ECLI:NL:RBOBR:2025:8129

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
01.182561.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor aanrandingen en veroordeling voor het voorhanden hebben van lachgas

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drie aanrandingen en het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid lachgas. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanrandingen, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van de slachtoffers waren tegenstrijdig en er waren geen sporen gevonden die de verdachte konden linken aan de feiten. De rechtbank erkende de impact van de gebeurtenissen op de slachtoffers, maar kon niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de aanrandingen had gepleegd.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van 80 kilogram lachgas, wat sinds 1 januari 2023 onder de Opiumwet valt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 75 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden. De rechtbank besloot ook om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, aangezien hij geen langere vrijheidsstraf zou krijgen dan de tijd die hij al had doorgebracht in voorlopige hechtenis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.182561.24 en 01.100058.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 november 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 23 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van 01.182561.24 feit 1:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Oss,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte
- de vagina en/of de schaamstreek en/of het (dij)been van die [slachtoffer 1] (op de kleding) betast/aangeraakt
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- deze handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd en/of
- die [slachtoffer 1] heeft benaderd en/of aangesproken (waarna zij voor hem stopte) en/of
- onverhoeds zijn hand onder de (broek)rok van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of (vervolgens) onverhoeds de vagina en/of de schaamstreek en/of het (dij)been van die [slachtoffer 1] heeft aangeraakt;
Ten aanzien van 01.182561.24 feit 2:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Oss,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer 2] (geboren op [2009] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [2008] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte
- de heup van die [slachtoffer 2] (op de kleding) betast/aangeraakt en/of
- de zij en/of rug en/of bil van die [slachtoffer 3] (op de kleding) betast/aangeraakt
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- deze handelingen onverhoeds heeft uitgevoerd en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft aangesproken en/of gevolgd en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] plotseling vanaf achteren heeft benaderd en/of
- zijn arm(en) om die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heen heeft gebracht en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of
- onverhoeds de heup van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of aangeraakt en/of
- onverhoeds de zij en/of rug en/of bil van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of aangeraakt;
Ten aanzien van 01.100058.24 feit 1:
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Oss
opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van 80 kilogram althans een aantal kilogram distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Verdachte wordt onder parketnummer 01.182561.24 kort gezegd de aanrandingen van [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 2) verweten. Onder parketnummer 01.100058.24 wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk 80 kilogram lachgas aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde aanrandingen (01.182561.24), onder meer omdat verdachte een alibi voor de desbetreffende tijdstippen heeft, de aangeefsters wisselende signalementen van de dader hebben gegeven en het niet duidelijk is in welke auto de dader reed, waardoor de gestelde overeenkomst tussen de auto van de dader en die van verdachte niet is gebaseerd op feitelijke bevindingen .
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van het lachgas heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank (01.100058.24).
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van 01.182561.24 feit 1 en feit 2.
Op 2 juni 2024 heeft de politie twee meldingen binnengekregen met betrekking tot aanrandingen in Oss. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij rond 00.35 uur bij haar kruis is gepakt door een licht getinte man met een Turks of Marokkaans uiterlijk en een ouder model Volkswagen Golf die donker van kleur was (feit 1). Rond 00.55 uur heeft aangeefster [slachtoffer 2] gemeld dat zij en haar vriendin [slachtoffer 3] zojuist door een man waren aangeraakt op hun heup, rug en billen (feit 2). Deze man zou volgens aangeefster [slachtoffer 2] een blanke huidskleur, een beveiligingsoortje en een kleine zwarte auto met minimaal twee deuren hebben gehad. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft op haar beurt verklaard dat de dader een blanke man was met een zwarte vijfdeurs auto, die weleens een Volkswagen Polo kon zijn.
