25.000,-- aan
[bedrijf 3] BV in casu aan [stichting] .
Het is niet op de rekening van [bedrijf 3] terecht gekomen.
24.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[curator 3]van 15 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Toen ik betrokken werd bij het faillissement van “ [bedrijf 3] BV” was er geen echte administratie. [verdachte] kwam met een aantal tassen met ordners. Er waren bonnen en facturen, maar die waren niet verwerkt tot een administratie. Ik ben daar toen mee aan de slag gegaan. Ik heb de bankafschriften bij de bank opgevraagd.
Op basis van de stukken die ik had, heb ik kunnen vaststellen dat er 36.000 euro uit de kas was opgenomen door [verdachte] . Dat was een bedrag wat in de kas zou moeten zitten op basis van de kasbonnen, maar het ontbrak. De boekhouder [boekhouder 3] heeft dat later opgevoerd als managementfee. Op basis van alle bonnen zou er dan 36.000 euro meer in kas moeten zitten dan dat erin zat.
Ik heb geen enkel inzicht gehad in de voorraad.
Er is dus in totaal 33.000 euro van de bankrekening van de failliete vennootschap overgemaakt naar de rekening van [verdachte] . Daarnaast is er 36.000 uit de kas gehaald.
[verdachte] heeft 8.000 uit eigen zak ten behoeve van de onderneming uitgegeven en daarna nog 8.000 euro teruggestort in de kas. Per saldo is er dus 53.000 euro door [verdachte] weggenomen.
Er was geen managementfeeovereenkomst. Hij kon mij ook niet vertellen welke financiële afspraken hij zelf met de onderneming had gemaakt. [verdachte] heeft ook nog 25.000 euro losgekregen bij de firma [bedrijf 4] . Dat betrof een conflict tussen enerzijds [bedrijf 4] en anderzijds de failliete vennootschap [bedrijf 3] BV en [stichting] . Dat bedrag is niet gegaan naar de failliete vennootschap. Ik weet niet waar dat bedrag is gebleven.
25.
Een proces-verbaal van aangifte van
[aangever 1]d.d. 3 april 2012,(AH07.01 pg 3000039 t/m 3000041) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van oplichting (artikel 326 Sr). Ik ben door de firma [bedrijf 4] BV, gevestigd te [adres 5] , bevoegd en gerechtigd om aangifte te doen.
Ik ben als manager werkzaam bij [bedrijf 4] Nederland en verantwoordelijk voor de horeca in
Nederland.
In mei 2010 werd ik benaderd om [verdachte] te bellen. Ik heb deze [verdachte] gebeld en we maakten een afspraak voor begin 2010. Ik wist toen al dat het om een [restaurant 1] ging genaamd [restaurant 1] te Heino.
Begin juni ben ik naar dit restaurant gegaan in Heino. Toen ik binnen kwam, was er een persoon aanwezig. Hij stelde zich voor als [medeverdachte] . Hij vertelde mij dat hij de zaakwaarnemer was voor [verdachte] . [verdachte] kwam later wel in het restaurant. Wij hebben met z’n drieën gesproken. Zij vertelde dat door mismanagement dit restaurant niet goed liep. Ik heb nog gevraagd of zij een boekhoudkundig onderzoek hadden laten doen bij de overname. Zij zeiden dat dit was gebeurd. Zij gaven wel aan ervaring te hebben in dit soort overnames.
Zij lieten mij wel het huurcontract zien en in mijn beleving ook het koopcontract van de exploitatie van het [restaurant 1] . Er is een inventaris lijst met daarop de boekwaarde van alles. Dit was nodig om als zekerheid stelling voor de overeenkomst. [bedrijf 4] wil altijd een onderpand en een borgstelling. Zo ook bij dit restaurant.
[verdachte] heeft mij nog iets laten zien van ING. Daarin stond dat ING mee deed in de
financiering van dit restaurant. Dit hele verhaal kwam mij zeer aannemelijk over. Ook omdat [verdachte] hoofdelijk mee zou tekenen in de overeenkomst. Ik heb een voorstel gemaakt en deze gemaild naar [medeverdachte] . Dit was ter attentie van [mailadres] .
Ik heb tevens dit voorstel voorgelegd aan de directie van [bedrijf 4] . Onder voorbehoud van aanleveren van stukken door [verdachte] is toen alles in gang gezet. Ik heb een credit aanvraag gemaakt voor [bedrijf 4] . Daarin staat ook, waarom uit commercieel oogpunt dit moet worden gedaan. Degene die het credit krijgt moet de volgende stukken overleggen aan [bedrijf 4] : Huurcontract, koopcontract, lijst inventaris en zekerheden. Zekerheden kunnen hoofdelijk aansprakelijkheid, huurintreding, pandrecht inventaris borgstelling derden, borgstelling groothandel of hypothecaire inschrijving etc. Bij [restaurant 1] was de
borgstelling de [bedrijf 11] uit Twello voor 50% , het 1e pandrecht inventaris en hoofdelijk aansprakelijkheid van [verdachte] . Dit laatste is niet in de overeenkomst opgenomen. Later bleek dat de tekst niet goed was opgenomen in de akte.
[verdachte] had volgens zijn zeggen een eigen notaris die altijd alles voor hem geregelde. Bij deze notaris is de overeenkomst ook getekend door [verdachte] . Nadat de stukken waren overlegd is door [bedrijf 4] goedkeuring gegeven voor een lening van € 25.000,-- aan [restaurant 1] voor een periode van 5 jaar. Ik heb met [verdachte] het contract doorgenomen. [verdachte] tekende daarna dit contract. Het is het contract wat U mij nu toont (A03.01.007). Ik heb [verdachte] er toen op gewezen dat hij contact op moest nemen met [eigenaar bedrijf 11] in verband de borgstelling. Ik gaf ook aan dat als hij dit niet regelde er niet zou worden uitbetaald door [bedrijf 4] . Dit duurde wat langer voordat [verdachte] dit had geregeld met [eigenaar bedrijf 11] . Ik weet nog wel dat [medeverdachte] dit op een bepaald moment geregeld heeft met [eigenaar bedrijf 11] . [bedrijf 4] heeft daar toen bericht van gekregen. Hierna is de notariële schuldbekentenis met verpanding opgemaakt bij een notaris in [geboorteplaats 1] . Ik weet nog dat [eigenaar bedrijf 11] mij op een bepaald moment belde omdat hij niet werd betaald door [verdachte] . Via, via kreeg ik midden augustus 2010 te horen dat ING beslag had gelegd op de volledige inventaris van het restaurant: [restaurant 1] . ik heb toen geprobeerd [verdachte] te bellen. Hij nam niet meer op. Daarop heb ik [medeverdachte] gebeld. Ik vroeg hem hoe het mogelijk was dat de ING beslag kon leggen op de inventaris terwijl [verdachte] het aan ons had verpand. [medeverdachte] had geen goed antwoord op. [medeverdachte] draaide om mijn vraag heen en zei iets in de trend van dan hebben wij misschien geen goed onderzoek gedaan. Ik had toen wel in de gaten dat er stront aan de knikker was en wij door [verdachte] en [medeverdachte] belazerd waren. Naar aanleiding van de inbeslagnamen door ING is er toen een gesprek geweest met [medeverdachte] en [naam 6] , directeur [bedrijf 4] . Dit gesprek heeft plaats gevonden op het hoofd kantoor van [bedrijf 4] in Tiel. [eigenaar bedrijf 11] zou daar ook bij aanwezig zijn maar was op het laatste moment verhinderd. Ik weet niet meer wanneer dit gesprek precies is geweest. Het is ieder geval tussen de inbeslagname en 8 september 2010 plaats gevonden. [verdachte] was ook afwezig in verband met problemen met zijn dochter. Ik heb toen aan [medeverdachte] aangegeven, dat ik met [verdachte] wilde praten omdat hij de degene was met wie [bedrijf 4] een contract had afgesloten. [medeverdachte] vertelde ons dat zij bezig waren met een nieuw restaurant in Zenderen. Dit was een restaurant dat niet meer open was. Zij wilde dit restaurant opnieuw opstarten en dezelfde formule gaan toepassen als in Heino. Dit restaurant zou 1 oktober 2010 opengaan. Zij zouden dan met [bedrijf 4] een betalingsregeling treffen voor de € 25.000,--, [medeverdachte] zegde toe dat er op de 15e van elke maand een betaling zou plaats vinden te beginnen op 15 september 2010. Na de 15e september 2010 heeft [bedrijf 4] geen geld van hun ontvangen en waren [medeverdachte] en [verdachte] niet meer bereikbaar.
26.
Een geschrift, te weten een overeenkomst tussen [bedrijf 4] BV en [bedrijf 3] BV / [stichting] , d.d. 23 juli 2010, (A03.01.007, pag. 0100105 t/m 0100110), waarbij [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] BV / [stichting] voor de horecagelegenheid [restaurant 1] een krediet van € 25.000,-- ter beschikking stelt.
