5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de in feit 4 genoemde voorraden van [bedrijf 3] BV aan de boedel van die BV heeft onttrokken, zodat zij hem van dit gedeelte van feit 4 zal vrijspreken. De rechtbank heeft voor dit verwijt onvoldoende bewijs in het dossier aangetroffen.
De rechtbank acht verder ook niet bewezen wat aan de verdachte sub 6 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. Met name is niet bewezen dat verdachte door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] en/of [bedrijf 6] B.V. te Groenlo en/of [getuige 10] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed.
bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4, sub 5 primair, sub 6 subsidiair en sub 7 heeft begaan, waarbij ze hieronder zal aangegeven waarop dat oordeel berust. Daarbij zal per feit worden ingegaan op de verweren die zijn opgeworpen door de verdediging.
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel vanaf 6 april 2009 enig aandeelhouder en bestuurder (directeur) is geweest van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). Uit het vonnis van de rechtbank Almelo van 21 oktober 2009 blijkt voorts dat [bedrijf 1] in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. ing. [curator 1] tot curator. Curator [curator 1] heeft aangifte gedaan van het feit dat verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften. Daardoor heeft de curator niet kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement waren en, meer in het algemeen, de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] niet kunnen vaststellen, zodat rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort. Volgens de curator heeft verdachte de administratie en jaarstukken van [bedrijf 1] niet compleet aangeleverd, terwijl hier wel om is verzocht.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2012, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat de kasoverzichten niet overeenstemmen met het kasboek van [bedrijf 1] . Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. onderzoek in administratie van [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 2 mei 2012, dat uit de onderzochte administratie kan worden vastgesteld dat:
- de verantwoorde dagomzet op de opbrengstformulieren van de winkels regelmatig niet klopt met de daadwerkelijke storting in het kasboek;
- het kasboek regelmatig negatief loopt;
- de inkomsten over de maand september 2009 in de boekhouding niet verantwoord zijn.
Deze bevindingen komen in grote lijnen overeen met de bevindingen van de Belastingdienst, blijkens een opgemaakte controlerapport inzake [bedrijf 1] d.d. 2 november 2011, waarin wordt geconstateerd dat:
- er op diverse data te weinig omzet is geboekt;
- er op diverse data sprake is van een negatief kassaldo;
- dat het saldo aan het einde van de dag niet klopt met het saldo van de volgende dag;
- de werkelijke ontvangsten en geboekte ontvangsten regelmatig afwijken.
Hierdoor kan de gevoerde kasadministratie volgens de Belastingdienst niet juist zijn en is de conclusie dat de ook de kasadministratie vanaf 9 april 2009 geen betrouwbare basis is voor een winstberekening.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als bestuurder van [bedrijf 1] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften.
Feiten 2 en 7
Ten aanzien van feit 2 primair en feit 7 overweegt de rechtbank dat verdachte blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel vanaf 1 januari 2010 bestuurder is geweest van [bedrijf 2] BV (en vanaf 27 januari 2010 ook enig aandeelhouder).
Uit het vonnis van de rechtbank Almelo gedateerd 7 april 2010 blijkt voorts dat [bedrijf 2] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. [curator 2] tot curator.
Curator [curator 2] heeft op 24 februari 2011 aangifte heeft gedaan van bedrieglijke bankbreuk, waarbij hij heeft aangegeven dat tot de datum van het faillissement een schuld van € 180.000,00 was opgebouwd. Volgens een inzage in de boekhouding van [bedrijf 2] BV werd er veel geld gepind en het kasgeld werd niet meer afgestort. Voor een bedrag van
€ 15.345,00 was geen onderbouwing. Er zou een bedrag van € 35.000,00 zijn onttrokken aan de boedel en er is van de failliet € 20.000,00 geleend, aldus curator [curator 2] in zijn aangifte.
De raadsvrouwe heeft in haar pleitnotie gesteld dat voornoemde curator volledig op de hoogte was van de financiële situatie van [bedrijf 2] BV en dat hij op 5 november 2009 een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met verdachte. Deze overeenkomst hield in dat finale kwijting zou worden verleend tegen betaling van een bedrag van € 14.000,--. Als verdachte die afspraak niet na zou komen dan zou de curator aangifte van bedrieglijke bankbreuk doen.
