ECLI:NL:RBOBR:2025:8139

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
01.013987.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting van een minderjarige met oplegging van jeugddetentie en schadevergoeding

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van een 15-jarig slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en consistent was, ondersteund door DNA-bewijs. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank achtte de verkrachting wettig en overtuigend bewezen en legde een jeugddetentie op van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, in totaal 8.213,66 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere contacten met justitie en zijn bereidheid tot begeleiding en hulpverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.013987.25
Datum uitspraak: 12 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2007] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 november 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. primair:
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Oss, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of het zich (aldus) laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
- het ejaculeren in de mond en/of in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
het zoenen van de nek/hals van die [slachtoffer 1]
waarbij het geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) bestond(en) uit onder meer,
- het openmaken van de badjas van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek/onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- het op bed duwen van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich ontkleden en/of
- (terwijl die [slachtoffer 1] hem aan het pijpen was) het zeggen tegen die [slachtoffer 1] : ‘doorgaan, ik ben bijna klaar’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (terwijl die [slachtoffer 1] onder meer zei dat ze geen seksueel contact met hem wilde en dat hij moest stoppen) het voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand en/of pijn van die [slachtoffer 1] en/of hierop te zeggen: ‘de pijn gaat wel weg’ en/of ‘we moeten het af maken’ en/of ‘je kunt me ook pijpen om het af te maken’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het (aldus) laten ontstaan van een situatie waarin het voor die [slachtoffer 1] niet of onvoldoende mogelijk was zich aan voornoemde seksuele handeling(en) te onttrekken;
t.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Oss, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [2008], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1] te weten
- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis

in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of

- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis
in de mond van die [slachtoffer 1] en/of het zich (aldus) laten pijpen door die [slachtoffer 1]
en/of
- het duwen en/of brengen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes,

vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of

- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
- het ejaculeren in de mond en/of in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of