27.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 2 april 2012, (AH-36, pag. 031358) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de aangifte die door curator Bruning is gedaan inzake het faillissement van het [bedrijf 3] Heino, is contact gezocht met [bedrijf 4] Nederland. Alhier werd geïnformeerd op welke bankrekening [bedrijf 4] het geldbedrag van € 25.000 had overgemaakt.
Mevrouw [naam 7] van [bedrijf 4] mailde op 20 maart 2012 het volgende.
Naar aanleiding van ons telefonisch contact van zojuist mailen wij u hierbij de door u gevraagde in formatie.
Wij hebben destijds 25.000,- euro overgemaakt op de kwaliteitsrekening van [notariskantoor]
o.v.v. zaaknummer [nummer] .
Bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] (Rabobank).
28.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 11 april 2012 (AH044, pag. 031658 en 031659), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 11 april 2012 is onderstaande informatie ontvangen van het [notariskantoor]
:
Hierbij deel ik u mee dat op 12 augustus 2010 er een zekerheidshypotheek verstrekt is ten behoeve van [bedrijf 4] B.V. voor de schulden van [bedrijf 3] B.V. en [stichting] , zowel tesamen als ieder afzonderlijk.
Op 13 augustus 2010 is een netto bedrag ad € 24.881,00 overgemaakt op rekening [rekeningnummer 2] ten name van bovengenoemde stichting. Dit is op verzoek van dhr. [verdachte] .
29.
Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de zakelijke ING-rekening met nummer [rekeningnummer 2] op naam van [stichting] , gedateerd 06-09-2010, (AH047-009, pag. 031803) waarop staat vermeld dat:
- op 13 augustus een bedrag van € 24.881,00 is bijgeschreven ten laste van [notariskantoor] met als omschrijving afrekening dossier [nummer] ;
- op 13 augustus bedragen van € 1.000,00 en € 10.000,00 contant opgenomen worden;
- op 16 augustus een bedrag van € 1.000,00 contant wordt opgenomen;
- op 17 augustus bedragen van € 1.000,00 en € 10.000,00 contant worden opgenomen;
- op19 augustus een bedrag van € 1.000,00 contant wordt opgenomen;
- op 23 augustus een bedrag van € 800,00 contant wordt opgenomen.
30.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige
[getuige 4]d.d. 14 mei 2012, (G19.01, pag. 3000117 en 3000123) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 mei 2010 heeft [verdachte] de bankpasjes, pincodes en sleutels van het restaurant van mij gekregen.
Feit 5
31.
Een proces-verbaal van aangifte, van 20 maart 2011 (A05.02 pag. 0100475 t/m 0100478), voor zover inhoudende de verklaring van aangever
[aangever 2], zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van [bedrijf 5] B.V. Ik doe aangifte van diefstal en oplichting.
Vanaf augustus 2010 heb ik gezocht naar onafhankelijke specialist die mijn bedrijf zou doorlichten. Eind december 2010 heb ik contact gezocht met [bedrijf 7] om concreet iets op papier te laten zetten wat er beter zou kunnen gaan met het bedrijf. Op 16 februari 2011 kwamen [boekhouder 3] en ene Dhr. [verdachte] naar mijn woning. Wij zijn toen alle bedrijven van [bedrijf 5] B.V langsgegaan. Dhr. [verdachte] stelde mij toen voor om alles anders te gaan doen en dat ik bij hem in loondienst zou komen. Tevens zou hij het bedrijf en daarmee alle schulden op zich nemen. Op 17 februari 2011 kwam dhr. [verdachte] samen met ene [medeverdachte] en ene [naam 8] bij mij in het bedrijf. Dhr. [boekhouder 3] zou de boekhouding gaan doen en zijn vrouw [naam 8] die zou de personeelszaken gaan regelen en Dhr. [medeverdachte] zou de Marketing gaan doen en Dhr. [verdachte] zou financieel directeur gaan worden. Ik zou op de loonlijst komen als werknemer. Op een gegeven moment werd ik door de bank gebeld en werd en mij verteld dat ik over mijn kredietlimiet zat. Ik mag gaan tot 19.000 euro en het stond nu op ongeveer 40.000 euro. Hierop ben ik bij [verdachte] vragen gaan stellen omdat ik het niet helemaal vertrouwde. [verdachte] verzekerde dat alles goed zou komen en dat ik mij nergens zorgen om hoefde te maken.
Op 10 maart 2011 werd ik door een kennis op de hoogte gesteld over een verhaal omtrent [verdachte] dat hij een oplichter zou zijn. Ik heb hier in eerste instantie geen gehoor aan gegeven. Diezelfde avond kwam mijn vrouw 's avonds ook met een verhaal dat [verdachte] een oplichter zou zijn. Zij liet mij toen een stuk lezen, en de werkwijze die ik daar las zo is het precies bij mijn bedrijf gegaan. Vervolgens heeft een vriend van mij, naar de handelswijze gekeken en er bleek inderdaad het een en ander niet te kloppen.
Vervolgens heb ik alles stop kunnen zetten en heb ik [boekhouder 3] gebeld om aan hem te vragen wat voor oplichters hij naar mij toe had gestuurd. Hierop heb ik contact opgenomen met [verdachte] en [medeverdachte] om met hun af te spreken dat het geld wat er inmiddels allemaal was weggenomen terug te vorderen en dat alles wat bij de kamer van koophandel geregistreerd staat weer terug te draaien.
Het totale bedrag wat ongeveer weggenomen is bedraagt 70.000 euro waarbij circa 30.000 euro voor 1 maart is weggenomen en voor 40.000 euro na 1 maart te zijn opgelicht.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
32.
Een proces-verbaal van verhoor, van 30 mei 2011 (A05.02, pag 0100503 t/m 0100509), voor zover inhoudende de aanvullende verklaring van
[aangever 2], zakelijk weergegeven:
In augustus 2010 kom ik via mijn ex-vrouw [getuige 8] in contact met [bedrijf 7] . Geheel vrijblijvend hebben we een tweede afspraak gemaakt op 24 december 2010. Van te voren was al afgesproken dat het was op no cure-no pay basis en dat als ze het zouden gaan doen dan zouden zij de administratie gaan voeren. De boekhouding is misschien een beter woord. Op zondag 6 februari 2011 was een derde afspraak met meneer [boekhouder 3] , [naam 8] en mijn ex-vrouw [getuige 8] . Daar werd afgesproken dat in week 8 een locatiebezoek zou plaats vinden met een kennismaking met de winkels. Dit was allemaal nog steeds oriënterend en vrijblijvend. Er waren nog steeds geen echte stappen gezet.
Het locatiebezoek was op woensdag 16 februari 2011 met meneer [boekhouder 3] . Meneer [boekhouder 3] had een andere man meegenomen. Dit was meneer [verdachte] . Dit was een verrassing, want ik wist van tevoren niet dat meneer [verdachte] mee zou komen. Ik wist ook niet wie hij was.
Meneer [verdachte] vertelde dat hij uit interesse was meegekomen. Hij stelde zich ook voor als investeerder. Hij vertelde dat hij bij een investeringsmaatschappij zat. Hij had nog een compensabel verlies te besteden. Dat betekend dat je nog geld aan de belastingdienst moet betalen, maar dat je dat geld ook kan investeren in een andere zaak. Als het geld in een verliesgevende zaak wordt geïnvesteerd en dan hoef je daar geen belasting over te betalen. Hij stopte het liever in mijn zaak dan dat hij het zou moeten afdragen aan de belasting. Ik wist daar niks van, ik had daar nooit van gehoord, maar weet nu dus dat zoiets kan. Meneer [verdachte] vertelde dat de investeringsmaatschappij [investeringsmaatschappij] heette. Hij vertelde ook dat [naam 16] erin zat. Hij had nu even niets te doen en dit leek hem wel een uitdaging. Hij was gewend om te gaan met miljoenenbedrijven en ik was eigenlijk maar een klein winkeltje, zo vertelde hij me. Ik dacht op dat moment "Dat is de redder in nood". Voor het eerst had ik het gevoel dat er iemand vertrouwen in mij had, in met waar ik nee bezig was.
We spraken af dat ze de volgende dag terug zouden komen om de lopende administratie te bekijken en door te nemen en [verdachte] zou nog iemand meenemen. Alles ging nog steeds op no cure-no pay basis. Er zou eerst 3 maanden een oriëntatie plaats vinden waarna men met een plan van aanpak zouden komen. Na een halfjaar zou er dan geïnvesteerd worden.
Er zou dus niks betaa1d worden. Dat was het risico, maar dat was allemaal geen enkel probleem, ze zouden er een wereldzaak van maken.
De onkosten konden dan betaald worden als de zaak zou draaien. Ze wisten immers van mijn problemen af en dat ik geen geld had. Dit kwam allemaal goed. [verdachte] deed het allemaal voorkomen of hij het geld niet nodig had. [verdachte] zei tegen mij dat hij zijn geld wel kon gaan beleggen, maar dat het op zo'n manier als dit veel leuker was. Voor het geld hadden ze mij niet nodig, dat hadden ze kennelijk wel.
