ECLI:NL:RBOBR:2025:7738

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
01-223478-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting met tbs en gevangenisstraf

Op 26 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en brandstichting. De feiten vonden plaats op 8 juli 2024 in Eindhoven, waar de verdachte, uit frustratie over een eerdere confrontatie, brand heeft gesticht in de woning van het slachtoffer, terwijl deze zich binnen bevond. De verdachte heeft de voordeur gebarricadeerd en brandbare materialen voor de deur geplaatst, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van 'voorbedachten rade' bij de poging tot doodslag, waardoor de verdachte van dat onderdeel is vrijgesproken. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 5 jaren opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, alsook schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.223478.24
Datum uitspraak: 26 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1989]
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2024, 16 december 2024, 12 maart 2025, 28 mei 2025, 20 augustus 2025 en 12 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 mei 2025 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij, op of omstreeks 8 juli 2024, te Eindhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
-terwijl [slachtoffer] zich in zijn woning gelegen aan de [adres] bevond
de vlam van een aansteker en/of een gasbrander, althans open vuur in aanraking heeft gebracht met (een) kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en/of een parasol, althans (een) brandbare stof(fen), en/of
-(vervolgens) die kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en/of een parasol, althans de brandbare stof(fen) voor de voordeur van die woning heeft geplaatst en/of (waardoor) die voordeur is gebarricadeerd en/of
-ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
t.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 8 juli 2024, te Eindhoven,
opzettelijk
brand heeft gesticht door
- de vlam van een aansteker en/of een gasbrander, althans open vuur in aanraking te brengen met (een) kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en/of een parasol, althans (een) brandbare stof(fen), en/of

-(vervolgens) die kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en/of een parasol, althans de brandbare stof(fen) voor de voordeur en/of gevel van die woning te plaatsen en/of

- waardoor (vervolgens) de woning gelegen aan de [adres] geheel of gedeeltelijk verbrand, in elk geval brand ontstaat,

terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of de goederen in die woning en/of de nabijgelegen woningen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer] en/of voor de direct omwonenden van de [adres]

te duchten was;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij op 8 juli 2024 in Eindhoven aan een tiny house van Skaeve Huse brand heeft gesticht, terwijl de bewoner in de woning aanwezig was. Verdachte zou daarbij de deur hebben gebarricadeerd. Desondanks heeft de bewoner zijn woning na enige tijd kunnen verlaten. Dit handelen wordt verdachte onder feit 1 als poging moord dan wel poging doodslag ten laste gelegd en onder feit 2 als brandstichting.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen. Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde, omdat uit het dossier geen ‘voorbedachten rade’ kan worden afgeleid. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag en brandstichting wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal aangifte van 8 juli 2024 (p. 65-67), inhoudende de verklaring van [aangever 1] ;
Een proces-verbaal aangifte van 19 juli 2024 (p. 63-64), inhoudende de verklaring van [aangever 2] namens [bedrijf 1] ;
Een proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2024 (p. 132-151), inhoudende het relaas van [verbalisant] ;
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2024 (p. 31-61), inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] , herhaald ter terechtzitting van 12 november 2025.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de ten laste gelegde brand heeft gesticht en dat hij met zijn handelen opzettelijk heeft geprobeerd een ander te doden. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer niet met ‘voorbedachten rade’ heeft willen doden. Verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 8 juli 2024 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-terwijl [slachtoffer] zich in zijn woning gelegen aan de [adres] bevond, de vlam van een aansteker in aanraking heeft gebracht met brandbare stof(fen), en
-vervolgens kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en een parasol voor de voordeur van die woning heeft geplaatst en die voordeur heeft gebarricadeerd,
-ten gevolge waarvan aan en in die woning brand is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
op 8 juli 2024 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht door
- de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met brandbare stof(fen), en

-vervolgens kledingstuk(ken) en/of tuinkussen(s) en een parasol voor de voordeur en gevel van die woning te plaatsen,