het zoenen van de nek/hals van die [slachtoffer 1] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 13 februari 2024 komt via het Centrum Seksueel Geweld een melding bij de politie binnen dat [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] of slachtoffer), die woonachtig is op een woongroep van de Oosterpoort in Oss, de avond daarvoor tegen haar wil in seks zou hebben gehad met een jongen, zijnde verdachte, die eveneens op dezelfde woongroep verblijft. Diezelfde dag wordt met [slachtoffer 1] door verbalisanten van het team zeden een informatief gesprek gevoerd. Na enige bedenktijd te hebben gehad, wordt op 23 februari 2024 door [slachtoffer 1] aangifte van verkrachting tegen verdachte gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
De verdediging heeft ten aanzien van het primaire feit betoogd dat het procesdossier onvoldoende steunbewijs bevat om de verklaring van [slachtoffer 1] te kunnen ondersteunen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het uitspreken van het woord ‘nee’ onvoldoende is om dwang aan te kunnen nemen, tenzij deze ‘nee’ gepaard gaat met objectieve gedragingen, waaruit de verdachte die weigering zou kunnen opmaken, en verdachte deze vervolgens bewust negeert. Ook heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende bruikbaar zijn voor het bewijs, nu deze inconsistent en onbetrouwbaar zijn.
Ten aanzien van het subsidiaire feit ontbreekt volgens de verdediging het ontuchtige karakter, gelet op het geringe leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 1] en verdachte.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken als deze zich veelal de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Het is dan het woord van het veronderstelde slachtoffer tegen het woord van verdachte. In dit geval verklaart [slachtoffer 1] dat zij seks heeft gehad met verdachte en dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie stellig ontkend seksuele handelingen met [slachtoffer 1] te hebben verricht. Ter terechtzitting komt hij terug op deze verklaringen en zegt hij dat hij zich niets kan herinneren van het moment, waarop [slachtoffer 1] stelt dat de seksuele handelingen zijn verricht. Verdachte zegt dat hij onder invloed van drugs was, aangezien cannabis had gerookt.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige of aangever/aangeefster. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In zedenzaken is niet vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar is het afdoende wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] .
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stelling dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar en inconsistent zouden zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank legt [slachtoffer 1] blijkens de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden en de aangifte consistente verklaringen af over de aanloop naar het incident, het incident zelf en hetgeen is gebeurd na afloop hiervan. Zij verklaart helder over de volgorde van de gebeurtenissen en de seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben uitgevoerd en de wijze waarop zij zelf heeft gereageerd en op welke momenten zij ‘nee’ heeft gezegd.
De verklaring maakt op de rechtbank een authentieke indruk en lijkt niet te zijn ‘aangedikt’. De rechtbank heeft geen enkele reden aan te nemen dat [slachtoffer 1] een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Van een motief daartoe is niets gebleken.
In dat verband neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 1] in eerste instantie haar verhaal niet heeft willen vertellen, omdat ze bang was dat andere mensen – waaronder haar moeder – erachter zouden komen wat er was gebeurd. Doordat zij een vriendin, [vriendin slachtoffer] , heeft ingelicht en deze vriendin een begeleider op de hoogte had gebracht, is [slachtoffer 1] toch met de politie gaan praten. Daarop stuit de stelling van verdachte af, dat [slachtoffer 1] wraak zou willen nemen of spelletjes zou spelen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en consistent zijn en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat het Eurofins rapport van 14 maart 2024 steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer 1] .
Hieruit blijkt immers dat er diep vaginaal mannelijk DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De rechtbank concludeert op basis van die bevindingen en de rest van het dossier dat het celmateriaal dat diep vaginaal bij [slachtoffer 1] is aangetroffen van verdachte afkomstig is.
De verklaring van verdachte.
Tegenover de betrouwbare en geloofwaardige verklaring van [slachtoffer 1] staan wisselende en naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardige verklaringen van verdachte. Verdachte heeft bij de politie in alle toonaarden en bij herhaling ontkend dat hij ooit seks heeft gehad met [slachtoffer 1] . Als hij in een nader verhoor wordt geconfronteerd met de bevinding dat zijn DNA diep vaginaal bij [slachtoffer 1] is aangetroffen, blijft hij ontkennen en zegt hij dat zij spelletjes speelt en een ‘vies meisje’ is en dat het onmogelijk is dat hij seks met haar heeft gehad. Ter terechtzitting komt verdachte met een geheel andere verklaring, namelijk dat hij zo zwaar onder invloed was van cannabis dat hij zich niet meer kan herinneren of er op de bewuste avond iets op seksueel gebied is gebeurd tussen hem en [slachtoffer 1] . Hij zegt dat hij zich, gelet op zijn opvoeding en hoe hij met vrouwen omgaat, niet kan voorstellen dat er iets gebeurd is tegen de wil van [slachtoffer 1] .
Dat verdachte zich niets meer zou kunnen herinneren, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte – op het moment dat zij de volgende dag door de groepsleiding werd gevraagd om te komen, omdat ze gehoord hadden dat er iets tegen haar zin in was gebeurd – tegen haar heeft gezegd dat zij “hooguit moest zeggen dat we gezoend hadden”. Toen wist verdachte kennelijk dus nog wel wat er gebeurd was.
Ook heeft verdachte bij de politie niets verklaard over zijn geheugenverlies door cannabisgebruik. Sterker nog; in het sociale verhoor heeft hij gezegd dat blowen niet veel met hem doet. Bovendien heeft verdachte bij de politie een vrij uitvoerige verklaring afgelegd over zowel de desbetreffende avond als de volgende ochtend, waarin hij het gebeurde ontkent.
Dwang.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] blijken voldoende feiten en omstandigheden, waaruit verdachte heeft kunnen opmaken dat zij niet instemde met het seksueel contact. [slachtoffer 1] zegt meermaals dat ze het niet wil, waarbij verdachte haar redenen weerlegt of negeert. Ze zegt ook dat het pijn doet, waarop verdachte reageert ‘dat de pijn wel weggaat’ en hij doorgaat en zegt dat ze het ook af kan maken door hem te pijpen. [slachtoffer 1] huilt een beetje. Verdachte gaat voorbij aan de duidelijke bewoordingen en signalen, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] de seksuele handelingen niet wilde. Verdachte negeert deze tekenen van verzet en dwingt [slachtoffer 1] tot het ondergaan en verrichten van seksuele handelingen (vaginale penetratie en pijpen).
In dit verband acht de rechtbank het van belang om op te merken dat verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij goed kan beoordelen wanneer iemand iets wel of niet wil op seksueel gebied. Verdachte moet in staat worden geacht om de duidelijke signalen van [slachtoffer 1] op waarde te schatten. Hij heeft hier echter niet naar gehandeld en zijn eigen lustgevoelens voorrang gegeven.
Conclusie:
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. primair:
omstreeks 12 februari 2024 te Oss door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en
- het duwen en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en
- het ejaculeren in de mond en op het gezicht van die [slachtoffer 1] en
- het zoenen van de nek/hals van die [slachtoffer 1]