Op 17 februari 2011 kwam [verdachte] terug met [medeverdachte] en meneer en [naam 8] . Ze gingen naar het kantoor om daar te beginnen met de administratie op orde te krijgen. In 1 dag hadden ze hele administratie onder handen genomen en was het hele kantoor opgeruimd, zeg maar. Ze gaven me echt de indruk dat ze alles direct onder controle hadden.
Er zijn twee bankrekeningen verbonden aan de [bedrijf 5] . Een van de ING en een van de ABN-AMRO. Er wordt veel gedaan via internet bankieren. De opbrengst van de winkels werd normaal gesproken dagelijks door [getuige 7] of [aangever 3] opgehaald en afgestort. Omdat [verdachte] wilde kijken of de inkomsten wel klopten van de winkels met de boekhouding stelde hij voor om zelf het geld op te halen en in zijn afwezigheid [medeverdachte] . De afspraak was dat zij het geld zouden ophalen in de sealbags en het geld zouden storten op de ABN-AMR0 rekening van de [bedrijf 5] . Op deze rekening lopen namelijk ook de incasso's van leveranciers. Ik had geen enkele reden om daar aan te twijfelen en had het volste vertrouwen erin. De afspraak dat het geld op de rekening zou worden gestort heb ik persoonlijk mondeling met [verdachte] gemaakt. Ik heb hem de sealbags gegeven die op het kantoor lagen. [verdachte] zou het geld storten op de rekening.
Of ze haalden de sealbags op na sluitingstijd, maar het kwam ook wel voor dat ze wat eerder in de winkel kwamen en dan haalden ze zelf het geld uit de kassa, telden het en deden dit dan in de sealbags.
Ik had [verdachte] toestemming gegeven om het geld uit de winkels op te halen, maar wel met de duidelijke mededeling dit geld te storten op de rekening van de [bedrijf 5] . [verdachte] was daar natuurlijk mee akkoord gegaan. Hij zei ook dat het wel belangrijk was dat de zaak gewoon bleef draaien en dat daar verder niemand last van had.
De volgende dag vrijdag 18 februari 2011 zijn ze dan ook begonnen met het geld uit de winkels op te halen. Dat werd allemaal keurig opgehaald in sealbags, alleen werd dat nooit neer afgestort, zoals was afgesproken. Ook heb ik [verdachte] toen de bankpas van ABN-AMRObank gegeven, weer met de reden dat hij inzicht in het bankgebeuren wilde hebben.
Ik heb ook de pincode van de ABN-AMR0 bank gegeven, die heb je immers ook nodig om te kunnen internetbankieren. Daarmee moet je namelijk inloggen. En omdat zij de financiële situatie wilden inzien vond ik dit een heel logisch gevolg. Op 1 maart 2011 is de Stichting overgeheveld naar ene meneer [naam 17] . Deze meneer kende ik niet. [verdachte] verte1de mij dat het goed was als iemand van [investeringsmaatschappij] alvast inzage had en betrokken was bij de zaak. Omdat [verdachte] altijd met meerdere mensen samenwerkt vanuit de
[investeringsmaatschappij]introduceerde hij meneer [naam 17] die daar dus ook werkzaam zou zijn. [verdachte] deed al jaren lang zaken met [naam 17] , zo vertelde hij, en [naam 17] was eveneens een investeerder die mee zou doen. [naam 17] vertelde mij zelf ook dat hij werkzaam was bij de [investeringsmaatschappij] . Hij zou verder een bedrijf in lijkkisten hebben. Wij zouden verder niet zoveel contact Het was goed voor als er straks een extra BV bij zou komen er ook al iemand van de Investeerdersmaatschappij bij betrokken zou zijn.
Zoals gezegd bezit de [bedrijf 5] twee bankrekeningen. [verdachte] wilde ook toegang tot het internet bankieren. [aangever 3] was op vakantie en had alle betalingen op voorhand ingeboekt. De bankpassen had hij opgeborgen. Ikzelf had geen bankpas van de ING en de bankpas van de ABN-AMR0 had ik al aan [verdachte] gegeven. Dit bleek een oude pas te zijn waarmee je niet kon internetbankieren.
Samen met [medeverdachte] ben ik naar de bank gegaan om een andere pas aan te vragen. Eind februari, begin maart heb ik beide bankpassen gegeven aan [verdachte] . Dat was de goedwerkende ABN-AMR0 bankpas en de nieuwe ING bankpas.
Samen met de bankpassen heb ik ook aan [verdachte] de bijbehorende pincodes gegeven.
Er waren dus twee mensen met een bankpas van beide banken en dat waren [verdachte] en [aangever 3] .
Er zijn daar verder geen specifieke afspraken over gemaakt. Ik heb in ieder geval geen toestemming gegeven om zomaar geld te gaan pinnen. We hebben het daar niet over gehad, omdat ik er helemaal niet van uitging dat er misbruik van de pas gemaakt zou worden.
Op 10 maart 2011 is er 1 keer gepind met de ABN bankpas die ik aan [verdachte] had gegeven. Dat was een bedrag van 500 euro. Dat was bij het filiaal van de ABN aan de Badhuiskade. Op 24 februari 2011is er een keer een bedrag van 1000 euro gepind bij het [hotel] .
Ik heb voor beide keren geen toestemming gegeven om dit bedrag van de rekening te halen. Dit geld heb ik nooit terug gezien en is kennelijk voor eigen gebruik door [verdachte] uitgegeven.
Op een gegeven moment, dat was in de eerste week van maart 2011, kwamen er klachten binnen van leveranciers dat de rekeningen niet meer werden betaald. Ik sprak [verdachte] hier op aan en hij vertelde mij dat ik me nergens zorgen over hoefde te maken. Hij kon wat dat betreft praten als brugman. Deze klachten werden doorgespeeld naar [medeverdachte] , want die zou dat regelen.
Ik weet dat [medeverdachte] leveranciers heeft gesproken en het hem ook is ge1ukt om uitstel van betaling te krijgen, waardoor de [bedrijf 5] kon doordraaien zonder dat er betaald werd aan leveranciers, De opbrengsten werden vervolgens opgehaald door [medeverdachte] en [verdachte] en dus niet gestort op de rekening.
Er is gedurende al dit contact nooit sprake geweest van enige vergoeding of betaling van kosten. [verdachte] en [medeverdachte] deden zich voor als 'zo rijk te zijn' en het feit dat ze investeerden in plaats van af te dragen aan de belasting dat ze er alleen maar wel bij vaarden.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben alleen cash geld weg genomen. Dit geld was de opbrengst en afkomstig uit de drie winkels. Ook hebben zij het geld dat de chauffeurs van klanten krijgen meegenomen en niet gestort op de rekening. In totaal dus circa 70.000 euro.
Ik wil nog benadrukken dat als ik alles van tevoren had geweten nooit de bankpassen, de boekhouding en al hetgeen men nodig meende te hebben had afgegeven aan meneer [boekhouder 3] , [naam 8] , [verdachte] , [medeverdachte] en meneer [naam 17] . Ik heb dit in goed vertrouwen gedaan. Meneer [boekhouder 3] kwam over als een integere man en bracht mij in contact met [verdachte] . Meneer [verdachte] en [naam 17] hadden zich voorgesteld als investeerders van de [investeringsmaatschappij] die later helemaal niet bleek te bestaan. Maar door deze leugen wilden zij mij laten geloven over geld te schikken die nodig was voor het bedrijf.
Sterker nog, door alle verhalen die [verdachte] vertelde liet hij mij geloven dat hij een rijk man was en alle touwtjes in handen had om mijn bedrijf er weer helemaal bovenop te helpen. Dit terwij1 later dus bleek dat hij persoonlijk failliet was en helemaal geen geld bezat om te kunnen investeren.
33.
Een proces-verbaal van verhoor, van 31 mei 2011 (A05.02, pag 0100510 t/m 0100511), voor zover inhoudende de aanvullende verklaring van
[aangever 2], zakelijk weergegeven:
Bij de aangifte die ik heb gedaan heb ik ook een aantal formulieren gegeven met daarop verschillende bedragen die ik graag even wil toelichten. Hierop staan namelijk de bedragen vermeld die door [verdachte] en [medeverdachte] zijn meegenomen en niet werden gestort op de rekening van de [bedrijf 5] zoals afgesproken.
Op het papier waarop bovenaan staat ' [naam 9] " betreft de dagopbrengsten van de winkel in [adres 3] gedurende circa drie weken, van 19 februari tot en met 12 maart 2011.
Daaronder staat een bedrag van 2880 euro vermeld met de naam [naam 10] . [naam 10] is een leverancier van grondstoffen voor de [bedrijf 5] en dit betrof een rekening die aan hem betaald had moeten worden. Het geld lag klaar achter de winkel in [adres 3] om aan hem te worden afgegeven. Daar komt de leverancier het geld namelijk altijd ophalen. Dit geld is niet betaald aan [naam 10] , maar door [verdachte] en [medeverdachte] meegenomen. Ook een gedeelte van geld wat voor een andere leverancier bestemd was is door hen meegenomen. Er was een rekening van ongeveer 1800 euro en er is toen 1000 euro betaald, de rest is door [verdachte] en [medeverdachte] meegenomen.