De raadsvrouwe heeft daarnaast gesteld dat de curator bij zijn verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken zijn verbazing heeft geuit over het verwijt dat er stukken in de administratie zouden ontbreken.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de bevindingen van belastingambtenaar [belastingambtenaar] tijdens diens boekenonderzoek bij [bedrijf 2] BV. Uit het controlerapport van [belastingambtenaar] d.d. 2 december 2010 blijkt dat de administratie vanaf 1 januari 2010 ontbreekt. Dat [belastingambtenaar] in een later stadium een deel van deze administratie (bankstukken, kasadministratie, grootboekoverzichten en kasstukken) van de curator ter inzage heeft gekregen, nadat de heer [verdachte] deze alsnog had verstrekt, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog steeds dat niet een administratie is gevoerd zoals in de wet omschreven. Bovendien ontbreken de voorraad- en loonadministratie over de periode 1 juli 2009 tot 7 april 2010.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van belastingambtenaar [belastingambtenaar] dat de door verdachte in ontvangst genomen kasgelden niet geheel met overgelegde stukken overeenkomen. Uit het onderzoek van [belastingambtenaar] komt naar voren dat in de periode na 1 juli 2009 [bedrijf 2] BV steeds één of meerdere schoenenwinkels heeft geëxploiteerd. Door het personeel werden kasstaten opgemaakt met daarop gespecificeerd het kasgeld aan het einde van elke dag. Deze kasstaten werden door het betreffende personeelslid ondertekend en het saldo van de kas, verminderd met ca. € 100,-- wisselgeld, gaf men in een enveloppe aan de directie. Dagelijks werd de kassa uitdraai, met daarop de verkoop per pin en per kas, bij de kasstaat gevoegd. Aangezien een voorraadadministratie ontbreekt, is het voor de Belastingdienst moeilijk om de volledigheid van de omzet te beoordelen. Men was bij de start van de winkel in [geboorteplaats 1] wel voornemens een goede voorraadadministratie bij te houden door het scannen van de schoenen na inkoop en verkoop, maar [belastingambtenaar] heeft geen stukken in de administratie aangetroffen waaruit blijkt dat deze voorraadadministratie inderdaad werd gevoerd.
Op verzoek van verdachte heeft boekhouder [boekhouder 1] achteraf een kasboek opgemaakt aan de hand van de aanwezige stukken (kasstaten, facturen en bonnetjes). Uit deze kasadministratie blijkt een batig kassaldo op 1 februari 2010 van € 4.790,45 en per 3 april 2010 van € 10.297,89. Op 7 februari 2010 heeft verdachte € 5.000,-- per kas opgenomen. Volgens [belastingambtenaar] heeft verdachte in het zicht van het faillissement zoveel mogelijk geld aan de vennootschap onttrokken. De pinomzet werd via de bankrekening van [bedrijf 2] BV overgeboekt naar privérekeningen van verdachte (in totaal € 20.890,= in het eerste kwartaal van 2010) en heeft verdachte het kasgeld van de winkels van de maanden februari en maart (totaal ca. € 10.000) in zijn eigen zak gestoken. In deze maanden werd door [bedrijf 2] BV geen kasgeld afgestort en dus zou er op basis van de administratie begin april 2010 ruim € 10.000,-- in kas moeten zijn, maar dit is niet aangetroffen.
Voorts heeft boekhouder [boekhouder 1] als getuige bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat hij wist dat verdachte in het begin geld in [bedrijf 2] BV heeft gestort en dat hij dat er vóór het faillissement weer uit heeft willen halen.
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij in de periode van januari 2009 tot half april 2010 werkzaam is geweest bij het bedrijf [bedrijf 2] BV. Nadat verdachte in de zaak was gestapt, werden de crediteuren niet meer betaald. De verkoopsters moesten het kasgeld persoonlijk aan verdachte afgeven en/of aan [naam 11] en ze kregen dan vooraf een belletje van [verdachte] dat [naam 11] eraan kwam.
De getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij vanaf eind 2009 tot mei 2010 werkzaam was bij [bedrijf 2] te [geboorteplaats 1] . Toen verdachte de werkzaamheden overnam ging het snel bergafwaarts met het bedrijf. De contante winst werd in een envelop gedaan en de winst werd vervolgens vaak naar verdachte gebracht of werd opgehaald door [naam 11] .