waarbij die feitelijkheden bestonden uit

- het openmaken van de badjas van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek/onderbroek van die [slachtoffer 1] en
- het op bed duwen van die [slachtoffer 1] en
- het zich ontkleden en
- terwijl die [slachtoffer 1] hem aan het pijpen was het zeggen tegen die [slachtoffer 1] : ‘doorgaan, ik ben bijna klaar’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- terwijl die [slachtoffer 1] onder meer zei dat ze geen seksueel contact met hem wilde en dat hij moest stoppen het voorbijgaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en weerstand en pijn van die [slachtoffer 1] en hierop te zeggen: ‘de pijn gaat wel weg’ en ‘we moeten het af maken’ en ‘je kunt me ook pijpen om het af te maken’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- het aldus laten ontstaan van een situatie waarin het voor die [slachtoffer 1] onvoldoende mogelijk was zich aan voornoemde seksuele handelingen te onttrekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van jeugddetentie voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd en met toevoeging van een contactverbod met [slachtoffer 1] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak van al het ten laste gelegde bepleit.
Subsidiair verzoekt de verdediging een werkstraf op te leggen, gecombineerd met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie en daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte verzet zich niet tegen oplegging van een contactverbod. Daarnaast dient artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht te worden toegepast.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van de destijds 15-jarige [slachtoffer 1] . Verdachte heeft seksuele handelingen met haar verricht en ging voorbij aan alle verbale en non-verbale signalen die tot gevolg hadden moeten hebben dat verdachte zijn handelingen zou staken. Ten tijde van het gebeurde verbleven [slachtoffer 1] en verdachte op een woongroep in het kader van crisisopvang. [slachtoffer 1] bevond zich op dat moment in een bijzonder kwetsbare situatie.
Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en daarbij haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De persoonlijke omstandigheden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is een ontkennende verdachte, in die zin dat hij zegt dat hij geen herinneringen heeft aan de avond. Verdachte heeft daarmee niet laten zien dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn grensoverschrijdende gedrag.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 november 2025. Daaruit blijkt, voor zover hier relevant, onder meer het volgende:
Ten aanzien van onderhavige verdenking, lijken risicofactoren meer gelegen te zijn in een bredere antisociale houding (antisociaal profiel), dan bijvoorbeeld seksualiteit (seksueel profiel). De verdenking is inmiddels echter ruim anderhalf jaar geleden en in deze periode waren er meer zorgen over het functioneren van [verdachte] . Diverse risicofactoren in het antisociaal profiel zijn inmiddels, door de tijd heen, afgenomen. De RvdK vraagt zich echter wel nog af hoe [verdachte] daadwerkelijk omgaat met situaties waarin hij het gevoel heeft gekrenkt of afgewezen te worden, ook al geeft [verdachte] zelf aan geen moeite te hebben met afwijzing.
Gedurende het huidige onderzoek, komen er verder zowel beschermende- als risicofactoren naar voren, waarbij de RvdK wel de indruk heeft gekregen dat [verdachte] momenteel stappen zet ten aanzien van verschillende leefgebieden, zoals wonen, onderwijs, werk, vrije tijd en het toewerken naar een goede toekomst. (…) Hoewel [verdachte] weinig contact heeft met familieleden, veel op zichzelf aangewezen is en daarom soms in overlevingsstand lijkt te staan, ontvangt en accepteert [verdachte] hulpverlening die intensief betrokken zijn bij [verdachte] zoals zijn jeugdcoach, de jeugdreclassering en Futuris. (…) Een beschermende factor is volgens de RvdK dat [verdachte] zich steeds meer lijkt te willen richten op bepaalde toekomstdoelen en zijn kansen en mogelijkheden hiervoor volledig aan lijkt te willen grijpen, hetgeen recidive verlangend werkt. Hoewel er verder geen zorgelijke signalen naar voren komen ten aanzien van de huidige contacten van [verdachte] , is het van belang dat er binnen de begeleiding aandacht blijft voor het aan blijven gaan van enkel gezonde contacten. Vanuit zijn kwetsbaarheid kan [verdachte] mogelijk geneigd zijn verkeerde keuzes te maken.
Verder is het volgens de RvdK van belang dat er aandacht is voor het middelengebruik van [verdachte] , met name omdat [verdachte] aangeeft zich niets meer te kunnen herinneren van onderhavige verdenking vanwege middelengebruik. Hoewel [verdachte] hierin andere en bewuste keuzes lijkt te maken, blijft dit wel een punt van aandacht, evenals het gebruik en bijkomende risico’s van alcohol. (…) Passende behandeling en/of therapie is volgens de RvdK dan ook wenselijk voor [verdachte] om zijn verleden een plek te kunnen geven en bepaalde patronen, triggers en gedrag te kunnen doorbreken.