Verder staat er vermeld dat er 16 x 400 euro is meegenomen afkomstig van [naam 18] . [naam 18] was een klant van ons. Onze chauffeur leverde de goederen en dan werd daar ter plaatse het bedrag aan de chauffeur contant betaald. De chauffeur bracht dit geld vervolgens naar het kantoor op [adres 3] . Dit geld wordt dan ook normaal gesproken op de rekening van de [bedrijf 5] gestort, maar ook dit geld is meegnomen door [verdachte] en [medeverdachte] .
Op het papier waar de adressen [adres 6] en [adres 7] op staat betreft het de dagopbrengsten van deze winkels in de periode van 19 februari tot en met 12 maart 2011.
Eronder staan de totale bedragen van alledrie de winkels bij elkaar vermeld wat per pinbetaling is voldaan.
Op het derde papier staan bedragen vermeld van de klanten [bedrijf 12] , [lunchroom] , [bakker] , [bedrijf 13] , [restaurant 2] , [snackbar] en [supermarkt] . Deze bedragen zijn allemaal meegegeven aan de chauffeur die de bestelling rondbracht. Ook dit geld gaven de chauffeurs af in het kantoor aan [adres 3] waarna het verder zou worden afgehandeld. Ook deze bedragen werden niet gestort op de rekening maar meegnomen door [verdachte] en [medeverdachte] .
De bedragen weet ik, omdat in de winkels een boekje ligt waar het personeel iedere dag de dagopbrengsten in vermelden.
34.
Een proces-verbaal van verhoor, van 26 juni 2011 (pag. 0200104 t/m 0200109 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van
[getuige 5], zakelijk weergegeven:
Ik werk in de winkel en doe een deel van de kasadministratie. Ik werk in het filiaal aan de [adres 6] . De kasadministratie doe ik ook op de [adres 6] .
Alle opbrengsten van de drie winkels komt naar de winkel aan de [adres 6] . Daar tel ik het geld en doe het daarna in de sealbags waarna [aangever 2] het afstort bij de bank.
Dit gebeurd op dit moment op deze manier en zo hebben we het ook altijd gedaan.
Omdat het financieel beter zou kunnen heeft [aangever 2] samen met zijn ex [getuige 8] gekeken naar een andere accountant. Zo kwam [aangever 2] in contact met [boekhouder 3] . Bij de eerste gesprekken ben ik niet aanwezig geweest. In december 2010 had [aangever 2] voor het eerst een gesprek met [boekhouder 3] bij [getuige 8] thuis.
Op dinsdag 15 februari 2011 was ik in de winkel aan de [adres 6] aan het werk. Op dat moment zag ik twee mannen de winkel binnen komen. De ene man stelde zich aan mij voor als [boekhouder 3] , de andere man stelde zich niet voor. [aangever 2] was wel verbaasd dat er nog een man bij was. Hij was slaapdronken en kwam uit bed. Toen hij beneden kwam hoorde ik dat de andere man zich voorstelde als [verdachte] . Ze gingen met z'n drieën naar boven. Na de lunch gingen ze met z'n drieën naar de andere filialen om die te bekijken. Vervolgens kwamen ze weer terug en ik stelde me toen voor aan [verdachte] . Ik vond hem joviaal over komen. [aangever 2] vertelde dat [verdachte] heel geïnteresseerd was en wilde helpen. [verdachte] had al eerder in een [bedrijf 5] gewerkt.
[verdachte] vertelde mij het volgende: Dat hij was meegekomen uit interesse en een verleden had met een [bedrijf 5] en allerlei winkels had gehad. [verdachte] vertelde dat het teveel gedoe was met al die BV's en dat dat veel teveel geld kostte. Hij zei toen dat hij het niet onder stoelen of banken wilde steken, maar dat hij een hoop geld had en dit liever investeerde in dit soort dingen en daarin wilde steken, dan het geld aan de belastingdienst over te dragen. Hij wilde eerst inventariseren, dan reorganiseren en dan investeren. Alles natuurlijk in overleg met ons.
[verdachte] vertelde dat hij lid was van [investeringsmaatschappij] . Hij vertelde dat dit gevormd was door een aantal mannen die veel geld hadden en geld in kleine of grote projecten investeerden.
Hij vertelde dat hij normaal niet veel deed met kleine bedrijven, alleen maar grote bedrijven, maar omdat dit zo'n leuk bedrijfje was en hij [aangever 2] wel mocht vond hij het wel een goed doel om te investeren, [verdachte] deed zich voorkomen als een rijk man die zijn geld niet op kon krijgen. [boekhouder 3] zei helemaal niets, hij hield alleen maar zijn mond.
[verdachte] vertelde dat alles wat hij aanraakte een succes werd. Hij deed zich groot voor en we moesten eigenlijk blij zijn dat hij dit wilde doen voor een klein bedrijf.
De volgende dag, 16 februari 2011 was ik wederom in de winkel aan de [adres 6] . Ik zag toen dat [verdachte] samen met een vrouw en een tweede man aanbelde bij de voordeur. Ik zag toen ook [getuige 6] aan komen lopen. Zij is van personeelszaken van de firma [bedrijf 14] . De vrouw heette [naam 8] en de andere man [medeverdachte] . [medeverdachte] en [verdachte] gingen samen net [aangever 2] naar boven. [getuige 6] ging wel mee naar boven.
Ik zei toen tegen [naam 8] dat het nogal wat was om te investeren in een zaak met 5 ton schuld. Ik hoorde dat [naam 8] zei: "Zo is hij, het geld is er. Hij vind het een uitdaging."
Even later ging ik toch naar boven en ik hoorde dat [verdachte] zei dat we er iets moois van gingen maken. Hij sloeg daarbij joviaal op tafel met zijn hand en zat daar met zijn gouden brilletje en gouden pen.
[aangever 2] zei tegen mij dat deze mannen gingen helpen. Ze zouden eerst kijken hoe het zat in het bedrijf en daarna gaan investeren.
[verdachte] zei dat ze er gelijk aan gingen beginnen en ook bleven overnachten in het [hotel] . Ze zouden er dan morgen gelijk fris mee kunnen beginnen.
[medeverdachte] vertelde dat hij [verdachte] al 20 jaar kende en hem kosteloos bij dit soort dingen hielp. Hij vertelde dat [verdachte] erg goed was in soort dingen.
Ik hoorde van [aangever 2] dat alles werd opgeruimd, dat alles in ordners zat en er veel was weg gegooid.
Op 18 februari 2011 was ik in de winkel aan de [adres 6] . [medeverdachte] kwam langs. [medeverdachte] zei dat hij alvast het deel van de omzet kwam halen om dit af te storten. Ik wist niet dat hij hiervoor zou komen. Dat zei ik hem ook. [medeverdachte] vertelde toen dat zij natuurlijk de administratie hadden overgenomen en dat dit erbij hoorde. [medeverdachte] vertelde dat hij het geld zou storten. Het geld zat nog niet in een sealbag. Dat was geen probleem, [medeverdachte] had sealbags bij zich en ik hoorde dat hij zei dat hij ervoor zou zorgen dat het geld werd gestort op de bedrijfsrekening. Ik vroeg nog of [aangever 2] hiervan op de hoogte was en volgens [medeverdachte] was dat het geval. Ik pakte het geld uit de kassalade en gaf dit aan [medeverdachte] , Hij telde het, noteerde het en zette zijn handtekening. Ik gaf het geld, omdat [medeverdachte] erom vroeg. Ik wist niet beter dan dat dit onderdeel was van de afspraak.
[aangever 2] zei later dat het goed was. Dat zij het geld zouden afstorten op de bedrijfsrekening en dat ze mochten zien wat er met de geldstroom gebeurde.
Er was totaal geen argwaan. Ze schonken ons het volste vertrouwen met hun verhalen op zakelijk gebied en hun intenties. Ook waren wij zakelijk gezien op een punt gekomen dat dit allemaal niet te lang meer moest duren. En ineens ging de zon weer schijnen1 We zagen ineens alles weer door een roze bril. Het zou goed komen, dat is wat ons werd voorgehouden. Daar geloofden we in, net als [verdachte] en de anderen.
In de dagen erna kwam het geld in de sealbags uit het filiaal aan de [adres 7] naar de [adres 6] . Ik deed het geld uit de [adres 6] in een sealbag. Beide sealbags werden dan opgehaald, merendeels door [medeverdachte] , soms door [medeverdachte] en [verdachte] samen en soms deed ook [verdachte] alleen het. Soms kwam het geld uit de [adres 7] niet naar de [adres 6] , want werd het daar al opgehaald. Dat maakte het wel een beetje verwarrend. Het geld uit [adres 3] werd van daaruit gelijk meegenomen.