- waardoor aan en in die woning gelegen aan de [adres] brand is ontstaan,

terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en de goederen in die woning, en
- levensgevaar voor een ander, te weten voor [slachtoffer]

te duchten was.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna ook: dwangverpleging). De officier van justitie acht tbs met voorwaarden ontoereikend voor een succesvolle behandeling van verdachte en daarmee de inperking van het recidiverisico. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedrags-beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging een te vergaande maatregel is voor verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum om tbs met voorwaarden op te leggen. De raadsman heeft primair een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarmee met een proeftijd van 3 jaar door middel van bijzonder voorwaarden hulp kan worden geboden aan verdachte. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft, als een vergelding voor het feit dat [aangever 1] een vriend van verdachte geslagen had, geprobeerd om [aangever 1] van het leven te beroven door middel van brandstichting. Hij is met een hockeystick verhaal gaan halen bij de woning van aangever. Deze vluchtte daarop zijn woning in, waarop verdachte met de hockeystick op de voordeur in is gaan slaan. Daarna heeft verdachte stenen en alles wat hij maar aan voorwerpen kon vinden tegen de woning aan gegooid, waarna hij de deur heeft gebarricadeerd en brand heeft gesticht. Hierop is verdachte weggelopen. Op enig moment is verdachte teruggekomen. De woning brandde toen al flink. Verdachte heeft met een schop tegen de deur aan geslagen en toen deze kennelijk openging heeft hij de schop naar binnen gegooid. Daarbij heeft hij aangever tegen zijn hand geraakt. Vervolgens is verdachte vertrokken, aangever in de brandende woning achterlatend. Indien aangever de woning niet zelfstandig had kunnen verlaten, had dit voor hem dodelijk kunnen aflopen. Het handelen van verdachte moet voor [aangever 1] een zeer bedreigende en traumatische ervaring zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring van [aangever 1] en de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de brandstichting grote impact op hem heeft gehad. [aangever 1] heeft pijn, ademnood en paniek ervaren en dacht dat hij het niet zou overleven. Ook wist hij de eerste dagen na de brand niet of zijn huisdier het wel had overleefd en zijn veel dierbare bezittingen verloren gegaan als gevolg van de brand.
Samenloop van de feiten
De rechtbank neemt voor wat betreft het bewezenverklaarde eendaadse samenloop aan als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezenverklaarde levert een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet wezenlijk uiteenloopt.
Persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Wel blijkt van veroordelingen voor onder meer geweldsdelicten. In het oog springt een veroordeling uit 2017, waarbij verdachte door het gerechtshof is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenhalf jaar voor onder meer een diefstal met geweld. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit alles is in strafverzwarende zin meegenomen bij het bepalen van strafmaat en -soort.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij oprecht berouw heeft getoond en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden door de strafbare feiten te bekennen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de volgende omtrent verdachte uitgebrachte rapportages:
  • de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 18 augustus 2025, opgemaakt door psychiater M. Fluit, gz-psycholoog Th.J.M. Zuijdwijk en gz-psycholoog I.W.J. ten Post;
  • het maatregelenrapport van de Reclassering Nederland van 8 oktober 2024, opgemaakt door N.A.A. van Veggel en M.M.J.E. Idserda.
De psychiater en psychologen van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
Ten tijde van het ten laste gelegde was bij betrokkene sprake van de antisociale persoonlijkheidsstoornis met een gering empathisch vermogen en beperkt geweten en disfuncties in de agressieregulatie waardoor agressief ontremd gedrag ontstaat dat past bij zijn gebrekkige mogelijkheden tot inhibitie als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis.
Onderzoekers zien op grond van de onderzoekbevindingen in het handelen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde een impulsief en door frustratie gedreven feitencomplex. In zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde zien onderzoekers geen compleet controleverlies. Zijn handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten werd enigszins gedreven door de genoemde psychopathologie. Betrokkene bezat en bezit een verminderde vrijheid om zich in zijn handelen aan de invloed van zijn persoonlijkheidsstoornis met een zwakke agressieregulatie te onttrekken. Deze disfuncties hebben doorgewerkt in zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Daarenboven leidde het alcoholgebruik tot een (verder) verminderd vermogen om de agressie af te remmen. Hierbij merken onderzoekers op dat de effecten van het alcoholgebruik zeker niet het primaire probleemdeel vormde. De kernproblematiek ligt in de persoonlijkheidsstoornis met inherent een gebrek aan empathie en zwakke gewetensfuncties met daarbij de genoemde disfuncties. Onderzoekers achten afgaande op zijn stoornis met disfuncties enigszins een doorwerking van de psychopathologie aanwezig, waarbij betrokkene op de driepuntsschaal een verminderde keuzevrijheid had, op de vijfpuntschaal komen onderzoekers tot een licht verminderde keuzevrijheid. Het advies is om de ten laste gelegde feiten in (licht) verminderde aan betrokkene toe te rekenen, mochten deze feiten bewezen worden geacht.