De getuige [getuige 3] bij de politie heeft verklaard dat zij in december 2009 is begonnen bij [bedrijf 2] BV. Er zat standaard € 300,-- in de kas. ‘s Avonds maakte zij de kas op. Dit bedrag moest zij door sms’en naar verdachte. Van de totale opbrengst werd weer € 300,-- afgehaald. De rest van de contanten ging in een enveloppe. Dat geld bracht zij naar de woning van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als bestuurder van [bedrijf 2] BV niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften (feit 2). Daarnaast heeft verdachte in het zicht van het faillissement een geldbedrag aan de BV onttrokken (feit 7).
Feiten 3 en 4
Ten aanzien van de feiten sub 3 en sub 4 heeft de raadsvrouwe bepleit dat verdachte niet als bestuurder van [bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3] BV) kan worden aangemerkt, maar dat de [stichting] vanaf 21 mei 2010 bestuurder van [bedrijf 3] BV is geweest.
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat de [stichting] vanaf 21 mei 2010 formeel bestuurder van [bedrijf 3] BV is geweest. Dit blijkt ook uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode 21 mei 2010 tot en met 30 september 2010 formeel bestuurder was van de [stichting] en aldus in die periode middellijk bestuurder was van [bedrijf 3] en formeel zeggenschap binnen die vennootschap had. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte vanaf 21 mei 2010 tot aan het faillissement op 26 oktober 2010 (tevens) feitelijk als bestuurder moet worden aangemerkt. Immers, verdachte had de beschikking over de bankpassen van het bedrijf en de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 3] BV zijn feitelijk beëindigd op 17 augustus 2010 (de dag van de beslaglegging op de inventaris door de ING). De na 30 september 2010 benoemde “bestuurders” van de [stichting] hebben geen enkele feitelijke bestuurshandeling verricht.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 3 december 1974 (NJ 1975, 229) kunnen als bestuurders van vennootschappen ook worden aangemerkt degenen die zich zodanig hebben gedragen dat zij feitelijk in de hoedanigheid van bestuurder zijn opgetreden.
In casu verklaren werknemers van restaurant [restaurant 1] (de handelsnaam van [bedrijf 3] BV) ten aanzien van de voorraden en het ophalen van de kasgelden dat verdachte onder andere de contante ontvangsten ophaalde en dat verdachte de bestellingen deed en dat hij veel meer bestelde dan nodig was, met name fusten bier en vlees. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaringen van de werknemers [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] . De voormalige eigenaar van het restaurant, getuige [getuige 4] , heeft verder verklaard dat hij de bankpasjes, pincodes en sleutels van het restaurant aan verdachte heeft gegeven.
Voorts heeft de aangever [aangever 1] , vertegenwoordiger bij de firma [bedrijf 4] , verklaard dat hij benaderd is om verdachte te bellen. [aangever 1] verklaart dat hij verdachte heeft gebeld en een afspraak met hem heeft gemaakt om voor het [restaurant 1] te Heino een contract af te sluiten. Dat is ook gebeurd. Verdachte had volgens zijn zeggen een notaris die altijd alles voor hem geregelde. Bij deze notaris is de overeenkomst ook getekend door verdachte. Nadat de stukken waren overgelegd is door [bedrijf 4] goedkeuring gegeven voor een lening van € 25.000,-- aan [restaurant 1] voor een periode van 5 jaar. Aangever heeft met verdachte het contract doorgenomen. Verdachte tekende daarna dit contract.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemd handelen verdachte feitelijk als bestuurder van [bedrijf 3] kan worden aangemerkt en verstaat, in samenhang bezien met het dossier, dat, daar waar in de tenlastelegging het woord “bestuurder” is gebezigd, dit tevens een feitelijke betekenis heeft, in die zin dat daaronder tevens de middelijk en feitelijk bestuurder is begrepen. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouwe heeft ook bepleit dat het geldbedrag ad € 25.000,--, afkomstig van de firma [bedrijf 4] , rechtmatig is gestort op de rekening [stichting] nu deze als contracterende partij in de overeenkomst staat genoemd. Het geldbedrag is naar de mening van de raadsvrouw dan niet aan de boedel onttrokken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit artikel 1 van het contract blijkt dat
[bedrijf 4] de contractpartner ( [bedrijf 3] BV/ [stichting] ) voor de horecagelegenheid [restaurant 1] , [adres 2] Heino een krediet ad € 25.000,00 ter beschikking stelt. Als gevolg van deze bepaling behoort de € 25.000,-- na uitbetaling tot de boedel van [bedrijf 3] BV. Uit het dossier blijkt dat de € 25.000,-- op verzoek van verdachte is overgemaakt op de bankrekening van [stichting] en vervolgens in een tijdsbestek van één week contant is opgenomen. De € 25.000,-is niet in de boedel van [bedrijf 3] BV terecht gekomen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 26 oktober 2010 blijkt dat [bedrijf 3] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. drs. [curator 3] tot curator.
