ECLI:NL:RBONE:2013:2832

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
C-07-188848 - HZ ZA 11-899
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement van Van der Meulen Automatisering B.V.

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap BOEK- EN KANTOORVAKHANDEL VAN DER MEULEN B.V. (hierna: Kantoorvakhandel) betaling van een bedrag van € 50.313 van [gedaagde], die als bestuurder van de failliete Van der Meulen Automatisering B.V. wordt aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Kantoorvakhandel had een overeenkomst gesloten met Van der Meulen Automatisering voor de verkoop van automatiseringsartikelen, maar een deel van de koopsom bleef onbetaald. Kantoorvakhandel stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de betaling te weigeren en dat hij een ernstig verwijt treft voor het niet voldoen aan de verplichtingen van Van der Meulen Automatisering.

De rechtbank Oost-Nederland heeft de vorderingen van Kantoorvakhandel beoordeeld aan de hand van de criteria voor bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld, omdat hij in redelijkheid kon twijfelen aan de aanwezigheid van de geleverde goederen en de betaling daarom had kunnen weigeren. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat [gedaagde] opzettelijk en met valse argumenten had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat Kantoorvakhandel niet had aangetoond dat [gedaagde] een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor het niet betalen van de koopsom.

Daarnaast werd ook de vordering van Kantoorvakhandel met betrekking tot de omzetting van een tijdelijk dienstverband naar een dienstverband voor onbepaalde tijd door [gedaagde] beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor deze beslissing, aangezien de financiële situatie van Van der Meulen Automatisering op dat moment niet zo kritiek was dat deze beslissing onterecht was. De rechtbank heeft de vorderingen van Kantoorvakhandel afgewezen en [gedaagde] toegelaten tot bewijslevering over de gemaakte afspraken met betrekking tot administratie- en reiskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

C/07/188848 / HZ ZA 11-89927 maart 2013
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/188848 / HZ ZA 11-899
Vonnis van 27 maart 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOEK- EN KANTOORVAKHANDEL VAN DER MEULEN B.V.,
gevestigd te Sneek,
eiseres,
advocaat mr. R.J.L. Gustenhoven te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen.
Partijen zullen hierna Kantoorvakhandel en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte houdende aanvulling dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens aanvulling van eis
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlating producties van Kantoorvakhandel.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Kantoorvakhandel drijft een onderneming op het gebied van de boek- en kantoorvakhandel. Zij heeft ook automatiseringsactiviteiten ontwikkeld, in welk kader zij hardware heeft verkocht, netwerken heeft aangelegd, het onderhoud en reparatie daarvan heeft verzorgd en software heeft verkocht.
2.2.
Kantoorvakhandel is in 2007 in contact gekomen met [gedaagde]. Partijen besloten deze automatiseringsactiviteiten in een op te richten vennootschap onder te brengen. Op 1 januari 2008 is daartoe de besloten vennootschap Van der Meulen Automatisering B.V. opgericht. De aandelen in Van der Meulen Automatisering werden voor 50% gehouden door Kantoorvakhandel en voor 50% door de besloten vennootschap VWC Kantoor en Automatisering B.V.. Van deze laatste vennootschap is [gedaagde] (middellijk) bestuurder en aandeelhouder. [gedaagde] werd (enig) bestuurder van Van der Meulen Automatisering. Overeengekomen werd dat [gedaagde] pas managementfees of andere (kosten)vergoedingen in rekening kon brengen bij Van der Meulen Automatisering indien de resultaten van Van der Meulen Automatisering zodanig waren dat door dergelijke uitkeringen Van der Meulen Automatisering niet verlieslatend zou worden.
2.3.
Van der Meulen Automatisering heeft de - al dan niet courante - voorraad automatiseringsartikelen gekocht van Kantoorvakhandel. Kantoorvakhandel en Van der Meulen Automatisering zijn daarvoor een prijs van € 71.000 (exclusief btw) overeengekomen. Van der Meulen Automatisering heeft € 50.313 van de koopsom onbetaald gelaten.
2.4.