Wanneer betrokkene onbehandeld terugkeert naar de situatie van voor zijn aanhouding, dan is de hiervoor beschreven psychopathologie onverminderd aanwezig. Door de agressieregulatieproblemen, passend bij zijn gebrekkige mogelijkheden tot afremming daarvan, bestaat een groot risico op soortgelijke (agressieve) gedragingen als tijdens het ten laste gelegde.
Om het hoge recidiverisico op geweld in te perken dient een langdurend, klinisch behandeltraject ingezet te worden. Dit dient te worden gericht op het aanreiken van een goede en betrouwbare emotionele verzorging waarbinnen eigenheid en een basisvertrouwen kan worden opgebouwd. Binnen een forensisch gespecialiseerde omgeving dient er aandacht te zijn voor de impuls- en agressieregulatieproblemen. Gedragspatronen dienen doorbroken te worden en betrokkene zal nieuwe, adequate gedragingen aan moeten leren. Binnen een langdurende resocialisatiefase moet betrokkene goed worden begeleid waarbij op niet aflatende wijze feedback dient te worden gegeven op zijn frustratie en agressie.
Gelet op het specifiek te behandelen probleem bij betrokkene adviseren onderzoekers oplegging van een maatregel tbs met voorwaarden. Onderzoekers overwegen het navolgende. Betrokkene heeft meegewerkt aan het PBC-onderzoek. Hij zegt zich bewust te zijn van zijn frustratie- en agressieregulatieproblemen. Er bestaat bij hem ook een behandelmotivatie, al vertoont hij hierin echter enige ambivalentie. Onderzoekers realiseren zich dat betrokkene zich in het verleden enige malen heeft onttrokken aan hulpverleningstrajecten. Tijdens de laatste voorwaardelijke invrijheidstelling hield hij zich wel aan de voorwaarden en dat leverde ook een positief resultaat op. Betrokkene zegt gemotiveerd te zijn en zich te zullen voegen in wat hem opgelegd wordt. Volgens onderzoekers verdraagt betrokkene binnen een behandelsetting controle en heeft hij de vaardigheden en de leerstijl om van de geïndiceerde behandeling en/of training te profiteren. Het risico wordt door betrokkene erkend wat tevens neerkomt op erkenning van het feitelijke delictgedrag. Zoals beschreven zijn de risico- en beschermende factoren geïdentificeerd en daarmee onder welke condities het gevaar toeneemt en welke condities daaraan afdoen. De dynamische risicofactoren zijn specifiek genoeg om te managen in de vorm van (externe) controle en - via gerichte interventies - gaandeweg ook in de vorm van geïnternaliseerd risicomanagement.
Onderzoekers adviseren tevens om na expiratie van de tbs met voorwaarden een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen. Dit met het oog op het langdurige toezicht en begeleiding die onderzoekers nodig achten, ook bij beëindiging van de tbs ter voorkoming van recidive. De GVM biedt waarborg dat betrokkene zich waar nodig ook na de tbs met voorwaarden laat behandelen en er kunnen voorwaarden aan verbonden worden.
De reclassering heeft in een rapportage van 8 oktober 2025 geadviseerd over verdachte. Ten aanzien van het recidiverisico sluit de reclassering zich aan bij de bevindingen en conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De reclassering adviseert echter negatief over de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte. De reclassering schat het afbreukrisico in als hoog, waardoor de kans op een eventuele omzetting naar tbs met dwangverpleging aanwezig zal zijn. Daarbij wijst de reclassering op meerdere reclasseringstoezichten die voortijdig negatief zijn beëindigd. Ook beschikt verdachte over onvoldoende ziekte-inzicht en ziektebesef waardoor hij volgens de reclassering de noodzaak van een behandeling niet inziet. De motivatie tot meewerken aan een (klinische) behandeling is volgens de reclassering extern bepaald omdat verdachte geen tbs met dwangverpleging opgelegd wil krijgen. Ondanks het negatieve advies heeft de reclassering bijzondere voorwaarden opgesteld. Verder adviseert de reclassering om een 38z-maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psychologen met betrekking tot de vastgestelde stoornis, de toerekeningsvatbaarheid en het recidivegevaar over. Het bewezenverklaarde wordt in (licht) verminderde mate aan verdachte toegerekend, het recidiverisico wordt hoog ingeschat als verdachte niet wordt behandeld en een langdurige klinisch behandeling is noodzakelijk.
Tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde misdrijven betreffen waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Tijdens het begaan van deze feiten was sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is sprake van een hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de maatregel van terbeschikkingstelling moet zien op verpleging van overheidswege (hetgeen door de reclassering is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd) dan wel dat hieraan voorwaarden moeten worden gekoppeld, zoals door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum is geadviseerd en (subsidiair) door de verdediging is bepleit.
De op te leggen maatregel heeft mede als doel de maatschappij te beschermen en dient daarom toegesneden te zijn op dat wat nodig is om het recidiverisico bij verdachte terug te dringen. Met andere woorden: een maatregel moet passend zijn bij de persoon van verdachte en daarop zoveel als mogelijk afgestemd. Dat betekent dat het niet automatisch zo is dat de ernstigste feiten vragen om de zwaarste maatregel.
