ECLI:NL:RBOBR:2025:991

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
24/3775
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en maatmanomvang in bestuursrechtelijke procedure

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een WIA-uitkering aangevraagd met een verkorte wachttijd, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van de vastgestelde maatmanomvang. Eiser betwistte de maatmanomvang, die door het UWV was vastgesteld op 31,95 uur per week, en stelde dat deze 40 uur zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de maatmanomvang correct was vastgesteld en dat, zelfs als eiser gelijk had, dit geen invloed zou hebben op de hoogte van zijn uitkering. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn eerste ziektedag eerder was dan 18 augustus 2022. Eiser had zijn werk tot die datum volgehouden en was naar alle waarschijnlijkheid minder dan 35% arbeidsongeschikt, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3775

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, [naam] en de gemachtigde van het UWV.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Eiser is per 18 augustus 2022 ziekgemeld. Hij heeft op 27 november 2023 een WIA-uitkering met verkorte wachttijd aangevraagd. Het UWV heeft met het besluit van 27 maart 2024 aan eiser een IVA [1] -uitkering toegekend per 5 februari 2024, omdat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 3 oktober 2024 heeft het UWV dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiser voert aan dat het UWV zijn maatmanomvang onjuist heeft vastgesteld. Het UWV is uitgegaan van een maatmanomvang van 31,95 uur (per week), terwijl volgens eiser 40 uur juist is. De rechtbank vindt dat eiser hierin geen gelijk heeft. Uitgaande van de eerste ziektedag is de referteperiode 1 augustus 2021 tot en met 30 juli 2021. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige Maas van 22 maart 2024 volgt dat eiser in deze periode gemiddeld 31,95 uur heeft gewerkt. De maatmanomvang is dus juist vastgesteld.
2.1.
Bovendien, al zou eiser gelijk hebben, dan maakt dat niets uit voor de omvang en hoogte van de uitkering. Dit heeft het UWV terecht opgemerkt. Eiser is namelijk bij een maatmanomvang van 31,95 uur al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De maatmanomvang is – gelet op de artikelen 51 en 52 van de Wet WIA – verder niet relevant voor de hoogte van de uitkering.
Medische afzakker
3. Eiser heeft op de zitting gezegd dat hij in juni 2019 vanwege zijn ziekte minder is gaan werken. Zijn neuroloog ondersteunt deze claim volledig. Eiser stelt daarmee dat moet worden uitgegaan van een eerdere eerste ziektedag en dus dat hij de wachttijd (van 104 weken) eerder heeft volgemaakt, namelijk per juni 2021. Daarvan uitgaande geldt niet alleen een hogere maatmanomvang maar ook een hoger maatmanloon, omdat eiser in het jaar voorafgaand aan de maand waarin de door hem gestelde eerste ziektedag viel gemiddeld 40 uren per week werkte en dus ook een hoger sv-loon [2] had.
3.1.
Het UWV is dit niet met eiser eens. Verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) Joosten wijst erop dat uit het dossier niet blijkt dat eiser in juni 2019 minder is gaan werken op advies van zijn huisarts dan wel de bedrijfsarts. Het is eisers eigen keuze geweest om minder te gaan werken. Maar ook al zou dat anders zijn – en dat er dus wel een medisch advies voor was – dan wijst de verzekeringsarts B&B op de rapportage van de bedrijfsarts van 3 maart 2022. Daarin staat dat toen is overwogen om een ziektemelding met terugwerkende kracht te doen (dus per juni 2019), maar dat eiser dan per einde wachttijd (dus in juni 2021) naar alle waarschijnlijkheid minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn en hij daarom per die datum geen WIA-uitkering had gekregen. Mede daarom is destijds afgezien van het doen van een dergelijke aanvraag.
3.2.
De rechtbank is het met het UWV eens dat niet voldoende is komen vast te staan dat eiser per juni 2019 arbeidsongeschikt zou zijn. Daarvoor is van belang dat uit de medische informatie in het dossier voldoende blijkt dat eisers situatie in de periode van anderhalf jaar voorafgaand aan zijn eerste ziektedag van 18 augustus 2022 (sterk) verslechterde. Dit betekent dat aannemelijk is dat eisers gezondheidstoestand op 18 augustus 2022 (veel) slechter was dan in juni 2019. Maar zelfs als van een eerste ziektedag per juni 2019 en dus een einde wachttijd per juni 2021 zou moeten worden uitgegaan, dan zou eiser daar niets mee opschieten. Integendeel. Eiser heeft namelijk zijn eigen werk – weliswaar 31,95 uur in plaats van 40 uur per week – volgehouden tot 18 augustus 2022. Bij gebrek aan concrete indicaties voor het tegendeel is daarmee aannemelijk dat eiser tot op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid bestaat er op grond van de wet geen recht op een WIA-uitkering.
4. Omdat het beroep ongegrond is, is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
2.Het sociaal verzekeringsloon (sv-loon) is het loon waarover iemand belastingen en sociale verzekeringspremies betaalt. De hoogte van dit loon bepaalt ook hoe hoog de WIA-uitkering is die iemand krijgt.