De omzetontwikkeling van Van der Meulen Automatisering over de jaren 2008 (een omzet van € 490.000) en 2009 (een omzet van € 426.000) is achtergebleven bij de prognoses. In 2008 werd door Van der Meulen Automatisering een verlies (voor belastingen) geleden van € 49.000, in 2009 was dat € 101.000. In juni 2010 is besloten Van der Meulen Automatisering te liquideren. Op 25 januari 2011 is Van der Meulen Automatisering op eigen verzoek failliet verklaard. Zonder dat het tot een uitkering aan concurrente crediteuren is gekomen, is het faillissement van Van der Meulen Automatisering op 27 december 2011 opgeheven.
2.5.
Van der Meulen Automatisering hield een rekening-courantfaciliteit van maximaal € 150.000 aan bij Friesland Bank N.V. (verder: Friesland Bank). Kantoorvakhandel en VWC Kantoor en Automatisering hebben zich als borg hoofdelijk verbonden tot voldoening van de schulden van Van der Meulen Automatisering aan Friesland Bank.
In verband met de verwachting dat Friesland Bank deze borgstelling zou gaan uitwinnen na het faillissement van Van der Meulen Automatisering, heeft Kantoorvakhandel aan Friesland Bank een bedrag van € 77.500 voldaan. Ook VWC Kantoor en Automatisering heeft haar deel aan Friesland Bank voldaan.
2.6.
[gedaagde] heeft per 1 februari 2010 een tijdelijk dienstverband van de heer [naam 1] bij Van der Meulen Automatisering omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. In het kader van de voorgenomen liquidatie van Van der Meulen Automatisering is een afvloeiingsregeling overeengekomen met [naam 1]. Uit dien hoofde is aan [naam 1] een bedrag van € 18.500 voldaan.
2.7.
Aan [gedaagde] of aan aan [gedaagde] gelieerde vennootschappen is door Van der Meulen Automatisering in de periode 2008 tot en met 2009 in totaal een bedrag van € 21.918 voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Kantoorvakhandel vordert  samengevat en na eiswijziging - veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] tot betaling van:
€ 50.313, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, daarover primair vanaf 1 januari 2008, subsidiair vanaf 8 augustus 2011, een en ander tot de dag der algehele voldoening;
€ 20.209, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, daarover primair vanaf 22 april 2011, subsidiair vanaf 8 augustus 2011, een en ander tot de dag der algehele voldoening
proceskosten.
3.1.1.
Kantoorvakhandel heeft - samengevat - het navolgende aan de vorderingen ten grondslag gelegd.
Ad a. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens Kantoorvakhandel gehandeld door de aan Van der Meulen Automatisering verkochte en geleverde handelsvoorraad tot een bedrag van € 50.313 onbetaald te laten. [gedaagde] kan hiervan een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt worden gemaakt omdat hij betaling door Van der Meulen Automatisering opzettelijk en met gebruikmaking van valse argumenten heeft tegengehouden. Omtrent de hoogte van de koopsom en de verschuldigdheid daarvan door Van der Meulen Automatisering kan geen twijfel bestaan.
Ad b. [gedaagde] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door [naam 1] arbeidscontract om te zetten van een voor bepaalde naar een voor onbepaalde tijd. Ten tijde van de omzetting, in februari 2010, bevond Van der Meulen Automatisering zich al in zwaar weer, zodat overbodige salariskosten c.q. afvloeiingskosten, met het oog op de aanstaande liquidatie hadden moeten worden vermeden. Ten gevolge van de voor rekening van Van der Meulen Automatisering gebrachte afvloeiingskosten van € 18.500 is de schuld die Van der Meulen Automatisering in rekening-courant aan Friesland Bank had, met dat bedrag verhoogd en is Kantoorvakhandel gedwongen geworden de helft van dit bedrag aan Friesland Bank te voldoen. Daarnaast rustte op [gedaagde], gelet op de borgtochtovereenkomst tussen Kantoorvakhandel en Friesland Bank, een versterkte zorgplicht ter voorkoming van uitwinning van deze borgtocht; [gedaagde] heeft deze bijzondere zorgplicht geschonden.
Hetzelfde geldt voor de aan [gedaagde] (dan wel aan hem gelieerde vennootschappen) uit het krediet in rekening-courant voldane bedragen ter zake management fees en reiskosten. Afgesproken was dat deze kosten voor rekening zouden blijven voor [gedaagde] indien het in rekening brengen van dergelijke kosten zouden leiden tot dan wel bijdragen aan een verlies voor Van der Meulen Automatisering. Indien deze onrechtmatige uitkeringen niet zouden zijn gedaan, was het bedrag dat Kantoorvakhandel aan Friesland Bank heeft moeten afdragen € 10.959 lager uitgekomen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Criteria voor bestuurdersaansprakelijkheid

4.1.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag volgens de Hoge Raad in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (de Beklamel-norm), en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 8 december 2006, LJN AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)). Bij de vraag of de betrokken bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt, dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. (HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven Automobielbedrijf Venlo)).