Om 01.58 uur werd verdachte in Oss aangehouden bij een oudere, zwarte Volkswagen Golf. Verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij tot ongeveer 01.15 uur bij zijn vriendin haar vader thuis had verbleven. Zijn vriendin heeft dit bevestigd. Uit mastgegevens blijkt daarentegen dat de telefoon van verdachte vanaf 00.10 uur op verschillend plekken in Oss werd uitgepeild, waaronder ook ten tijde en rond de locatie van het eerste incident. Verdachte heeft hierover echter verklaard dat hij zijn auto had uitgeleend aan iemand die lachgas rondbracht. Hij had zijn telefoon ook aan diegene meegegeven, omdat de lachgasbestellingen via zijn telefoon binnenkwamen. Bij het station in Oss is om 00.06 uur nog gepind met de bankpas van verdachte, maar hierover heeft hij verklaard dat het zou kunnen dat hij zijn bankpas kwijt was.
De rechtbank stelt vast dat het signalement van de dader van de beide incidenten, zoals dit is gegeven door de aangeefsters, onderling uiteenloopt. Ook bij het incident met twee slachtoffers zijn de beschrijvingen van de dader bepaald niet eenduidig. Ook zijn op de onderzochte kledingstukken van de slachtoffers geen sporen aangetroffen die wijzen in de richting van verdachte.
Hoewel de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting twijfels heeft bij de gang van zaken die nacht, kan de rechtbank uiteindelijk niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte de aanrandingen heeft gepleegd. Onder die omstandigheid dient de rechtbank tot vrijspraak over te gaan.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat dit oordeel niet af doet aan de verklaringen van de aangeefsters. De rechtbank heeft geen twijfel dat zij die nacht zijn aangerand op de wijze zoals zij tegenover de politie hebben verklaard, en de rechtbank begrijpt de impact die dit heeft gehad voor ieder van hen.
Ten aanzien van 01.100058.24 feit 1
De rechtbank acht het onder dit parketnummer ten laste gelegde feit, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid lachgas, wettig en overtuigen bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-2024063089-5 van 24 maart 2025 (p. 5-7), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-2024063089-8 van 24 maart 2024 (p. 8-12), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] ;
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van 01.100058.24 feit 1:
op 24 maart 2024 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, bij een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft erop gewezen dat verdachte een first offender is, die net vader is geworden en bovendien kostwinner van het gezin is. Daarnaast kan het exacte nettogewicht aan lachgas in de totale hoeveelheid lachgasflessen volgens de raadsman niet worden vastgesteld. De raadsman heeft verzocht (in elk geval) geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het in de zedenzaak reeds ondergane voorarrest van 75 dagen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare Opiumwetfeiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid lachgas. Verbalisanten hebben in de auto meerdere dozen met lachgascilinders aangetroffen. Op deze dozen stond de tekst ‘Cream Supreme 2000g nitrous oxide E94’. Deze dozen waren bijna allemaal verzegeld met een doorzichtige tape. In totaal zijn er in de BMW van verdachte 39 afgesloten flessen gevonden. In de Volkswagen van verdachte werd een geopende fles aangetroffen in een soortgelijke doos. Op grond van deze gegevens gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte een aanzienlijke handelshoeveelheid van tenminste enkele tientallen kilo’s lachgas voorhanden heeft gehad. Het gebruik van lachgas brengt gezondheidsrisico’s met zich mee en leidt tot milieuschade door het in de natuur achterlaten van lege cilinders. Om die reden staat lachgas sinds 1 januari 2023 op lijst II van de Opiumwet, waardoor het bezit ervan strafbaar is. Door het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid lachgas heeft verdachte in ieder geval een faciliterende rol gehad in deze vorm van criminaliteit. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie aangaande verdachte van 21 november 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De op te leggen straf.
Gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde aanrandingen .

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de rechtbank de benadeelde partij zal veroordelen in de kosten die verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de rechtbank de benadeelde partij zal veroordelen in de kosten die verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de rechtbank de benadeelde partij zal veroordelen in de kosten die verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Voorlopige hechtenis

Omdat aan verdachte geen vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd noch een maatregel welke vrijheidsbeneming meebrengt of kan meebrengen onvoorwaardelijk zal worden opgelegd, zal - zoals voorgeschreven in artikel 72, derde lid van het Wetboek van Strafvordering - het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden worden opgeheven.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

  • spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 01.182561.24 ten laste gelegde;
  • verklaart het onder parketnummer 01.100058.24 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 01.100058.24 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
Ten aanzien van 01.100058.24 feit 1:
een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van 01.182561.24 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van 01.182561.24 feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 15 augustus 2024 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N. Slingerland, griffier,
en is uitgesproken op 11 december 2025.