Zowel [aangever 2] als ik waren er heilig van overtuigd dat het geld gewoon op onze bedrijfsrekening werd gestort.
Na een week werd [aangever 2] door de bank gebeld dat er geen geld binnen kwam en er storneringen waren. Ik schrok me rot. [aangever 2] snapte er niks van en is toen gelijk naar [verdachte] gegaan op [adres 3] . [verdachte] zei gelijk dat hij het zou regelen en dat [aangever 2] zich nergens zorgen over hoefde te maken. Het zou allemaal goed komen. [aangever 2] kwam thuis en stelde mij gerust, [verdachte] zou het allemaal nakijken.
Later zag ik [medeverdachte] en ik hoorde dat hij tegen mij zei dat alles weer was geregeld met de bank. Als ik [medeverdachte] weleens ergens naar vroeg zei hij dat [verdachte] het zakelijke allemaal regelde en hij zich meer bezig hield met het personeel. Ik vond [medeverdachte] een aardige man. Hij gaf mij wel het vertrouwen dat het allemaal goed was.
Toch bleef dat gebeuren met de bank wel een beetje knagen.
Aan de ene kant komt hij zo zakelijk over, maar andere kant is het een rokkenjager en zegt soms zulke rare dingen. Ik had steeds meer het gevoel dat het niet klopte.
Ik ben toen op internet gaan zoeken op de namen [verdachte] en [medeverdachte] . Er verscheen toen gelijk een heel artikel met als titel "Van ridder tot rover"? Het artikel ging over een bedrijf dat aan de grond zat en waar [verdachte] als reddende engel was gekomen samen met [medeverdachte] . En dat alles contant was leeg geplukt. Toen we dit wisten hebben we gelijk onze handen van hen afgetrokken en gezorgd dat ze geen geld meer mee konden nemen. Later bleek dat al die tijd geen geld was gestort op de rekening.
35.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 5]van 18 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 16 februari 2011 stond ik in de winkel. Ik werd door de boekhouder, [boekhouder 3] , voorgesteld aan [verdachte] . De dag erna kwamen er nog meer mensen mee waaronder [medeverdachte] . [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] goed was met dit soort zaken en dat hij ons zou helpen. Hij wekte vertrouwen. [medeverdachte] zou de marketing oppakken.
[aangever 2] was heel blij met [verdachte] . Hij had er wel vertrouwen in. [verdachte] zei dat alles wat hij aanraakte in goud veranderde. [medeverdachte] bevestigde dat dan. Hij zei: “Het is zo. Ik ken hem al jaren. Hij heeft het beste met jullie voor”.
Steeds als ik dacht: het klopt niet met [verdachte] , wist [medeverdachte] weer mijn vertrouwen te winnen. Als [medeverdachte] er niet geweest was had ik al na 3 dagen op [verdachte] gegoogeld en waren wij er veel eerder achter gekomen dat het niet goed was. Ik herinner mij die dag nog goed. [verdachte] stond studentenflikken te eten, die hij uit de winkel had gepakt. Hij noemde onze winkel letterlijk een snoepwinkel. Ik zag toen aan [medeverdachte] , die blijkbaar meer mensenkennis had dan [verdachte] , dat die begreep dat het nu foute boel was. Toen ze weggingen ben ik onmiddellijk gaan googelen en mij rot geschrokken.
36.
Een proces-verbaal van verhoor, van 8 augustus 2011 ( G07.01 pag. 0200110 t/m 0200112 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 6], zakelijk weergegeven:
Op 19 februari 2011 had ik telefonisch contact met de heer [aangever 2] en hij vertelde mij dat hij mogelijk een investeerder had gevonden voor zijn bedrijf. Op dinsdag 22 februari 2011 vertelde de heer [aangever 2] mij dat hij in financiële problemen verkeerde en daarover reeds in contact was met de heer [boekhouder 3] . Vanwege de financiële behoefte had de heer [boekhouder 3] de heer [aangever 2] voorgesteld aan de heer [verdachte] .
Er had reeds een eerste gesprek plaats gevonden, volgens mij tussen zondag 20 februari en dinsdag 22 februari 2011, tussen de heren [verdachte] en [aangever 2] waarin [verdachte] zijn hulp had toegezegd.
De heer [aangever 2] zei letterlijk tegen mij dat [verdachte] hem wilde helpen. Hij vertelde dat [verdachte] had gezegd dat hij vaker ondernemers hielp. [verdachte] zou investeren en de financiële verplichtingen die het bedrijf had overnemen. Zoals ik het begreep zou [verdachte] het bedrijf kopen, er geld voor betalen.
Er zou een tweede gesprek zijn op woensdag 23 februari 2011 de heer [aangever 2] vroeg aan mij of ik ook bij het gesprek wilde zijn.
Op 23 februari 2011 was ik dus aanwezig op de [adres 6] in Den Haag alwaar een gesprek plaats vond tussen de heren [aangever 2] , [medeverdachte] en [verdachte] .
Ik had verwacht dat [verdachte] met een voorstel op papier zou komen, maar het leek meer een vrijblijvende kennismaking. Het was gemoedelijk en er was geen officiële sfeer. Geen papieren op tafel. Het was geen formeel gesprek, waardoor ik ervan uitging dat de overeenkomst later op tafel zou komen. Dat is echter niet gebeurd. Ik heb wel verslag er van gemaakt.
Tijdens het gesprek vroeg ik naar de beweegredenen van de heer [verdachte] om de heer [aangever 2] te helpen.
Ik kan het me niet letterlijk meer herinneren, maar hij gaf aan mensen te willen helpen. Hij vertelde nu meer mogelijkheden te hebben en die graag gebruikte om anderen te helpen, omdat hij zelf ook tegenslag had gekend. De heren [verdachte] en [medeverdachte] vertelden dat ze dit al twintig jaar samen deden en dat het meestal goed ging.
De heer [verdachte] zei in het gesprek dat hij de zaak zou overnemen en de eigenaar van de BV zou worden. Na anderhalf jaar zou de heer [aangever 2] zelf weer eigenaar worden als de boel goed op de rit stond.
Ik ging er vanuit dat de heer [verdachte] een vermogend man was. Je gaat zo'n gesprek toch alleen maar aan als je geld hebt om te investeren. Hierna heb ik het gesprek verlaten.
37.
Een als bijlage bij het hiervoor onder [36] genoemde proces-verbaal gevoegd geschrift, te weten een gespreksverslag van 23 februari 2011( pag. 02000114 t/m 0200118 van het dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
20110223 PL Gespreksverslag
Aanwezig: [aangever 2] , [medeverdachte] (arriveerde iets later), [verdachte] , [getuige 6]
Datum: 23 februari 2011
Locatie: [adres 6] , Den Haag
Inleiding
Naar aanleiding van een eerste kennismaking tussen de heer [verdachte] en de heer [aangever 2] is er een vervolgafspraak gemaakt. Via [boekhouder 3] en [naam 8] is de heer [verdachte] geattendeerd op de situatie van de heer [aangever 2] . De heer [boekhouder 3] had een afspraak met de heer [aangever 2] om de situatie van zijn bedrijf [bedrijf 5] BV te bespreken en samen te bezien of welke oplossingen gepast zouden zijn.
Omdat de heer [aangever 2] deze grote financiële behoefte heeft, heeft de heer [boekhouder 3] hem voorgesteld aan de heer [verdachte] .
Tijdens de 1e kennismaking is er gesproken over de mogelijkheden en heeft de heer [verdachte] toegezegd te willen helpen. Hij heeft samen met de heer [aangever 2] de [bedrijf 5] en de verschillende winkels bekeken en heeft gedurende dat bezoek zijn toezegging gedaan. Om die reden is nu de vervolgafspraak gemaakt.
Tijdens dit inleidende gesprek heb ik gevraagd naar de beweegredenen van de heer [verdachte] om de heer [aangever 2] te helpen.
De heer [verdachte] vertelde kort hoe ze — via de heer [boekhouder 3] — met elkaar in contact waren gekomen. Daarna vertelde hij dat hij getrouwd is met een bakkersvrouw en dat hij ook iets heeft met het bakkersvak. Hij vertelde dat de heer [aangever 2] hen vorige keer de zaak heeft laten zien en producten heeft laten proeven waardoor hij veel vertrouwen heeft in het kunnen van de heer [aangever 2] .
38.
Een proces-verbaal van verhoor van 13 juni 2011 (pag. 0200074 t/m 0200077 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 8], zakelijk weergegeven:
Op 24 december 2011 heb ik voor het eerst een gesprek bijgewoond met [aangever 2] en meneer [boekhouder 3] . Meneer [boekhouder 3] heeft toen gezegd dat hij de boekhouding wilde bekijken bij wijze van vriendendienst. Het tweede gesprek vond plaats op 6 februari 2011. Ook dit was weer allemaal vrijblijvend, puur een kennismaking met het bedrijf. Ook wilde ze kennis maken met [naam 19] , omdat ze haar nog niet hadden gezien.
