ECLI:NL:RBONE:2013:3325

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
237019
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot heropening van onderhandelingen over schadevergoeding na verkeersongeval met erkenning van aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen REAAL Schadeverzekeringen N.V. Het verzoek betreft de heropening van onderhandelingen over de schadevergoeding na een verkeersongeval dat [verzoeker] op 11 juni 1995 is overkomen. REAAL heeft eerder aansprakelijkheid erkend, maar heeft eenzijdig een schadevergoeding van € 67.945,00 aangeboden, wat door de advocaat van [verzoeker] niet werd geaccepteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapportages van neuroloog prof. dr. S.L.H. Notermans en klinisch psycholoog drs. G.K.K. Cho Chia Yuen als uitgangspunt moeten dienen voor de schadeafwikkeling. De rechtbank oordeelt dat de klachten en beperkingen van [verzoeker] als gevolg van het ongeval moeten worden erkend, en dat de rapportages bindend zijn, tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen de inhoud of wijze van totstandkoming zijn. REAAL heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren niet voldoende zijn om van de rapportages af te wijken. De verzoeken van [verzoeker] om de onderhandelingen te heropenen en om de rapportages als uitgangspunt te nemen zijn toegewezen, terwijl andere verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank heeft REAAL veroordeeld in de kosten van het geschil, die zijn begroot op € 7.635,90.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/237019 / HA RK 12-287
Beschikking van 18 februari 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
verweerster,
advocaat mr. K. Baetsen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Reaal genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift met producties,
  • de brief met producties van verzoeker van 16 januari 2013,
- de mondelinge behandeling. Verschenen zijn: [verzoeker] bijgestaan door mr. Bolt voornoemd en mr. Baetsen voornoemd. Mr. Bolt heeft het standpunt van [verzoeker] nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. Deze nota behoort tot de stukken van het geding.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op 14 maart 1947, is op 11 juni 1995 een verkeersongeval overkomen. Nieuwe Hollandse Lloyd (thans Reaal), de WAM-verzekeraar van de bestuurder van het voertuig waarmee [verzoeker] is aangereden, heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval erkend.
2.2.
[verzoeker] is in 1972 een eerder ongeval overkomen. Over dat ongeval heeft [verzoeker] op het “Bijlage bij Letsel-informatie-formulier” kort na het ongeval in 1995 het volgende opgemerkt:
“- Het lijkt mij nuttig U te melden dat ik 23 jaar geleden een whiplash heb opgelopen, wat echter nooit als diagnose gesteld is en waarvoor geen gerichte behandeling heeft plaatsgevonden. Ik heb daar nog steeds klachten van, waaronder pijnen die vaak optreden aan de rechterkant van mijn hoofd (ook uitbreidend, maar nooit uitsluitend links).
- Hieronder genoemde klachten die links optreden zijn nieuw
- Sommige klachten zijn voor mij wel herkenbaar maar waren in de afgelopen periode heviger dan anders
(…)”
2.3.
[verzoeker] was ten tijde van het ongeval in 1995 sinds ruim twintig jaar als systeemanalist/projectmanager werkzaam bij Akzo. Tot aan september 1997 heeft hij daar op fulltime basis doorgewerkt. Sinds september 1997 heeft hij zijn werkzaamheden beperkt tot 50%. Per 15 november 1999 is [verzoeker] door de bedrijfsarts volledig (80-100%) arbeidsongeschikt verklaard. Tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd is [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt gebleven.
2.4.
In verband met de schaderegeling hebben de partijen op gezamenlijk verzoek een expertise laten verrichten door neuroloog prof. dr. S.L.H. Notermans (hierna Notermans) en door klinisch psycholoog/neuropsycholoog drs. G.K.K. Cho Chia Yuen (hierna Cho Chia Yuen). Uit het rapport van Cho Chia Yuen (van 26 maart 1998) wordt het volgende geciteerd:

Conclusie:
Bij onderzoek zie ik een 50-jarige man die op mij geen zieke indruk maakt. Hij ziet er goed verzorgd uit en neemt een wat afwachtende houding aan. Betrokkene kan op adequate wijze zijn verhaal doen, doch heeft enige moeite met het onderscheiden van de klachten voor en na het laatste ongeval. Uiteindelijk komt hij er wel uit. Verder heeft hij de neiging om verschillende zaken tegelijk aan te voeren, waardoor het geheel af en toe chaotisch dreigt te worden.
Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van woordvindingsstoornissen.
De stemming is wat dysfoor maar betrokkene werkt verder wel goed mee aan het uitvoeren van de opdrachten. Hij is erg prestatiegericht en hij kan het moeilijk accepteren indien het hem niet lukt om een opdracht succesvol af te ronden.
Instructies worden over het algemeen goed begrepen, hoewel er soms momenten zijn waarbij het lijkt alsof de dingen die gezegd worden, niet goed tot hem doordringen, waardoor hij wat afwezig lijkt. Er is verder sprake van een goed ziekte-inzicht.
Het intelligentie onderzoek toont het beeld van een begaafde persoon (…).
Het geheugenonderzoek toont een zekere achteruitgang van de geheugenfunctie voor wat betreft de inprenting en de reproduktie van verbaal en visueel aangeboden materiaal.
Bij een verbale leertaak is het rendement na een vijftal leertrials redelijk goed te noemen. Vergelijkt men echter de retentie met de inprenting en voor leeftijd, geslacht en opleiding, dan liggen de prestaties ver beneden de norm.
Er zijn verder aanwijzingen voor stoornissen m.b.t. de reproduktie van het geleerde na verloop van enige tijd.
De aandacht en concentratie vertonen lichte stoornissen.
Er bestaan eveneens aanwijzingen voor het feit, dat het functioneren van betrokkene in negatieve zin beïnvloed wordt door de pijnklachten en psychogene factoren.
Op grond van de verkregen gegevens kan gesteld worden dat er sprake is van een lichte achteruitgang in cognitief functioneren, hetgeen zich manifesteert in de aanwezige aandachts- en geheugenproblemen. Daarbij wordt het functioneren medebepaald door fysieke en psychogene factoren.
Desalniettemin is betrokkene in staat om gedurende halve dagen redelijk goed te presteren op het werk. Het kost hem weliswaar meer tijd en energie, doch het lukt uiteindelijk wel. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat betrokkene nog steeds goed gemotiveerd is om te presteren.
(…)
De huidige klachten en beperkingen kunnen m.i. gezien worden als zijnde het gevolg van het ongeval d.d. 11-06-1995.
Vóór het ongeval was er van eerdergenoemde symptomen geen sprake en kon betrokkene zijn functie nog naar behoren uitvoeren.
Gezien het tijdstip waarop het ongeval plaatsvond, kan er m.i. gesproken worden van een eindtoestand en zijn er geen veranderingen meer te verwachten, noch in gunstige dan wel ongunstige zin.”
2.5.
Uit het rapport van Notermans (van 2 april 1998) wordt het volgende geciteerd, waarbij de aan de deskundige voorgelegde vragen door de rechtbank cursief worden afgedrukt.
“1.
Welke zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek, welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied, welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?
Ad 1
In het bovenstaande is uitvoerig ingegaan op de anamnese, het fysieke en neuropsychologische onderzoek met als additionele informatie het aanvullend technische onderzoek, waarbij ook de MRI vanuit Arnhem nauwkeurig door ons zijn herbeoordeeld. Er is bij betrokkene door het ongeval van 11 juni 1995 een zeer duidelijk en ernstig whiplash beeld ontstaan met fysieke beperkingen en duidelijke cognitieve reststoornissen naast emotionele distress patronen. Zie “samenvatting”. De restpathologie van het vorige trauma van 1972 is mijns inziens sterk ondergeschikt aan het huidige trauma. Immers betrokkene heeft er na zeker 20 jaar goed gefunctioneerd en heeft destijds ook geen medische hulp gezocht of gekregen. Er is dus geen documentatie beschikbaar, alleen de mondelinge overlevering door betrokkene zelf vermeld.
2. Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. Waaruit de restklachten en/of restverschijnselen bestaan die op medische gronden als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd?
b. Welke van de huidige klachten en/of restverschijnselen naar uw mening reeds vóór het betreffende ongeval bestonden of op enig moment óók zouden (zijn) ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)?
Ad 2.a
Thans resten nog zeer duidelijk en onmiskenbaar van het recente, huidige, ongeval van juni 1995 een evidente forse nek- en hoofdpijn, linker schouderpijn en sensibele sensaties over de rechter wang, kin en keel vanuit de nek komend. Tevens bestaan er duidelijke rest-cognitieve functiestoornissen en concentratieproblemen, welke vooral ook uit het neuropsychologisch onderzoek van drs. G. Cho Chia Yuen blijken. Verder bestaat er een hypertone nek- en schoudermusculatuur en van de lange rugspieren met een duidelijke bewegingsbeperking van het hoofd- halsgebied, deels ossaal bepaald, zoals uit de MRI en het radiologisch onderzoek blijken.
Ad 2.b
Alle genoemde symptomen en verschijnselen zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitsluitend te beschouwen als gevolg van het huidige trauma van juni 1995. De restgevolgen van 1972 zijn mijns inziens dan ook nagenoeg verwaarloosbaar, behalve een resterende lichte nekpijn. Vooral ook zijn uitstekende staat van dienst na het eerdere vroegere ongeval van 1972 er na pleiten tegen enige invloed van dit vroegere trauma. Hij had steeds uitstekende waarderingsrapporten jaarlijks! Zijn huidige invaliditeit en ernstig gebrek aan initiatief met de vermelde vermoeidheid zijn dan ook uitsluitend als rest van het huidige trauma van juni 1995 te beschouwen.
3. Wilt u de mate van functiestoornis (=impairment) op uw vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage(…)?(…)
Ad 3
Er is door dit ongeval van juni 1995 dan ook duidelijk blijvende functiestoornis (…) vast te stellen (…). Totaal dus 13%
Nota bene: Eventueel zou nog te overwegen zijn om arbitrair de vroegere aangebleven nekklachten door betrokken persoon zelf medegedeeld nog op 1 à 2% kunnen worden verrekend.
4.a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten van het dagelijkse leven, in de vrije tijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening (incluis huishoudelijke arbeid)?
b. Acht u de door betrokkene aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoeksresultaten als gevolg van het ongeval?
c. Zijn er andere – niet door betrokkene aangegeven – beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het ongeval, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
d. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Ad 4.
Door het ongeval zijn er zeker bepaalde beperkingen opgetreden.
a In de huishoudelijke sfeer en vrijetijdsbesteding kan hij niet meer zelf aan zijn huis knutselen, dus niet meer deuren verven of plafonds witten, niet meer tuinieren. Niet meer stofzuigen. Ook kan hij niet meer goed boodschappen doen, niet meer zwaar tillen. Hij kan niet meer tennissen en heeft een zeer korte actie radius bij autorijden.
b Deze beperkingen zijn alle een rechtstreeks gevolg van het recente ongeval van juni 1995.
c Verder dient men ook rekening te houden met zijn emotionele distress, verlaagde frustratiedrempel en gebrek aan stress-tolerantie. Hij is snel ontmoedigd en kan niet meer tegen grotere gezelschappen. Hij heeft een gering integratievermogen en kan zeker geen zaken meer tegelijk verwerken of opslaan.
d Wat het werk betreft, kan hij voorlopig slechts halve dagen zijn computerwerk volhouden, mits in eigen tempo en niet prestatiegericht. Onder tijdsdruk faalt hij snel. Ik heb een globale beperkingenlijst ingevuld. Hij kan zeker geen zwaardere fysieke arbeid meer aan.
5. Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen? (…)
Ad 5
Thans, ruim 2 ½ jaar na het ongeval, kan in zijn situatie zeker gesproken worden van een medische eindsituatie, met geen uitzicht meer op verder herstel. Echter ook geen verdere verslechtering meer. De situatie heeft zich geconsolideerd. Er zullen geen wijzigingen meer optreden ten aanzien van zijn huidige functiestoornissen.
2.6.
Na het gereedkomen van beide rapportages is tussen de vorige advocaat van [verzoeker] en [naam] (namens Reaal) veelvuldig gesproken over de hoogte van de door Reaal aan [verzoeker] te betalen schadevergoeding. Reaal heeft zich in dat kader op het standpunt gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] niet volledig aan het ongeval in 1995 was toe te rekenen ([verzoeker] zou immers na het eerdere ongeval in 1972 niet klachtenvrij zijn geweest).
2.7.
Reaal heeft vervolgens in 2009 eenzijdig de schade afgewikkeld door aan [verzoeker] een bedrag van € 67.945,00 te vergoeden. Dat bedrag is na aftrek van een eerder betaald voorschot ook betaald. De (vorige) advocaat van [verzoeker] heeft Reaal bericht niet in te stemmen met deze slotbetaling door Reaal.
2.8.
De (opvolgend) advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 6 februari 2012 aan Reaal een overzicht verstrekt van de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval stelt te hebben geleden. Ook was bij deze brief een notitie gevoegd met uitgangspunten voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade. Daarna heeft tussen partijen nog enige briefwisseling plaatsgevonden. Reaal heeft geweigerd over te gaan tot een aanvullend bedrag aan schadevergoeding.
2.9.
[verzoeker] heeft op 28 november 2012 zijn verzoekschrift ingediend.

3.Het verzoek en het verweer daartegen

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:
Reaal te gelasten de onderhandelingen over de aan [verzoeker] te vergoeden schade te heropenen;
te bepalen dat bij de schaderegeling als uitgangspunt dient te worden genomen het expertiserapport van Notermans (inclusief het rapport van Cho Chia Yuen) en dat partijen er dus van moeten uitgaan dat alle in het rapport van Notermans en het rapport van Cho Chia Yuen genoemde klachten en beperkingen van [verzoeker] een gevolg zijn van het ongeval van 11 juni 1995;
Reaal te gelasten mee te werken aan een berekening van het verlies van arbeidsvermogen en de pensioenschade van [verzoeker] door het Nederlands Rekencentrum Letselschade en de daaraan verbonden kosten te betalen;
Te bepalen dat de bedoelde berekening door het Nederlands Rekencentrum Letselschade dient plaats te vinden op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in de notitie van de advocaat van [verzoeker] d.d. 6 februari 2012;
De door [verzoeker] voor deze procedure gemaakte kosten te begroten op € 5.844,30 (inclusief BTW) indien partijen in het kader van deze procedure niet voor de rechter verschijnen dan wel te bepalen op € 7.368,90 (inclusief BTW) indien wel een verschijning van partijen wordt gelast alsmede met de door [verzoeker] verschuldigde griffierechten en deze kosten ook toe te wijzen in die zin dat Reaal wordt veroordeeld ze aan [verzoeker] te betalen.
3.2.
De grondslag van het verzoek is het volgende. Reaal heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval in 1995 erkend en dus is zij gehouden om de gehele geleden schade te vergoeden. Ter vaststelling van de schade zijn in opdracht van beide partijen onderzoeken uitgevoerd en rapportages opgesteld. Deze rapportages zijn op een deugdelijke wijze tot stand gekomen en de conclusies in die rapportages (de klachten en beperkingen zijn ongevalsgevolg) zijn deugdelijk onderbouwd en daarom dient op grond van die rapportages verder de schade te worden afgewikkeld. In strijd met het voorgaande stelt Reaal zich op het standpunt dat de klachten en beperkingen van [verzoeker] niet als ongevalsgevolg zijn aan te merken en heeft zij eenzijdig de schade afgewikkeld. [verzoeker] is het daarmee niet eens en wenst dat de schadeafwikkeling wordt voortgezet, waarbij de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen tot uitgangspunt worden genomen. In het verlengde daarvan verzoekt [verzoeker] om Reaal te gelasten om mee te werken aan berekening van het voor [verzoeker] uit het ongeval voortvloeiende verlies van arbeidsvermogen en de daarmee verband houdende pensioenschade.