Curator [curator 3] heeft op 29 november 2011 aangifte heeft gedaan tegen verdachte. In de aangifte verklaart de curator dat verdachte via de bank heeft een bedrag van € 16.869,-- heeft ontvangen. Bovendien was er een kasverschil van € 36.842,--. Opgeteld gaat het dus om een bedrag van € 53.711,--.
Bij de rechter-commissaris belast met de benadeling van strafzaken heeft de curator verklaard dat toen hij betrokken werd bij het faillissement van “ [bedrijf 3] BV” er geen echte administratie was. Hij is zelf aan de slag gegaan om een administratie aan te leggen. Op basis van de stukken die hij had, heeft hij kunnen vaststellen dat er 36.000 euro uit de kas was opgenomen door verdachte. Dat was een bedrag wat in de kas zou moeten zitten op basis van de kasbonnen, maar het ontbrak. De curator is uitgegaan van het saldo zoals de vorige boekhouder, [boekhouder 2] , dat half mei 2010 had becijferd. Op basis van alle bonnen zou er dan 36.000 euro meer in kas moeten zitten dan dat erin zat. De curator geeft voorts aan dat hij geen inzage in het voorraadbeheer heeft gehad.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het kasverschil van € 36.000,-- mede werd veroorzaakt door de nog aan verdachte toekomende managementfee. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Verdachte heeft geen overeenkomst kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij recht heeft op
€ 36.000,= aan loon. De curator heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken daarbij ook aangegeven dat de heer [boekhouder 3] , zijnde de boekhouder van verdachte, op grond van dezelfde stukken die de curator tot beschikking had tot de conclusie kwam dat er een kasverschil van € 36.000,-- was. De boekhouder heeft dit later opgevoerd als managementfee voor verdachte.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte recht had op voornoemd bedrag op grond van een overeenkomst en verdachte ook niet duidelijk heeft kunnen maken op welke andere grond hij recht had op voornoemd bedrag, is de rechtbank van oordeel dat hij dit bedrag heeft onttrokken aan de boedel.
Met betrekking tot de onttrekking van de € 25.000,-- overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat de firma [bedrijf 4] € 25.000,-- heeft geleend aan [restaurant 1] . [aangever 1] kreeg te horen dat de ING beslag had gelegd op de volledige inventaris van [restaurant 1] . Hij had toen wel in de gaten dat zij waren belazerd. Daarover is een gesprek geweest met [medeverdachte] , als vertegenwoordiger van verdachte. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte] verteld dat ze bezig waren om een nieuw restaurant in Zenderen op te starten en dat ze dezelfde formule zouden gaan toepassen als in Heino. Dit restaurant zou 1 oktober 2010 open gaan. Zij zouden dan met [bedrijf 4] een betalingsregeling treffen voor de € 25.000,--. [medeverdachte] zegde toe dat er op de 15e van elke maand een betaling zou plaatsvinden, te beginnen op 15 september 2010. Na de 15e september 2010 heeft [bedrijf 4] geen geld ontvangen en waren [medeverdachte] en verdachte niet meer bereikbaar, aldus [aangever 1] .
Van het bedrag ad € 25.000,-- is op 13 augustus 2010 € 24.811,-- op de rekening van de [stichting] gestort (van welke rechtspersoon verdachte op dat moment enig bestuurder was). Dit bedrag is daarna verdwenen. Verdachte wist dat het bedrag aan [bedrijf 3] BV toebehoorde en hij heeft dit aldus aan de boedel onttrokken. Hij heeft hierover geen verantwoording afgelegd bij de curator. Mede hieruit leidt de rechtbank af dat deze onttrekking ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers is geschied.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus als feitelijk bestuurder van [bedrijf 3] BV niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie en tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften (feit 3). Daarnaast heeft verdachte in het zicht van het faillissement een geldbedragen van € 53.711,-- en € 24.811,-- aan de BV onttrokken (feit 4).
