ECLI:NL:RBOBR:2025:7877

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
01-226787-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en wederspannigheid tijdens aanhouding

Op 22 augustus 2025 werd de verdachte aangehouden in Eindhoven, omdat hij een kartonnen doos met 16,15 kilogram MDMA bij zich had. Tijdens zijn aanhouding verzette hij zich hevig, wat resulteerde in verwondingen bij een verbalisant. De rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had, in vereniging met anderen, 16,15 kilogram MDMA, en zich met geweld heeft verzet tegen de politie. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de doos harddrugs bevatte, en dat zijn verzet letsel bij de verbalisant heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.226787. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226787.25
Datum uitspraak: 03 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 22 augustus 2025 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) (netto)
16,15 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 22 augustus 2025 te Eindhoven,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een of meerdere (politie)ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte,
door zijn spieren aan te spannen en/of
in de richting van die voornoemde opsporingsambtenaren te slaan/zwaaien en/of
zich te bewegen in een richting, tegengesteld als die waarin voornoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te geleiden
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een kras op de bovenarm en/of letsel aan de wijsvinger en/of letsel aan de linkerhandpalm bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 22 augustus 2025 kwam bij de politie een melding binnen dat er mogelijk drugs gedeald zou worden op de Swammerdamstraat in Eindhoven. Toen de verbalisanten ter plaatse gingen, troffen ze een man aan die in het bezit was van onder meer een kartonnen doos. De verbalisanten wilden deze man controleren, maar hij rende weg. Daarop is de man aangehouden. In de kartonnen doos werd een substantie van 16,15 kilogram MDMA aangetroffen. De aangehouden man betreft verdachte. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in opdracht van anderen de kartonnen doos van Eindhoven naar Brussel moest brengen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 bepleit en zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat de kartonnen doos MDMA bevatte en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat hij had kunnen weten wat er in de doos zat. Er is dan ook geen sprake van vol dan wel voorwaardelijk opzet.
Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van wederspannigheid dat enig letsel tot gevolg heeft gehad, zodat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel dat betrekking heeft op ‘enig letsel’.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage (Bijlage I) die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen.
T.a.v. feit 1
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt was verdachte bij zijn aanhouding in het bezit van een kartonnen doos. Er bestaat geen discussie over de in de doos aangetroffen substantie: het betrof 16,15 kilogram MDMA.
Het dossier bevat geen concreet bewijs waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte van de exacte inhoud van de doos op de hoogte was. Dus dat hij wist dat er MDMA in zat.
Van vol opzet is dan ook geen sprake.
De volgende vraag is of verdachte dan voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid van MDMA heeft gehad. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaalde gevolg intreedt. In dit geval gaat het om het aanwezig hebben van een doos met daarin harddrugs. Voor het beantwoorden van de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet moet de rechtbank uit de omstandigheden van deze zaak af kunnen leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat in de afgesloten doos harddrugs aanwezig was en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet bevestigend moet worden beantwoord.
Verdachte wordt in een voor hem vreemd land op straat aangetroffen met naast zich een gesloten kartonnen doos. Zodra de politie aankomt gaat hij met de politie in gesprek, maar wanneer de politie zich begeeft naar de kartonnen doos rent verdachte weg. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat wat hij naar België moest gaan brengen illegaal was, dat hij niet in de doos mocht kijken en dat in ruil voor zijn diensten een grote schuld kwijtgescholden zou worden. Het ligt dan voor de hand – en dat heeft verdachte ter zitting ook verklaard – dat hij wist dat hem een doos met een illegale inhoud werd aangeboden, ook al wist verdachte niet met zekerheid dat het om drugs, meer specifiek, MDMA zou gaan. Onder die omstandigheden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de doos harddrugs, in dit geval MDMA, zou bevatten en heeft hij dus gehandeld met voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid daarvan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 16,15 kilogram MDMA wettig en overtuigend bewezen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gelet op de bewijsmiddelen uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
T.a.v. feit 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding.
De vraag die voorligt is of verbalisant [verbalisant 1] hierdoor letsel heeft opgelopen.
Gelet op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , waarin hij schrijft dat hij een kras op zijn rechter bovenarm heeft opgelopen tijdens de aanhouding van verdachte, beantwoordt de rechtbank ook deze vraag bevestigend. De door de verbalisant beschreven pijn aan vinger en handpalm is door de rechtbank niet als letsel te kwalificeren. Verdachte zal voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Dat neemt niet weg dat dit wel een gevolg is geweest voor de verbalisant van het handelen van verdachte.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde wederspannigheid waarbij verbalisant [verbalisant 1] enig letsel heeft opgelopen wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 22 augustus 2025 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
16,15 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 2:
op 22 augustus 2025 te Eindhoven,
zich met geweld heeft verzet
tegen politieambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte,
door in de richting van die voornoemde opsporingsambtenaren te slaan/zwaaien en
zich te bewegen in een richting, tegengesteld als die waarin voornoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te geleiden
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een kras op de bovenarm bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de in de pleitaantekeningen genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf ter hoogte van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 22 augustus 2025 is verdachte aangehouden omdat hij een doos met daarin 16,15 kilogram MDMA bij zich had. Het is algemeen bekend dat de handel in illegale verdovende middelen ondermijnend is voor de maatschappij en dat met de bestrijding daarvan aanzienlijke maatschappelijke kosten gepaard gaan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel criminaliteit tot gevolg, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De rechtbank merkt het bezit van 16,15 kilogram MDMA daarom aan als een ernstig feit.
Verdachte heeft zich bovendien hevig verzet tijdens zijn aanhouding en daarbij een verbalisant verwond.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het Zweedse uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 augustus 2025 volgt dat verdachte eerder, meermaals, voor druggerelateerde delicten werd veroordeeld tot een gevangenisstraf. Verdachte heeft zich daardoor kennelijk niet laten weerhouden om zich wederom, in Nederland, met dergelijke criminele activiteiten bezig te houden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Voor het aanwezig hebben van tussen de 10 en 20 kilogram harddrugs is als oriëntatiepunt opgenomen een gevangenisstraf van 30 maanden. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, met een lange proeftijd, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw naar Nederland te komen om hier strafbare feiten te plegen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte, namelijk 15 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 181 Wetboek van Strafrecht;
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1, feit 2:
 een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 15 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 03 december 2025.