3.3.
Reaal heeft verweer gevoerd. Primair heeft Reaal zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen, dan wel [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onderhavige geschil geen deelgeschil is. Kort samengevat heeft Reaal daartoe gesteld dat [verzoeker] met zijn verzoeken in wezen het volledige geschil ter beoordeling aan de rechtbank voorlegt. Daarvoor is de deelgeschilprocedure niet bedoeld, aldus Reaal. Bovendien kunnen de verzoeken van [verzoeker] niet zonder nadere bewijslevering worden toegewezen, zodat ook om die reden deze zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Subsidiair heeft Reaal verweer gevoerd tegen de afzonderlijke verzoeken. Hierover wordt als volgt geoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
Voorts geldt dat het voorleggen van meerdere deelgeschillen in één procedure in beginsel mogelijk is. Daarbij moet echter wel voor ogen worden gehouden dat de deelgeschilprocedure er niet op is gericht de rechter over een groot aantal deelgeschillen te laten oordelen. Het verder onderhandelen, al dan niet met behulp van een mediator, of het instellen van een bodemprocedure, is dan een meer geëigende weg (Kamerstukken II, 2008-2009, 31518, nr. 8, p. 7). De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
4.2.
Anders dan Reaal heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet het gehele geschil aan de rechtbank heeft voorgelegd. Uit het partijdebat blijkt namelijk dat hetgeen partijen in de kern verdeeld houdt enkel de vraag betreft of de klachten en beperkingen die [verzoeker] ondervindt als ongevalsgevolg hebben te gelden (het causaliteitsvraagstuk) en of de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen in dat kader tot uitgangspunt moeten worden genomen. Vastgesteld zal dan ook moeten worden of Reaal gerechtvaardigde zwaarwegende bezwaren heeft tegen de inhoud of wijze van totstandkoming van die rapportages. Bewijslevering is daarbij in beginsel niet aan de orde, evenmin betreft dat het gehele geschil. Mocht het verzoek worden toegewezen, dan vloeit daaruit automatisch voort dat partijen verder zullen moeten onderhandelen. Eén van de onderhandelingspunten zal dan de schadepost verlies van verdienvermogen zijn. Ook ten aanzien van dat punt heeft [verzoeker] verzoeken gedaan (c en d). Dat een beslissing op die verzoeken tot gevolg heeft dat een groot deel van de geschilpunten zal zijn opgelost, maakt nog niet dat het gehele geschil thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Uit de door [verzoeker] overgelegde schadestaat blijkt immers dat er naast verlies verdienvermogen onder meer nog sprake is van kosten die met het ongeval samenhangen en van smartengeld. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [verzoeker] in zijn verzoek ontvankelijk is (artikel 1019w Rv).
4.3.
Dan dient de rechtbank – mede gelet op het door Reaal gevoerde verweer – te beoordelen of de door [verzoeker] verzochte beslissingen voldoende kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). Daarbij zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaat moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Reaal heeft in dat kader betoogd dat de verzoeken van [verzoeker] niet kunnen worden toegewezen zonder nadere bewijslevering. Op grond daarvan zouden de verzoeken moeten worden afgewezen, aldus Reaal. Uit de toelichting op het verweer blijkt dat het zich toespitst op de verzoeken onder C en D. Daarom zal daar bij de behandeling van die verzoeken nader op worden ingegaan.
Verzoek A
4.4.