De vordering onder a.
4.2.
Aangezien Kantoorvakhandel zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, dient Kantoorvakhandel feiten te stellen - en zo nodig te bewijzen - waaruit volgt dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Als uitgangspunt daarbij heeft - in het licht van bovenvermeld criterium - te gelden dat indien bij [gedaagde] in redelijkheid twijfel heeft kunnen bestaan over de fysieke aanwezigheid van de geleverde goederen, het hem als bestuurder van Van der Meulen Automatisering vrijstond voor dat deel de vordering voorshands onbetaald te laten en eventuele (rechts)maatregelen van Kantoorvakhandel af te wachten.
4.3.
De feitelijke gang van zaken rond de koop van de voorraad kan als volgt worden samengevat.
  • De voorraad is door (een) werknemer(s) van Kantoorvakhandel, de heren [naam 2] en/of [naam 3] voorafgaande aan de levering aan Van der Meulen Automatisering geïnventariseerd; daarvan is een lijst opgemaakt die aan [gedaagde] ter hand is gesteld. Op deze lijst waren de niet aanwezige goederen gemarkeerd, deze niet aanwezige goederen zijn niet in de koopsom verdisconteerd. In het kader van de inventarisatie hebben [naam 2] c.q. [naam 3] de fysieke voorraad meerdere keren handmatig geteld. Bij deze tellingen was [gedaagde] niet aanwezig.
  • [gedaagde] heeft op deze lijst een tweede groep goederen gemarkeerd als zijnde incourant. Deze goederen zijn evenmin in de koopsom verdisconteerd. [gedaagde] heeft op of rond het moment van inbreng van deze goederen in Van der Meulen Automatisering niet zelf een fysieke telling uitgevoerd.
  • [gedaagde] stelt in de zomer van 2008 te hebben geconstateerd dat een groot aantal goederen feitelijk niet aanwezig was ten tijde van de inbreng, namelijk toen de voorraadadministratie in het nieuwe softwarepakket (“Prima”) werd ingevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de invoer in het nieuwe pakket opzettelijk onjuist heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was.
  • Tussen [gedaagde] en medewerkers van Kantoorvakhandel is in het najaar van 2008 en in 2009 overleg en e-mailcontact geweest om de toen geconstateerde verschillen te verklaren. Partijen hebben daarbij niet tot een eensluidende visie kunnen komen.
4.4.
Bij deze stand van zaken is het niet zondermeer onredelijk dat [gedaagde] de betaling van de koopsom in de tweede helft van 2008 en in 2009 (gedeeltelijk) heeft geweigerd en verdere (rechts)maatregelen heeft afgewacht. Niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is weersproken dat de verschillende voorraadadministraties (Bridge en Prima) in juni 2008 aanzienlijke onverklaarde voorraadverschillen te zien gaven. Dat de voorraadadministratie in Prima is gemanipuleerd teneinde voor Van der Meulen Automatisering een financieel voordeel te behalen en dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was, is gesteld noch gebleken. De stelling van Kantoorvakhandel dat [gedaagde] “opzettelijk en met gebruikmaking van valse argumenten” betaling door Van der Meulen Automatisering heeft geweigerd moet in het licht van het voorgaande als onvoldoende gemotiveerd van de hand worden gewezen.
4.5.
Het betoog van Kantoorvakhandel dat een door haar tegen Van der Meulen Automatisering ingestelde vordering tot betaling (zonder meer) zou zijn toegewezen, omdat Van der Meulen Automatisering niet tijdig heeft geklaagd als bedoeld in artikel 7:23 BW en / of haar rechten om zich te verweren zou hebben verwerkt, en [gedaagde] op die grond betaling in redelijkheid niet heeft mogen weigeren, faalt.