Ten slotte adviseert de Raad voor de Kinderbescherming – kort gezegd – over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf en geheel voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening is dat onvoorwaardelijke jeugddetentie de positieve stappen die verdachte heeft gezet, zal doorkruisen en in de weg zal staan.
Jeugdstrafrecht.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht, omdat hij ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was. Bij het bepalen van een passende straf wordt veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het volwassenenstrafrecht rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De oriëntatiepunten geven voor het bewezenverklaarde feit als richtlijn onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Ook de rechtbank ziet positieve ontwikkelingen bij verdachte. Zij ziet dat hij bereid is begeleiding te accepteren en stappen te zetten om een andere weg in zijn leven te kunnen inslaan.
De rechtbank acht voortzetting van de begeleiding van verdachte van belang. Zij is echter ook van oordeel dat het opleggen van een werkstraf, zoals de Raad voor de Kinderbescherming adviseert, de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking brengt. Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer 1] opleggen.
De rechtbank geeft in overweging om te onderzoeken of verdachte zijn straf kan uitzitten in de kleinschalige voorziening. Op die manier kunnen de nadelige gevolgen voor school, werk en begeleiding mogelijk worden beperkt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 713,66 euro aan materiële en een bedrag van
10.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde kosten voor de Hepatitis B-spuiten en de reiskosten kunnen worden toegewezen. Aangezien er voor de overige gevorderde materiële kosten geen onderbouwing is door middel van aankoopbewijzen, zal de rechtbank deze kosten moeten schatten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat een bedrag van 7.500,00 euro redelijk is. Daarnaast dient het toe te wijzen bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging, gelet op de bepleite vrijspraak, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu deze niet is onderbouwd. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd conform de bedragen van de Rotterdamse schaal die vallen onder de categorie ‘tamelijk ernstig’.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: de materiële schadevergoeding ten bedrage van 713,66 euro en de immateriële schadevergoeding ten bedrage van 7.500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schadevergoeding.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank overweegt daartoe dat de gevorderde reiskosten en kosten voor de Hepatitis B-spuiten voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de overige gevorderde kosten die zien op de aanschaf van beddengoed, een badjas en een pyjama is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet onredelijk zijn en voor toewijzing in aanmerking komen, nu de benadeelde partij deze goederen na inbeslagname en onderzoek door de politie opnieuw heeft moeten aanschaffen.
Immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen ook zonder dat concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De rechtbank zoekt bij het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding onder meer aansluiting bij de categorisering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Rotterdamse schaal. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar wat in onderhavig geval een billijke schadevergoeding zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat schadevergoeding ter hoogte van 7.500,00 euro in onderhavige kwestie passend is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering, te weten de meer gevorderde immateriële schadevergoeding ten bedrage van 2.500,00 euro. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77g, 7i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 242 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. primair:
verkrachting
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
jeugddetentie voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde meewerkt aan een delictbespreking en -analyse;
- dat veroordeelde meewerkt aan eventuele therapie en/of behandeling die noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering;
- dat veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant te Helmond, te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en de daaruit voortvloeiende afspraken/aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal opvolgen; en
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [slachtoffer 1] , geboren op [2008] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de jeugdreclassering en daarbij de aanwijzingen van de jeugdreclassering worden opgevolgd.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
t.a.v. feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1], van een bedrag van 8.213,66 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor maximaal 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit 713,66 euro materiële schadevergoeding en 7.500,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 8.213,66 euro, bestaande uit 713,66 euro materiële schadevergoeding en 7.500,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2025.