[verzoeker] heeft onder A verzocht om Reaal te gelasten de onderhandelingen over de aan [verzoeker] te vergoeden schade te heropenen. De rechtbank merkt allereerst op dat dit verzoek, in samenhang bezien met verzoek B, geen zelfstandige betekenis toekomt. Een eventuele toewijzing van het verzoek onder B brengt namelijk automatisch mee dat de onderhandelingen zullen moeten worden heropend. Reaal heeft immers eenzijdig de schade afgewikkeld met een beroep op het standpunt dat de rapporten van Notermans en Cho Chia Yuen niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Wordt geoordeeld dat die rapporten wel als uitgangspunt hebben te gelden, dan zal Reaal dat standpunt niet kunnen handhaven en zullen de onderhandelingen moeten worden voortgezet. In zoverre heeft [verzoeker] dan ook geen belang bij verzoek A. Voorts geldt dat de deelgeschilprocedure naar haar aard ook niet bedoeld is om partijen, die niet met elkaar in onderhandeling zijn (waarvan in casu sprake is), aan de onderhandelingstafel te dwingen. Het doel van de procedure is nu juist om
lopendebuitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). In zoverre is het verzoek onder A dan ook niet toewijsbaar.
Verzoek B
4.5.
[verzoeker] heeft onder B – kort samengevat – verzocht om te bepalen dat de rapporten van Notermans en Cho Chia Yuen tot uitgangspunt moeten worden genomen bij de schadeafwikkeling. In dat kader wordt het volgende overwogen. Vast staat dat partijen destijds overeenstemming hadden over de persoon van de deskundige (Notermans is door Reaal voorgesteld) en de vraagstelling. Beide partijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de rapportages en werden daarbij bijgestaan door deskundigen op het gebied van de afwikkeling van letselschades. In die situatie geldt dat de inhoud van de rapportages in beginsel tussen partijen bindend is, tenzij tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van de reeds opgestelde rapporten zwaarwegende bezwaren bestaan.
In dat kader heeft Reaal gesteld dat Notermans uitsluitend en alleen is afgegaan op de door [verzoeker] verstrekte informatie, welke informatie afwijkt van de informatie die blijkt uit de medische stukken en de eerder door [verzoeker] aan Reaal verstrekte informatie (meer in het bijzonder ten aanzien van de gevolgen van het ongeval uit 1972) alsmede dat de conclusies die Notermans verbindt aan het rapport van Cho Chia Yuen ten aanzien van de cognitieve klachten niet stroken met het rapport van Cho Chia Yuen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Reaal verwezen naar de adviezen van haar eigen medisch adviseur van 3 januari 2007 en 31 juli 2012.
4.6.
Hierover wordt als volgt overwogen. De opdracht aan Notermans is destijds verstrekt door de medisch adviseur van Nieuwe Hollandse Lloyd onder toezending van – kennelijk relevant geachte – medische informatie. Dit betrof twee brieven van neuroloog Van der Graaff en twee brieven van revalidatie arts Verhulsdonck. Uit de rapportage van Notermans blijkt dat hij kennis heeft genomen van die medische informatie. Zo bespreekt Notermans de bevindingen van Van der Graaff en heeft hij de in Arnhem gemaakte MRI scan herbeoordeeld. Dat Notermans zich enkel heeft gebaseerd op de uitlatingen van [verzoeker] zelf, is dus onjuist. Voorts heeft Notermans in zijn rapportage wel degelijk aandacht besteed aan het ongeval uit 1972. De opmerking van Notermans dat de klachten als gevolg van het ongeval uit 1972 grotendeels zijn verdwenen impliceert bovendien dat er nog klachten waren en dat strookt ook met de opmerkingen die [verzoeker] daarover zelf heeft gemaakt. Ten slotte is het juist dat Notermans de cognitieve klachten van [verzoeker] ernstiger heeft weergegeven dan Cho Chia Yuen. Dat is verklaarbaar. Cho Chia Yuen heeft zich gericht op de feitelijke test uitslagen en Notermans heeft deze uitslagen in een breder perspectief geplaatst en vastgesteld wat de gevolgen zijn van de door Cho Chia Yuen vastgestelde beperkingen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren die Reaal tegen de rapportage heeft geuit niet dermate zwaarwegend zijn dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de rapportages in beginsel bindend zijn. Uit die rapportages volgt dat de daarin genoemde klachten en beperkingen een gevolg zijn van het ongeval in 1995. Die conclusies zullen worden gevolgd en daarom wordt het verzoek onder B toegewezen.