Uit de door partijen in het geding gebrachte producties blijkt dat Van der Meulen Automatisering kort nadat zij constateerde dat er een aanzienlijke voorraadverschillen waren (medio 2008), daarover met medewerkers van Kantoorvakhandel in overleg is geraakt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat binnen bekwame tijd is geklaagd. Anders dan Kantoorvakhandel ingang wil doen vinden is de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2008 ten deze niet relevant, nu gesteld noch gebleken is dat Van der Meulen Automatisering toen al op de hoogte was dan wel kon zijn van de beweerdelijke tekortkoming.
Dat in een door Kantoorvakhandel geëntameerde procedure, indien gevoerd, geoordeeld zou zijn dat Van der Meulen Automatisering zijn rechten zou hebben verwerkt, zoals door Kantoorvakhandel is betoogd, is evenmin voldoende vast komen te staan. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat zij in het najaar van 2008 reeds hebben gesproken over de verschillen die uit de verschillende voorraadadministraties naar voren kwamen. Van een situatie waarin Kantoorvakhandel er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Van der Meulen Automatisering haar verweren zou laten varen, is dan ook niet gebleken.
4.6.
Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat toen [gedaagde] aanving met te weigeren te betalen - kort na 1 juni 2008 - hij redelijkerwijs kon vermoeden dat het gevolg daarvan zou zijn dat - gelet op het latere faillissement - Van der Meulen Automatisering in het geheel niet meer zou betalen. Het verweer van [gedaagde], namelijk dat Van der Meulen Automatisering tot betaling zou overgaan op het moment dat duidelijkheid zou zijn verkregen over de geconstateerde voorraadverschillen, maar dat het daar niet meer van is gekomen door haar deconfiture, is niet door Kantoorvakhandel ontkracht.
4.7.
De vordering onder a. dient mitsdien te worden afgewezen.
De vordering onder b.
4.8.
Als onvoldoende gemotiveerd weersproken gaat de rechtbank ervan uit dat
door Van der Meulen Automatisering aan [naam 1] (€ 18.500) en aan aan van [gedaagde] gelieerde ondernemingen (€ 21.918) is voldaan;
indien het arbeidscontract van [naam 1] niet zou zijn verlengd, Van der Meulen Automatisering het bedrag van € 18.500 niet verschuldigd zou zijn geraakt aan [naam 1];
het door Friesland Bank verstrekte krediet door een en ander met het (totaal)bedrag van € 40.418 is toegenomen (tot het maximum van € 150.000); en
Kantoorvakhandel in haar hoedanigheid van borg in verband met de deconfiture van Van der Meulen Automatisering (onder andere) de helft van dit bedrag heeft moeten voldoen.
Voormelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat er een causaal verband kan worden aangenomen tussen enerzijds de beweerdelijke gedraging (het aangaan van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd met [naam 1]) c.q. uitkeringen aan [gedaagde] en aan aan hem gelieerde vennootschappen en anderzijds de beweerdelijke schade die Kantoorvakhandel daardoor heeft geleden.
4.9.
De vraag die derhalve aan de orde is, is of [gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt van voormelde gedragingen c.q. uitkeringen.
4.10.
Voor wat betreft de gestelde gedraging beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. In het licht van het criterium zoals vermeld onder
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.wijst [gedaagde] er terecht op dat een bestuurder een (aanzienlijke) beleidsvrijheid heeft, hetgeen ertoe leidt dat niet iedere beslissing waarvan achteraf kan worden vastgesteld dat zij minder gelukkig heeft uitgepakt, kwalificeert als een onrechtmatige daad.
4.11.
Dat Van der Meulen Automatisering in januari 2010 al in zodanig zwaar weer verkeerde dat duidelijk was dat omzetting van het arbeidscontract in een van onbepaalde tijd zonder meer niet opportuun kan worden geacht, is niet komen vast te staan. Aangenomen moet worden dat partijen in januari 2010 nog van continuïteit van Van der Meulen Automatisering uitgingen; de beslissing tot liquidatie dateert immers van juni 2010. Uit de in het geding gebrachte omzetcijfers, prognoses en winst- c.q. verliesverwachtingen valt geen eenduidig beeld in het voordeel van Kantoorvakhandel af te leiden, zo was de omzet in november en december 2009 en in januari 2010 weliswaar enigszins lager dan was begroot, maar daar staat tegenover dat de omzet over februari groter was dan begroot.