Feit 5
[aangever 2] heeft op 20 maart 2011 aangifte gedaan van oplichting door verdachte en [aangever 2] is daarover door de politie nader gehoord op 30 en 31 mei 2011. Aangever heeft verklaard dat hij aangifte doet van oplichting namens [bedrijf 5] BV (eigenaar van een [bedrijf 5] en drie winkels). Hij was op zoek naar een onafhankelijk specialist om zijn bedrijf door te lichten, want vanaf 2010 ging het volgens [aangever 2] boekhoudkundig volledig mis. Het bedrijf is in contact gekomen met [bedrijf 7] en op 24 december 2010 heeft aangever samen met zijn ex-vrouw [getuige 8] een gesprek gehad met [boekhouder 3] . Daarbij is aan [boekhouder 3] inzicht gegeven in de financiële situatie van het bedrijf, waarna de mondelinge afspraak is gemaakt dat in afwachting van nadere plannen op “no cure no pay” basis onderzoek gedaan zou worden. [aangever 2] is op 16 februari 2011 via [boekhouder 3] in contact gekomen met verdachte en op 17 februari 2011 ook met de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte vertelde tegen [aangever 2] dat hij bij een investeringsmaatschappij zat. Hij had nog een compensabel verlies te besteden. Dat betekende volgens verdachte dat je nog geld aan de belastingdienst moet betalen, maar dat je dat geld ook kan investeren in een andere zaak. Als het geld in een verliesgevende zaak zou worden geïnvesteerd en dan hoefde daarover volgens verdachte geen belasting te worden betaald. Verdachte zei dat hij het geld liever stopte in aangevers zaak dan dat hij het zou moeten afdragen aan de belasting. De investeringsmaatschappij zou volgens verdachte [investeringsmaatschappij] heten. Hij vertelde ook dat [naam 16] erin zat.
Verdachte zou het bedrijf incluis alle schulden op zich nemen en [aangever 2] zou in loondienst komen. Verdachte, of medeverdachte [medeverdachte] , zou het kasgeld ophalen bij de winkels en hij en [medeverdachte] zouden het geld van chauffeurs ook incasseren. Vanaf 18 februari 2011 zijn verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] begonnen met het ophalen van het kasgeld. Aangever heeft ook de bankpas en pinpas codes van ABN- en ING-rekening afgegeven aan verdachte. Half maart 2011 is aangever argwanend geworden richting verdachte en heeft toen de samenwerking beëindigd. Volgens aangever hebben verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] in totaal circa € 70.000,-- meegenomen en niet afgestort.
De partner van aangever [aangever 2] , getuige [getuige 5] , heeft tegen de politie verklaard dat er een gesprek is geweest met verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] waarbij ook [getuige 6] aanwezig is geweest en dat [getuige 6] van dit gesprek een verslag heeft gemaakt. Verdachte deed voorkomen dat hij een hoop geld had en dit liever investeerde in dit soort dingen dan het geld aan de belastingdienst over te dragen. Verdachte wilde eerst inventariseren, dan reorganiseren en dan investeren. Alles natuurlijk in overleg met [getuige 5] en [aangever 2] . Verdachte vertelde dat hij lid was van [investeringsmaatschappij] . Hij zei dat deze bank gevormd was door een aantal mannen die veel geld hadden en geld in kleine of grote projecten investeerden. Hij vond dit leuk en deed dit als hobby. Hij vertelde dat hij normaal niet veel deed met kleine bedrijven, alleen maar grote bedrijven, maar omdat dit zo'n leuk bedrijfje was en hij [aangever 2] wel mocht vond hij het wel een goed doel om in te investeren.
In de daarop volgende dagen kwamen verdachte en [medeverdachte] het verzamelde kasgeld ophalen. Na één week werd [aangever 2] gebeld door de bank dat er geen geld binnen kwam. Verdachte zei dat hij het allemaal zou regelen en later hoorde ze van [medeverdachte] dat alles weer was geregeld met de bank.
Bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken heeft de getuige [getuige 5] verklaard dat [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] goed was met dit soort zaken en dat hij alles zou doen om te helpen. Hij wekte vertrouwen. [medeverdachte] zou de marketing oppakken. Verdachte zei dat alles wat hij aanraakte in goud veranderde. [medeverdachte] bevestigde dat dan. Hij zei: “Het is zo. Ik ken hem al jaren. Hij heeft het beste met jullie voor”. [getuige 5] heeft ook verklaard dat als zij dacht dat er iets niet klopte met verdachte, [medeverdachte] haar vertrouwen weer wist te winnen. Als [medeverdachte] er niet geweest was had de getuige al na drie dagen op [verdachte] “gegoogeld” en was zij er veel eerder achter gekomen dat het niet goed zat.
De getuige [getuige 6] heeft tegenover de politie verklaard dat zij van de eigenaar [aangever 2] had gehoord dat verdachte hem wilde helpen. [aangever 2] had verteld dat verdachte had gezegd dat hij vaker ondernemers hielp. Verdachte zou investeren en de financiële verplichtingen die het bedrijf had overnemen. Zoals zij het begreep zou verdachte het bedrijf kopen en er geld voor betalen. Zij verklaart dat zij op 23 februari bij een tweede gesprek is geweest alwaar ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanwezig waren. Tijdens het gesprek heeft zij naar de beweegredenen van verdachte gevraagd om de heer [aangever 2] te helpen. Verdachte vertelde nu meer mogelijkheden te hebben en dat hij die graag gebruikte om anderen te helpen, omdat hij zelf ook tegenslag had gekend. Verdachte en [medeverdachte] vertelden dat ze dit al twintig jaar samen deden en dat het meestal goed ging. Verdachte zei in het gesprek dat hij de zaak zou overnemen en de eigenaar van de BV zou worden. Na anderhalf jaar zou de heer [aangever 2] zelf weer eigenaar worden als de boel goed op de rit stond. Getuige [getuige 6] ging er vanuit dat verdachte een vermogend man was, immers je gaat zo'n gesprek toch alleen maar aan als je geld hebt om te investeren, aldus de getuige.
Uit het gesprekverslag dat getuige [getuige 6] van deze bespreking heeft opgemaakt blijkt dat verdachte heeft verteld dat hij bij de meeste van dit soort gevallen anderhalf jaar nodig had om de boel weer op de rit te krijgen en dat hij daarna weer vertrok. In die periode zou hij zijn investering eruit krijgen, plus een percentage. De getuige, daarnaar gevraagd, meent zich te herinneren dat de verdachte het percentage van 30% noemde, dus zijn investering + 30% daarvan zou hij van de heer [aangever 2] ontvangen wanneer hij het weer terugkocht. De getuige heeft gevraagd of deze afspraken ook in de overeenkomst zouden worden opgenomen. Dit beaamde verdachte.
Getuige [aangever 3] , werkzaam op het kantoor van de [bedrijf 5] , heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte zich voorstelde als de nieuwe eigenaar. Verdachte zou op zoek gaan naar nieuwe winkels om meer brood te kunnen verkopen. Hij ging de hele zaak gezond maken. Verdachte vertelde dat hij in Arnhem meer van dat soort zaken had gedaan. Iets met een restaurant en een scheepswerf had hij uit de ellende gered. Hij zou de zaak op de rails zetten en dan met winst doorverkopen. Hij had een soort investeringsmaatschappij, met een aantal vrienden konden ze zo genoeg geld bij elkaar brengen. Over die investeringsmaatschappij vertelde verdachte dat het een groepje vrienden betrof, waarvan steeds een ander het geld beschikbaar stelde. Nu zou iemand anders het geld erin pompen en hij zou het op de rails zetten. Verdachte nam iedere dag de opbrengst mee, althans [medeverdachte] deed dat voornamelijk. [aangever 3] kwam er later achter dat met de contante opbrengsten geen betalingen meer werden gedaan. Leveranciers werden niet meer betaald en de incasso’s waren stopgezet.