Verzoek C en D
4.7.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de verzoeken C en D voorop dat een berekening van het verlies verdienvermogen (verzoek C) pas kan worden uitgevoerd als partijen overeenstemming hebben over de bij de berekening te nemen uitgangspunten (verzoek D). Om die reden zullen de verzoeken onder C en D gezamenlijk worden behandeld. [verzoeker] heeft ter zitting verzocht om ieder uitgangspunt afzonderlijk te beoordelen op de toewijsbaarheid daarvan. Deze uitgangspunten zijn als volgt opgesplitst:
De arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] staat in causaal verband met het ongeval
Zonder het ongeval zou [verzoeker] hebben doorgewerkt
Hij zou dan hebben doorgewerkt tot 65 jarige leeftijd
[verzoeker] zou dan nog een stijging in inkomen hebben gerealiseerd
De inkomensontwikkeling zou dan geweest zijn zoals weergegeven in de notitie bij de brief van 6 februari 2012
4.8.
Reaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verzoeken niet zonder nadere bewijslevering kunnen worden toegewezen en dat deze verzoeken zich dus niet lenen voor behandeling in een deelgeschil. Op dat verweer zal hieronder nader worden ingegaan.
4.9.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het ongeval volledige arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt (punt 1) gesteld dat de arbeidsongeschiktheid geheel en al samenhangt met de klachten en beperkingen die door het ongeval zijn veroorzaakt. Hij heeft op wilskracht nog gedeeltelijk kunnen werken na het ongeval, maar uiteindelijk moest hij eraan toegeven dat werken niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Een en ander wordt door de rapportage van Notermans ook bevestigd, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft voorts gewezen op een brief van de bedrijfsarts van Akzo dr. A.G.M. Giesen waarin wordt geschreven dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Reaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In dat kader heeft Reaal allereerst gesteld dat [verzoeker] na het ongeval gewoon heeft doorgewerkt. Daartoe heeft zij ook verwezen naar de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen waaruit volgt dat [verzoeker] nog voor 50% zou kunnen werken. Voorts heeft Reaal gesteld dat de arbeidsongeschiktheid mede is veroorzaakt door de reorganisatie die bij Akzo gaande was ten tijde van het ongeval in 1995 en de periode daarna. Ook heeft Reaal gesteld dat de arbeidsongeschiktheid ook (mede) kan zijn veroorzaakt door het eerdere ongeval uit 1972 en door kwesties die liggen binnen de privésfeer van [verzoeker]. Ten aanzien van de brief van dr. Giesen heeft Reaal gesteld dat die brief niet als uitgangspunt kan worden genomen, omdat de bedrijfsarts van Akzo niet als objectief kan worden beschouwd.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door Reaal en gelet op het ontbreken van de dossierstukken van het GAK (waaruit kan worden afgeleid op welke wijze en op grond waarvan de volledige arbeidsongeschiktheid is vastgesteld) kan thans nog niet definitief worden beslist. Instructie is gelet op de daarmee gepaard gaande tijd geld en moeite in een deelgeschil echter niet aan de orde. Daarom is onderdeel 1 niet toewijsbaar.
4.10.