Tussen partijen is niet in geschil dat de daadwerkelijke omzetcijfers over 2009 29% achterbleven bij de begrote omzetcijfers en dat dit percentage in 2010 33% betrof. Anders dan Kantoorvakhandel blijkbaar ingang wil doen vinden kan daar echter niet uit worden afgeleid dat de financiële situatie van Van der Meulen Automatisering in januari 2010 dermate kritiek was dat een maatman-bestuurder niet meer tot omzetting van het arbeidscontract in een van onbepaalde tijd zou hebben kunnen komen, nu in het geheel geen inzicht is gegeven in de minimumomzet waarbij Van der Meulen Automatisering nog levensvatbaar kon worden geacht.
4.12.
Voor zover de vordering betrekking heeft op deze gedraging, dient zij derhalve te worden afgewezen.
4.13.
Voor wat betreft de vraag of [gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de uitkeringen die door Van der Meulen Automatisering aan aan [gedaagde] gelieerde ondernemingen zijn gemaakt ligt dat anders.
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij aanvang van de samenwerking is afgesproken dat [gedaagde] geen managementfees of andere kosten in rekening zou brengen aan Van der Meulen Automatisering en dat aan [gedaagde] c.q. aan aan [gedaagde] gelieerde vennootschappen wél uitkeringen uit Van der Meulen Automatisering zijn gedaan, namelijk in 2008 een bedrag van € 7.410 ter zake van reiskosten en in 2009 een bedrag van in totaal € 12.000 onder de noemer “managementfee” en € 2.508 ter zake van reiskosten.
4.15.
[gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat de administratie van Van der Meulen Automatisering aanvankelijk - tegen vergoeding - door Kantoorvakhandel werd verzorgd, en dat partijen medio 2008 nadere afspraken hebben gemaakt, erop neerkomende dat [gedaagde] deze administratie zou gaan verzorgen en daarvoor een vergoeding van € 500 per maand, dus € 6.000 per jaar zou gaan ontvangen. Deze vergoeding is in de facturen onder de noemer “managementfee” op de facturen terecht gekomen, hoewel het feitelijk administratiekosten betreft.
Voorts zou zijn afgesproken dat [gedaagde] een reiskostenvergoeding van € 0,19 in rekening zou mogen brengen. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van voormelde afspraken. De rechtbank zal [gedaagde], overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv toelaten tot het leveren van dit bewijs.
4.16.
Indien [gedaagde] slaagt in het leveren van voormeld bewijs en dus vaststaat dat hij administratiekosten en reiskosten in rekening mocht brengen, dan ligt de vordering van Kantoorvakhandel voor afwijzing gereed. In dat geval kan immers niet worden volgehouden dat [gedaagde] een ernstig persoonlijk verwijt treft tot het doen van de litigieuze uitkeringen.
In dit verband merkt de rechtbank nu reeds op dat aan het verweer dat van Kantoorvakhandel dat [gedaagde] teveel reiskilometers heeft gedeclareerd, voorbij zal worden gegaan aangezien van [gedaagde] thans niet meer gevergd kan worden het exacte aantal kilometers dat door hem is gedeclareerd te verantwoorden. Daarbij is van belang dat het verweer van Kantoorvakhandel te ongespecificeerd is. Haar berekening overtuigt niet reeds omdat andersoortige (declarabele) reiskosten, bij voorbeeld klantenbezoek, daarbij zijn genegeerd.
Indien [gedaagde] niet in deze bewijslevering slaagt, dient de rechtbank ervan uit te gaan dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt, en dus dat [gedaagde] in strijd met de afspraak die is gemaakt bij aanvang van de samenwerking, (middellijk) uitkeringen aan zichzelf heeft laten doen. Mede gelet op de omstandigheid dat deze uitkeringen hemzelf tot voordeel strekken is de rechtbank van oordeel dat in dat geval wél sprake is van een ernstig verwijt dat aan [gedaagde] kan worden gemaakt. Het ligt dan in de rede dat de vordering, voor zover betrekking hebbend op deze uitkeringen, zal worden toegewezen.
4.17.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.18.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [gedaagde] toe te bewijzen dat tussen hem en Kantoorvakhandel de nadere afspraak is gemaakt dat hem een vergoeding van € 500 per maand ter zake administratiekosten en van € 0,19 per kilometer ter zake reiskosten toekwam,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 april 2013voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2013 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.H.S. Lebens-de Mug in het gerechtsgebouw te Zwolle aan Luttenbergstraat 5,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.