Ik heb meneer [verdachte] en meneer [medeverdachte] zelf alleen maar even een keer kort gezien, maar toen niet gesproken.
Meneer [verdachte] heeft ook nog overnacht in het [hotel] hotel in Scheveningen op kosten van de [bedrijf 5] . Ik heb daar de rekening van en vindt het goed als u daar een kopie van maakt. Het [hotel] is een klant van de [bedrijf 5] . De rekening werd ook op naam van de [bedrijf 5] gezet. Een gedeelte van de rekening is cash betaald en zeer waarschijnlijk dus gewoon betaald met het geld van de dagopbrengsten van de [bedrijf 5] , De rest van het bedrag staat nog open. Het totale bedrag was € 1812,67.
39.
Een als bijlage bij het hiervoor onder [38] genoemde proces-verbaal gevoegd geschrift, te weten een schriftelijke verklaring ( [getuige 8] ) van 20 maart 2011( pag. 0200078 t/m 0200084 van het dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[aangever 2] is half 2010 via een relatie van mij in contact gekomen met de heer [boekhouder 3] uit Varsseveld die op zijn huisadres een 2-tal eenmanszaken runt, o.a. [bedrijf 7] (daar is [boekhouder 3] directeur van ) en [bedrijf 8] (daar is zijn vrouw [naam 8] directeur van) Beiden hebben de volmacht van elkaars eenmanszaak.
[aangever 2] wilde via een andere accountant dan zijn huidige accountant het bedrijf laten doorlichten in verband met teruglopende winst, [aangever 2] vreesde voor continuïteit van zijn bedrijf en was zeer gespannen, misschien wel overspannen. Midden 2010 is er een kennismakingsgesprek geweest met het echtpaar [boekhouder 3] en de relatie. Begin december is er wederom contact gezocht met de heer [boekhouder 3] en is er op vrijdag 24 december een gesprek geweest: met [boekhouder 3] , [aangever 2] en ondergetekende. De heer [boekhouder 3] heeft de boekhouding rond die periode deels bekeken: om zich te kunnen "inlezen", overigens slechts een paar documenten. Het was een oriënterend gesprek waarin eventuele mogelijkheden zijn besproken om het bedrijf weer uit het drijfzand te halen. Er is geen opdracht verleend aan het echtpaar [boekhouder 3] , er is zelfs aangegeven dat het bedrijf geen geld heeft voor dit soort doorlichting. Op zondag 6 februari zou er een tweede oriënterend gesprek plaatsvinden, Gesproken is over de situatie van de [bedrijf 5] en zijn de mogelijkheden besproken om het bedrijf weer gezond te maken. Afgesproken werd om begin van week 8 een locatiebezoek in te plannen, kennis te maken met het bedrijf: de [bedrijf 5] en de winkels in Den Haag. Begin week 8 zijn [boekhouder 3] en [naam 8] op bezoek geweest bij [aangever 2] en namen bij dit bezoek [verdachte] mee, een dag daarna ook [medeverdachte] , beiden uit de regio Enschede , zij zouden een investeringsmaatschappij runnen ( [investeringsmaatschappij] ) en de problemen van het bedrijf van [aangever 2] kunnen oplossen. Deze mannen kwamen min of meer uit de lucht vallen. In eerdere gesprekken is nooit over een overname gesproken en ook nooit over de heren [verdachte] en [medeverdachte] . Op woensdag 23 februari ontving ik van de vrouw van [aangever 2] een sms dat de zaak was overgenomen en dat deze man ook alle schulden overnam. "Ik kan het bijna niet geloven, maar het bedrijf is gered" stond er in de sms. Ik was verbaasd, en geschokt: hier hebben we eerder nooit over gesproken en deze overname ging wel heel erg snel; ik kreeg een naar buikgevoel. In december 2010 is [verdachte] zowel zakelijk als privé failliet gegaan omdat hij de schulden en boetes uit de vorige zaken niet afloste. [verdachte] heeft [aangever 2] , bijna direct na het eerste contact voorgesteld om zijn zaak "om niet" over te nemen, alle schulden over te nemen en hem een dienstverband aan te bieden. Vervolgens heeft [verdachte] gezegd nu zelf alvast het bedrijf te willen runnen en daarmee [aangever 2] qua werkdruk te ontlasten en begon hij persoonlijk vanaf 18 februari 2011 dagelijks de kassa's in de 3 winkels ( [adres 6] , [naam 9] en [adres 7] ) leeg te halen, Geregeld heeft ook de heer [medeverdachte] dit uitgevoerd. Op donderdag 17 maart jl. is op basis van getuigenverklaringen van personeel gebleken dat [verdachte] persoonlijk reeds de kas leeghaalde vanaf 18 februari 2011, dus enkele
dagenna het eerste contact en nog voordat überhaupt formele overdracht van bedrijfsleiding had plaatsgevonden. Hij deed dit naar het personeel onder het mom van "ik ben jullie nieuwe baas". Aan de heer [aangever 2] had hij gezegd verder bedrijfsonderzoek te willen doen! Maar dit bestond dus uit het reeds leeghalen van de kassa's. Dit tijdvak klopt met het bedrag dat aan kasgeld wordt vermist. In totaal is tussen 18 februari 2011 en 11 maart 2011 circa 67.000,- in contanten door [verdachte] persoonlijk uit de kassa's gehaaid, daar zijn uiteraard namens het personeel vele getuigen van. [verdachte] had beloofd dat hij de leveranciers zou betalen, wat uiteraard nooit is gebeurd. Op dringend verzoek van [aangever 2] zijn een 3-tal plaatselijke leveranciers door [verdachte] contact betaald, dit was vlak voor 11 maart.
Er is diverse keren dringend door [aangever 2] gevraagd om alles terug te brengen, d.w.z. het gestolen kasgeld en de administratie. Hij is radeloos.
Op 12 maart 2011 was [verdachte] en zijn hulp [medeverdachte] op verzoek van [aangever 2] de [adres 6] en daar sprak [aangever 2] zijn twijfels uit. [verdachte] gaf aan alles te willen oplossen en zou administratie en het geld maandag 14-3 weer terug komen brengen, dat kon niet direct omdat hij het op een bankrekening gestort zou hebben. De handlanger van [verdachte] , [medeverdachte] , was ook bij het gesprek aanwezig.
Op de vraag om als bewijs van storting van al het contante geld het bankafschrift te geven, gaf [verdachte] aan dit inderdaad te willen verstrekken. Niets van dit alles is gebeurd, dus geheel in de stijl van een oplichter. Hij nam ook de telefoon niet meer op en ging niet meer langs de winkels om de kassa's leeg te roven.
40.
Een proces-verbaal van verhoor van 7 juni 2011 (G 03.01 pag. 0200070 t/m 0200073 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[aangever 3], zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam op het kantoor van [bedrijf 5] in Den Haag. Ik ben degene die alle betalingen doet, zoals de salarissen van het personeel, de betalingen aan leveranciers en het storten van het geld afkomstig van klanten en de winkels op de bankrekening van de [bedrijf 5] . Ik ben de enige die toegang heeft tot de bankrekeningen. De [bedrijf 5] heeft twee rekeningen, een bij de ABN-AMR0 bank en een bij de ING. De ING wordt minder vaak gebruikt.
Voor de ABN-AMR0 bank heb je daar een bankpas voor nodig met inlogcode. Ik was degene die de bankpas in het bezit had alsmede de inlogcode. Voor de ING bank heb je een wachtwoord nodig en tancodes om uiteindelijk de betalingen te kunnen doen. Deze had ik in bezit. De lijst met tancodes lagen in mijn bureau.
Op 20 februari 2011 ging ik op vakantie. Ik had geregeld dat de salarissen voor het personeel betaald zouden worden en ook alles geregeld met betrekking tot de lopende zaken. Op 3 maart 2011 werd ik door mijn broer gebeld. Hij vertelde toen dat de zaak was overgenomen of verkocht. Ik was stom verbaasd, want ik had hier eerder nooit iets over gehoord dat er zoiets aan zat te komen. 4 maart 2011 ben ik naar kantoor gegaan. Ik zag ook dat mijn bureau helemaal leeg was, alles was weg gehaald. Alle administratie was meegenomen. Volgens mij heb ik [verdachte] toen niet op kantoor ontmoet, maar werd ik door hem gebeld. [verdachte] stelde zich in ieder geval aan mij voor als de nieuwe eigenaar. Hij wilde een gesprek met mij. We spraken af voor de volgende dag, omdat daar dan ook [medeverdachte] bij kon zijn. 5 maart 2011 had ik dus een gesprek met [verdachte] en [medeverdachte] . Dit was in het [hotel] in Den Haag. Zij vertelden dat [medeverdachte] het beheer zou overnemen en een administratiekantoor zou de administratie gaan voeren. [verdachte] zou het grote beleid gaan voeren. [verdachte] vertelde mij dat ik ontslagen zou worden. Hij zou dan nog wel eerst mijn salaris ophogen met het oog op de uitkering die ik zou gaan krijgen. [verdachte] zei tegen mij dat ik hem de bankpassen moest geven alsmede de inlogcode en het wachtwoord van beide bankrekeningen.