De overige 4 uitgangspunten (2 t/m 5) zullen gelet op de samenhang daartussen gezamenlijk worden behandeld. [verzoeker] heeft zich ten aanzien van die punten op het standpunt gesteld dat hij - het ongeval weggedacht - zou hebben doorgewerkt tot 65-jarige leeftijd en dat hij een stijging van zijn inkomen zou hebben gerealiseerd. Ter onderbouwing van die stellingen heeft [verzoeker] - kort samengevat - gesteld dat hij tot aan het moment van het ongeval altijd uitstekend heeft gefunctioneerd. Gelet op de ontwikkelingen in de ict-branche kan er bovendien van worden uitgegaan dat zijn inkomen zich zou hebben ontwikkeld zoals in de notitie van 6 februari 2012 is weergegeven.
Reaal heeft betwist dat [verzoeker] zonder ongeval promotie gemaakt zou hebben. Voorts heeft Reaal, bij gebrek aan enige onderbouwende stukken, betwist dat [verzoeker] altijd goed heeft gefunctioneerd bij Akzo. Ook heeft Reaal, in het kader van de betwisting dat [verzoeker] altijd goed gefunctioneerd zou hebben en in het kader van de betwisting dat [verzoeker] tot zijn 65-ste zou hebben doorgewerkt, gewezen op de reorganisatie die bij Atos Origin (de onderneming die de informatiseringafdelingen van Akzo heeft overgenomen) heeft plaatsgevonden. Reaal heeft vraagtekens bij de veronderstelling dat [verzoeker] die reorganisatie – gelet op zijn leeftijd – zonder problemen zou zijn doorgekomen. Ook heeft Reaal gesteld dat het maar de vraag is of [verzoeker] zich aan de veranderende bedrijfscultuur zou hebben kunnen aanpassen. Daarnaast heeft Reaal gewezen op de ontwikkelingen in de ICT branche, waarin de werkgelegenheid is afgenomen. Reaal heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de door [verzoeker] gesuggereerde inkomensontwikkeling die hij zonder ongeval zou hebben doorgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat op deze punten van geschil, gelet op de hierboven weergegeven gemotiveerde betwisting door Reaal en het ontbreken van verdere onderbouwing door [verzoeker], nog niet definitief kan worden beslist. Voor nader instructie is echter, zoals hierboven aangegeven, in een deelgeschilprocedure geen plaats. De verzoeken onder C en D zijn op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
Verzoek E
4.11.
[verzoeker] heeft verzocht om de kosten te begroten op € 7.368,90 (in het geval een zitting heeft plaatsgevonden, hetgeen ook het geval is geweest).
4.12.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18).
4.13.
Reaal heeft verweer gevoerd. Volgens haar is het deelgeschil onterecht ingesteld en dient daarom het verzoek om begroting van de kosten te worden afgewezen. Subsidiair heeft Reaal verweer gevoerd tegen het aantal uren waarmee in de verzochte kostenbegroting is gerekend.
4.14.
Aan het primaire verweer van Reaal zal voorbij worden gegaan nu vastgesteld is dat de verzoeken van [verzoeker] zich (deels) leenden voor behandeling in deelgeschil. Gelet op de omvang van het dossier en de complexiteit van de zaak komt de rechtbank de kostenbegroting niet bovenmatig voor en zullen de kosten conform het verzoek van [verzoeker] worden begroot op in totaal € 7.635,90 (€ 7.368,90 + € 267,00 griffierecht). Aan het niet nader gemotiveerde verweer van Reaal zal dan ook voorbij worden gegaan. [verzoeker] heeft tevens verzocht Reaal in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is eveneens toewijsbaar, aangezien het Reaal aansprakelijkheid voor de schade - waarvan deze kosten deel uitmaken - heeft erkend.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat bij de schaderegeling als uitgangspunt dient te worden genomen het expertiserapport van Notermans (inclusief het rapport van Cho Chia Yuen) en dat partijen er dus van moeten uitgaan dat alle in het rapport van Notermans en het rapport van Cho Chia Yuen genoemde klachten en beperkingen van [verzoeker] een gevolg zijn van het ongeval van 11 juni 1995;
5.2.
wijst de verzoeken onder A, C en D af;
5.3.
veroordeelt Reaal in de kosten van dit geschil, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 7.635,90.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.
cc.: AB