Getuige [getuige 7] , eveneens werkzaam op het kantoor van de [bedrijf 5] , heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte vanaf het begin de dagopbrengsten meenam van de winkels en hetgeen contant door klanten bij aflevering werd betaald. [aangever 2] had geregeld dat de bank werd stopgezet, want alles werd overgenomen. Maar toen kwamen er aanmaningen, leveranciers belden op dat er niet betaald werd. [getuige 7] hoorde dan verdachte met hen praten. Hij hoorde dat verdachte vertelde dat hij de nieuwe eigenaar was en het had overgenomen en dat het even duurde voordat de bank alles in orde had.Van de leveranciers die daadwerkelijk dreigden niks meer te zullen leveren als er niet betaald zou worden, werd de rekening wél betaald. Er werd daarvoor cash geld achtergehouden in een bureaula. [medeverdachte] zei dan dat het geregeld was en dat het geld in de la lag.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat vanaf het moment dat de [bedrijf 5] werd overgenomen het geld dagelijks werd opgehaald, alleen nu door verdachte en niet door [aangever 3] . Dat hij zelf ook wel eens geld ophaalde en dan de sealbags inleverde bij verdachte op het kantoor in [adres 3] in Den Haag. Het klopt dat hij [verdachte] al 20 jaar kent.
De getuige [boekhouder 3] heeft bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, verklaard dat hij verdachte vanaf de zomer van 2010 kent. Verdachte zou bij het bedrijf van zijn vrouw, [bedrijf 8] , in dienst komen. Daar is ook een contract van opgemaakt. In het eerste gesprek met [aangever 2] heeft verdachte zich voorgedaan als investeerder. Hij zei dat hij nog wel wat verliezen te verrekenen had. Op de vraag hoe zich dat verhoudt tot het feit dat verdachte persoonlijk failliet was geeft de getuige aan dat het kon niet kloppen dat de verdachte het verlies kon verrekenen omdat hij failliet was. De getuige geeft aan zijn mond daar daarover te hebben gehouden. Bij dit gesprek waren verdachte, [aangever 2] en de getuige [boekhouder 3] aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , de [bedrijf 5] BV, [aangever 2] en [getuige 5] door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot het afgeven van geldbedragen en bankpassen.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op grote schaal contante geldbedragen van de bank zijn opgenomen in de periode dat verdachte als enige de beschikking had over de bankpassen en dat verdachte aldus bedragen onder zich heeft gekregen die toebehoorden aan [bedrijf 6] B.V. Uit de rekeningoverzichten, opgenomen in het dossier, blijkt dat bij de SNS-bank in totaal € 30.060,- en bij de ING-bank in totaal
€ 48.820,- is opgenomen. Voorts maakt de rechtbank uit de bewijsmiddelen op dat verdachte als heer en meester over geldbedragen van die vennootschap heeft beschikt. Vervolgens is door verdachte met betrekking tot de besteding van die bedragen geen gedegen verantwoording afgelegd en ook achteraf is op basis van beschikbare gegevens vastgesteld dat niet het gehele bedrag is aangewend ten behoeve van de vennootschap. Een deel van de opgenomen bedragen is dus onverklaarbaar verdwenen.
De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat verdachte een deel van het door hem opgenomen geld zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
Ten aanzien van de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 en sub 7 merkt de rechtbank op dat de in art. 343 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste vereist is dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR 11 mei 2010, LJN BL7662).
Daarnaast is iedere ondernemer wettelijk verplicht de administratie van zijn onderneming zeven jaren te bewaren. Het gaat dan in ieder geval om basisgegevens als:
- het grootboek;
- de debiteuren- en crediteurenadministratie;
- de voorraadadministratie;
- de in- en verkoopadministratie en
- de loonadministratie (bij personeel).
Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte geldbedragen, afkomstig van de in de tenlastelegging genoemde ondernemingen zoals vermeld in de feiten sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 en sub 7, nadat deze al dan niet via tussenrekeningen in de privésfeer van verdachte waren gebracht, contant heeft opgenomen bij de bank of rechtstreeks uit de kas van die betreffende ondernemingen heeft genomen. De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen een telkens terugkerend patroon, waarbij verdachte alle kasopbrengsten van de betreffende vennootschappen tot zich neemt en alle girale baten van die vennootschappen omzet in liquide middelen en vervolgens als heer en meester over die bedragen, die niet aan hem, maar aan die vennootschappen toebehoorden, gaat beschikken. De besteding van die bedragen zijn door verdachte niet met kwitanties of facturen in de respectievelijke administraties verantwoord. Mede gelet op de omstandigheid dat van alle uit het zicht van bedoelde vennootschappen geraakte bedragen geen enkel bedrag (terug) in de boedel is gebracht, acht de rechtbank onaannemelijk dat verdachte zulks alsnog van plan was te doen. Door deze handelswijze heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers doen ontstaan. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de BV’s, geldbedragen heeft ontrokken aan de boedel van die BV’s.