Voordat ik dit aan [verdachte] heb gegeven heb ik dat nog wel eerst gecheckt bij [aangever 2] , maar hij zei dat het in orde was en dat [verdachte] alles verder ging regelen.
[verdachte] zou op zoek gaan naar nieuwe winkels om meer brood te kunnen verkopen. Hij ging de hele zaak gezond maken, zeg maar.
[verdachte] vertelde dat hij in Arnhem meer van dat soort zaken had gedaan. Iets met een restaurant en een scheepswerf had hij uit de ellende gered. Hij zou de zaak op de rails zetten en dan met winst doorverkopen. Hij had een soort investeringsmaatschappij. En met een aantal vrienden konden ze zo genoeg geld bij elkaar brengen. Over de investeringsmaatschappij vertelde hij dat dat een groepje vrienden betrof, waarvan steeds een ander het geld beschikbaar stelde. Nu zou iemand anders het geld erin pompen en hij zou het op de rails zetten.
[verdachte] was een mannetje die gelijk de zaken oppakten. Er waren wat problemen met een werknemer en daar zette hij gelijk een advocaat op. Door zijn handelen kreeg je het idee dat hij goed bezig was.
Voor deze verandering stortte ik iedere avond het geld, zijnde de opbrengst van de dag, af op de rekening van de ABN-AMR0 bank, maar met de komst van [verdachte] was dat niet meer het geval. [verdachte] nam iedere dag de opbrengst mee, althans volgens mij deed [medeverdachte] dat voornamelijk. Ik weet niet wat er met dat geld gebeurde.
Met het geld, de opbrengst, werden vervolgens geen betalingen meer gedaan, maar daar kwam ik pas later achter. Want toen bleek dat de leveranciers niet meer werden betaald en dat de incasso's waren stop gezet. Ook konden niet alle
salarissenbetaald worden
in februari,omdat er niet genoeg geld op de rekening stond. Ik heb het vervolgens tegen [verdachte] gezegd. Hij vroeg hoeveel ze moesten hebben en zou hen dat betalen. Dat was helemaal geen punt. Op een gegeven moment kregen we betalingsherinneringen. Ik moest deze in een "Postvak in" leggen en dan zouden [verdachte] of [medeverdachte] dat regelen. Alles kwam goed werd verteld, het was allemaal geen punt. Zij zouden contact opnemen met de leveranciers.
Zoals gezegd was alle administratie meegenomen en overgenomen door [verdachte] . Ik had er geen inzage meer in.
Ook het geld was zoek, het was gewoon weg. Alle facturen waren ook meegenomen, dus je kon ook niks checken wat wel of niet betaald was. Tot al die herinneringen kwamen natuurlijk, want toen bleek dat er helemaal nooit iets was betaald.
In de winkels wordt door het personeel bijgehouden wat er dagelijks verkocht wordt. Zo heb ik samen met [aangever 2] uit kunnen zoeken hoeveel geld door [verdachte] en [medeverdachte] was meegenomen. In totaal was het ongeveer 70.000 euro.
[verdachte] kwam over als een efficiente en adequate man. Toen we zaten te praten in [hotel] vroeg [verdachte] aan iemand die in het [hotel] werkzaam was of de muziek niet zachter kon, omdat we zo niet konden praten. Ik vond dat nogal wat, ik vond dat best wel een beetje brutaal, maar het maakt ook wel indruk op mij. Dat je zoiets durfde te vragen in het [hotel] . Zo ging met dat met meer dingen, alles zou wel geregeld worden. We hadden bijvoorbeeld een fax die soms haperde. Als je dan de blaadjes een beetje hielp gingen ze wel door de fax, maar [medeverdachte] zei toen gelijk dat dat zo niet werkte en er een andere fax moest komen. Dat soort dingen, er is een probleem en het wordt geregeld. Ik zie mezelf echt niet als een domme jongen, maar het waren zulke mooie verhalen die je wel gewoon moest geloven.
41.
Een proces-verbaal van verhoor, van 14 juni 2011 ( G05.01 pag. 1200100 t/m 0200102 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 7], zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij [bedrijf 5] . Ik werk daar op het kantoor in [adres 3] in Den Haag. 18 februari 2011 was ik op kantoor. [aangever 2] , de baas van de [bedrijf 5] , kwam toen langs met drie mannen. Een man heette [medeverdachte] , een kale man genaamd [verdachte] en nog een man van wie ik de naam niet weet. 21 februari 2011 kwam ik weer op kantoor. Ik zag dat er allemaal spullen weg Toen kwamen [medeverdachte] en [verdachte] weer het kantoor binnen samen met een vrouw waarvan ik de naam niet weet. [verdachte] stelde zich aan mij voor en zei dat hij de nieuwe eigenaar was van de [bedrijf 5] .
[verdachte] voerde het woord. Hij vertelde dat alles ging veranderen en dat ik een hoger salaris zou krijgen. Er bleef niks achter. Ik weet niet waarom ze alles meenamen. Dat hebben zij mij niet verteld. Ze vroegen in de eerste week ook van alles, hoe de dagelijkse gang van zaken was en dergelijke.
[verdachte] nam ook gelijk het geld, de dagopbrengsten uit de winkels mee. Ook het geld wat contant door klanten bij aflevering wordt betaald werd vanuit het kantoor meegenomen. Dit werd gedaan door [medeverdachte] . Ik heb wel tegen [medeverdachte] gezegd dat hij dat geld niet zomaar mee moest nemen, omdat ik dat nog moest tellen en opschrijven, Maar [medeverdachte] vertelde mij dan dat hij wel ongeveer wist hoeveel geld hij meenam. Het geld werd in ieder geval vanaf het begin gelijk door [verdachte] opgehaald vanuit de winkels of aan hem meegegeven.
Ik heb dat niet gezien, maar [verdachte] heeft mij dat wel verteld. Hij vertelde op zaterdag dat hij naar de winkel ging om het geld op te halen. Met name de zaterdag wordt er veel omzet gedraaid. In totaal uit de drie winkels is dat minimaal 6.500 euro.
Maar toen kwamen er aanmaningen, leveranciers belden op dat er niet betaald werd. Ik hoorde dan [verdachte] met hen praten. Ik hoorde dat hij vertelde dat hij de nieuwe eigenaar was en het had overgenomen en dat het even duurde voordat de bank alles in orde had. Aan de leveranciers die daadwerkelijk dreigde niks neer te leveren als er niet betaald zou worden werd dan wel de rekening betaald. Er werd cash geld achter gehouden in de bureaula en zo werd dan bij aflevering betaald, maar verder dus niet. Ik heb daarover ook nog telefonisch contact gehad met [medeverdachte] . [medeverdachte] zei dat dat geregeld was en dat het geld in de la lag. Kennelijk heeft hij dat geld daar dan neergelegd, of anders [verdachte] . Wat ik wel vreemd vond was dat ze dus alles meenamen en ook dat [verdachte] overnachtte in het [hotel] . Dat is hartstikke duur.
42.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte]van 18 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vanaf het moment dat de [bedrijf 5] is overgenomen werd het geld nog steeds dagelijks opgehaald, alleen nu door [verdachte] en niet door [aangever 3] . Ik haalde zelf ook wel eens geld op. Ik leverde de sealbags in bij [verdachte] op het kantoor in [adres 3] .
Het klopt dat ik heb gezegd dat ik [verdachte] al 20 jaar kende. Dat is ook zo.
43.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 9]van 18 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn taak was de personeelsadministratie. U vraagt mij wat ik weet omtrent een geldbedrag van 23.000 euro. Ik weet dat er een rechtelijke uitspraak is dat ik dat geld moet terugbetalen. Inmiddels is het 30.000 euro inclusief rente. Het bedrag precies weet ik niet. Men zegt dat dat het kasgeld is. Met kasgeld bedoel ik geld dat over is nadat wij daar 2½ week geweest zijn. Ik moet dat terugbetalen omdat de rechter vindt dat ik dat in handen heb gehad. Ik heb het geld nooit in handen gehad. Ik weet niet wie het geld wel had.
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb gezegd dat die 23.000 euro is opgegaan aan advocaatkosten. Het klopt dat ik dat gezegd heb omdat ik dat van [verdachte] heb gehoord. [verdachte] zei dat het geld is opgegaan aan advocaatkosten van [medeverdachte] en [verdachte] . [verdachte] heeft dat zo verteld. U houdt mij de verklaring voor die in het dossier zit op pagina AH009.005. Die verklaring heb ik ondertekend, maar die heb ik niet zelf geschreven. Hij is geschreven door [verdachte] . Als daarin iets staat over een kluis, dan weet ik dat niet. Ik heb de verklaring wel gelezen, maar ik ging er van uit dat ik [verdachte] kon vertrouwen en dat de verklaring klopte.