De rechtbank overweegt dat tbs met dwangverpleging een zware maatregel is die dient te worden opgelegd als moet worden aangenomen dat verdachte zich niet zal houden aan de op te leggen voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de reclassering onvoldoende onderbouwd waarom zij verwacht dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. Het vastgestelde ziektebeeld van verdachte en de risico’s die dat met zich brengt voor zijn mogelijkheden om de voorwaarden na te leven, zijn voor de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in ieder geval geen reden om dwangverpleging te adviseren. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter zitting de overtuiging bekomen dat verdachte momenteel gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank is van oordeel dat de geadviseerde klinische behandeling in het kader van tbs met voorwaarden kan worden vormgegeven. Juist deze klinische behandeling maakt dat deze maatregel met voorwaarden anders is dan eerdere, mislukte, trajecten.
Alles afwegende acht de rechtbank onder deze omstandigheden een tbs met voorwaarden het meest passend. De maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam en ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank zal conform het reclasseringsadvies voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde. Verdachte heeft zich bereid verklaard deze na te leven.
Nu er gelet op het recidivegevaar en de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij zonder behandeling binnen een passend kader opnieuw een strafbaar feit zal plegen, zal de rechtbank bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank ziet verder aanleiding om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 38z Sr. De rechtbank acht dit noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Met de maatregel kan (indien nodig) langdurig toezicht worden gehouden op verdachte om dreigende recidive te signaleren. De rechtbank legt deze maatregel op, omdat uit de rapportage van de deskundigen blijkt dat er langdurige behandeling nodig is om het hoge recidiverisico in te dammen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie tegen het einde van de tbs-maatregel en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank (artikel 6:6:23a e.v. Sv).
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals (primair) door de verdediging is verzocht, zou geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht de rechtbank – mede gelet op de tevens aan verdachte op te leggen tbs met voorwaarden – een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 250,- aan materiële schadevergoeding en
€ 3.800,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering in zijn geheel zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks is geleden door de gepleegde delicten en voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding dan ook toe.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard en ernst van de normschending in combinatie met de totale impact die de brandstichting op de benadeelde moet hebben gehad. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 3.800,-. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding dan ook toe.
Conclusie
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (8 juli 2024) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 55, 157, 287 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
terbeschikkingstelling met voorwaarden.
En stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:

1.Geen strafbaar feit plegen

Terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.

2.Meewerken aan reclasseringstoezicht

Terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van terbeschikkinggestelde vast te stellen.
  • Terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • Terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht.

3.Niet naar het buitenland

Terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

4.Opname in een zorginstelling

Terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie en duurt zolang de reclassering dit nodig acht. Terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

5.Ambulante behandeling

Terbeschikkinggestelde laat zich behandelen door een forensische ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang als de reclassering nodig vindt. Terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

6.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Indien de reclassering dit nodig acht, verblijft terbeschikkinggestelde in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang als de reclassering nodig vindt. Terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

7.Meewerken aan time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan terbeschikkinggestelde, na goedkeuring door de rechter, voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.

8.Alcoholverbod

Terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd.

9.Contactverbod

Terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer, dhr. [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1965, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1, feit 2:
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 4.050,- euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 250,- euro materiële schadevergoeding en 3.800,- euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
4.050,- euro, bestaande uit 250,- euro materiële schadevergoeding en 3.800,- euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.L. Traag en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2025.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, nummer OB2R-024105 / onderzoek Dorus, afgesloten op 11 augustus 2024, aantal doorgenummerde bladzijden: 159.