44.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[boekhouder 3]van 18 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het eerste gesprek met [aangever 2] heeft [verdachte] zich voorgedaan als investeerder. Hij zei dat hij nog wel wat verliezen te verrekenen had. U vraagt mij hoe dat zich verhoudt tot het feit dat [verdachte] failliet was. Daar hebt u een punt. Dat kon niet kloppen dat hij verlies kon verrekenen omdat hij failliet was. Ik heb mijn mond daar gehouden. Achteraf gezien had ik het anders moeten doen. Bij dit gesprek waren [verdachte] , [aangever 2] en ik aanwezig. Ik heb twee facturen opgemaakt gericht aan [aangever 2] . Eén voor mijn eigen bedrijf en één voor het bedrijf van mijn vrouw. Ik heb ook de uren van [medeverdachte] gefactureerd. [verdachte] had mij aangegeven hoeveel uren hij, [medeverdachte] en mijn vrouw gewerkt hadden. Die uren heb ik gefactureerd voor het bedrijf van mijn vrouw. Ik weet niet wat er was afgesproken over het aantal uren van [medeverdachte] . [medeverdachte] was niet in dienst bij het bedrijf van mijn vrouw. U vraagt mij waarom ik dan toch zijn, [medeverdachte] , uren declareerde. Dat zei [verdachte] . Ook de hoogte van de tarieven zijn bedacht door [verdachte] .
Feit 6
45.
Een proces-verbaal van verhoor van 27 oktober 2011 (A6.01 pag. 6000018 t/m 6000020 van het dossier), inhoudende de verklaring van de aangever
[benadeelde], en de aanvullende verklaringen die deze aangever op 3 april 2012 (A06.02, pag. 6000035 t/m 6000038) en 11 juni 2012 (A06.03, pag. 6000039 t/m 6000042) bij de politie heeft afgelegd voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van oplichting. Ik ben gerechtigd tot het doen van aangifte omdat het geld van mij is. Ik heb het geld overgemaakt /afgegeven aan [verdachte] omdat hij mij daartoe bewoog door de listige kunstgrepen c.q. de samenweefsel van verdichtsels, bestaande uit:
de financiële probleem oplosser spelen, ervaring om BV's te reorganiseren c.q. te saneren, waardoor hij over de administratie en bankpassen inclusief pincode kon beschikken.
Ik ben vijftien jaar geleden begonnen met mijn reisbureau. De naam van het reisbureau is [bedrijf 15] . In 2002/2003 heb ik mijn bedrijf in naam en rechtsvorm veranderd, namelijk [bedrijf 16] BV. Ik was daar de DGA (directeur/groot aandeelhouder) van.
In 2007/2008 kwam ik door omzetdaling en hogere kosten in financiële problemen. Ik kwam in contact met [naam 17] , vroeg hem om advies. Hij kon niets voor mij betekenen, maar bracht mij in contact met [verdachte] . Ik ben toen bij hem thuis geweest voor overleg. Hij was bereid om mij te helpen. Hij wilde niet investeren maar kon wel de financiële problemen van mijn B.V. oplossen. Hij gaf aan dat hij ervaring had om BV's te reorganiseren c.q. te saneren. Dit gaf mij een groot vertrouwen. Hij gaf aan dat ik moest doen wat hij zei en dat ik de boekhouding en de bankpassen aan hem moet overhandigen. Dit heb ik gedaan. Hij was mijn redder in nood. Ik was moe van deze gehele situatie en was blij dat iemand anders de touwtjes in handen nam.
Hij nam alles wat betreft de bedrijfsvoering, van mij over.
Op een gegeven moment kwam ik er achter via de leveranciers, dat de openstaande rekeningen niet betaald werden. Ik zag vervolgens op de dagafschriften, diverse overboekingen naar het [bedrijf 17] in Almelo en de overboeking van ongeveer vijf duizend euro naar zijn privérekening.
Daarnaast zag ik meerder afschrijvingen van bankrekening (als er geld opstond). Dit betroffen kontante opnames, doormiddel van de pinpas. In totaal heeft hij ongeveer € 27.000,- contant gepind.
In totaal schat ik in dat ik voor het bedrag van ongeveer € 66.000,-- door [verdachte] ben opgelicht.
46.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de aangever
[benadeelde]van 15 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik moest de contante gelden aan [verdachte] of aan de heer [naam 11] overhandigen. Later kreeg ik dan een telefoontje van [verdachte] dat hij het geld van [naam 11] had ontvangen.
47.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel m.b.t. [bedrijf 6] BV (AH017-028, pag. 6000045 e), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Statutaire naam [bedrijf 6] BV
Datum ingang 16-04-2003
Datum einde 31-12-2009
Oude handelsnamen zoals vastgelegd sinds 01-10-1993:
Handelsnaam [bedrijf 16]
Datum ingang 16-04-2003
Datum einde 01-09-2007
Handelsnaam [bedrijf 6] BV
Datum ingang 01-04-2003
Datum einde 29-12-2009
Handelsnaam [bedrijf 15]
Datum ingang 01-09-2007
Datum einde 29-12-2009
Functionarisgegevens
bestuurder(s)
naam [benadeelde]
Geboortedatum en –plaats [geboortedatum 3] -1961, [geboorteplaats 1]
Infunctietreding 16-04-2003
Titel Directeur
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie 22-01-2009
48.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige
[getuige 10]d.d. 27 oktober 2011 (G01.01 pag. 6000079 t/m 6000082), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn vrouw was eigenaresse van een reisbureau genaamd " [bedrijf 15] " in Groenlo.
Ik geloof dat het reisbureau een jaar of drie geleden failliet is gegaan. Voordat het faillissement werd uitgesproken verkeerde het reisbureau in financiële mogelijkheden. De economische omstandigheden zaten mijn vrouw tegen en de vakantieboekingen liepen dramatisch terug. Uiteraard zochten mijn vrouw en ik een uitweg en probeerden het bedrijf van de ondergang te redden. Via een relatie van mijn vrouw kwamen we in contact met [naam 17] . Op enig moment bood hij mijn vrouw zijn hulp aan. Hij kende iemand die mijn vrouw mogelijk zou kunnen helpen het bedrijf te redden. Hij introduceerde [verdachte] , de man die het bedrijf door zou gaan lichten en ons mogelijk zou kunnen helpen.
Mijn vrouw heeft meerdere gesprekken met [verdachte] gevoerd en hij zag geen enkel probleem om het bedrijf voor een ondergang te behoeden. Hij stelde diverse opties voor en uiteindelijk heeft mijn vrouw hem inzage gegeven in de stand van zaken bij het bedrijf. [verdachte] zag geen enkel probleem, hij vertelde mijn vrouw dat hij de het bedrijf weer op de rails kon krijgen. Achteraf is dat uitgemond in een boze droom maar daar zijn diverse redenen voor aan te voeren. Mijn vrouw zag [verdachte] als de reddende engel en heeft hem haar vertrouwen gegeven.
Mijn vrouw heeft de gehele administratie, waaronder de financiële en de bank- en creditcards aan hem afgegeven, dat was zijn voorwaarde om het bedrijf voor de ondergang te behoeden. [verdachte] haalde met grote regelmaat geld van de rekening van het bedrijf, ik schat in totaal zo' 40 tot 45.000 euro.
Dit kon uiteraard niet goed gaan en crediteuren van het bedrijf hebben het faillissement aangevraagd. Het faillissement werd uitgesproken omdat [verdachte] de schuldpositie enorm had op laten lopen. Hij betaalde de crediteuren niet en trok het bedrijf financieel leeg.
Later probeerden de crediteuren de schulden op mijn vrouw te verhalen en dat heeft ook geresulteerd in haar faillissement in privé.
Achteraf gezien is het bijzonder naïef geweest om [verdachte] de volledige zeggenschap over het bedrijf te geven. Hij heeft op schromelijke wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van mijn vrouw door het bedrijf bewust de afgrond in te storten.
49.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige
[getuige 10]van 15 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met behulp van de Belastingdienst hebben wij uiteindelijk kunnen vaststellen wat er aan kasgelden niet was afgestort op de rekening en dus verdwenen was. Dit bleek dus niet zozeer uit de administratie, maar uit het speurwerk van de Belastingdienst. In het rapport zie ik het bedrag staan van 10.297,89 euro. Dat is behoorlijk gedetailleerd.
Er werd geen kasboek bijgehouden. Op basis van de administratie was dus niet te zien hoeveel geld opgenomen was, maar de Belastingdienst kon op basis van deze gegevens wel uitzoeken hoeveel geld er was verdwenen.
50.
Een tweetal, als bijlage bij het proces-verbaal (zakendossier AH 096 blz 6000010 en 6000011) gevoegde geschriften, zijnde rekeningoverzichten waaruit volgt dat bij de SNS-bank in totaal € 30.060,- en bij de ING-bank in totaal € 48.820,- is opgenomen.