ECLI:NL:RBOBR:2025:7683

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
25/1385
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over geschiktheid tot besturen van motorrijtuigen na weigering bloedonderzoek bij vermoeden van cannabismisbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 26 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Eiser, die een gezondheidsverklaring had ingediend, was het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor een rijbewijs, omdat het CBR had gesteld dat zijn geschiktheid niet kon worden vastgesteld zonder een bloedonderzoek. Eiser had dit bloedonderzoek geweigerd, onder andere vanwege prikangst en geloofsovertuiging. De rechtbank oordeelt dat het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bloedonderzoek noodzakelijk is om de rijgeschiktheid van eiser vast te stellen. De rechtbank legt uit dat zonder dit onderzoek, dat essentieel is voor het beoordelen van mogelijk drugsmisbruik, de geschiktheid niet kan worden vastgesteld. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat het algemeen belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser. De uitspraak bevat ook een gedetailleerde beschrijving van het procesverloop, de feiten en de overwegingen van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[eiser]

uit [woonplaats] , eiser
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvekamp).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het CBR naar aanleiding van de door eiser ingediende Gezondheidsverklaring. Eiser is het niet eens met het CBR dat zijn geschiktheid voor het besturen van diverse motorrijtuigen niet kan worden vastgesteld, omdat hij het bloedonderzoek heeft geweigerd. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bloedonderzoek noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of eiser geschikt is tot het besturen van motorrijtuigen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 18. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft een gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR en daarbij aan het CBR verzocht te beoordelen of eiser volgens de regels geestelijk en lichamelijk in staat is om te rijden. Het CBR heeft deze aanvraag met het besluit van 7 maart 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 mei 2025 op het bezwaar van eiser is het CBR bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
[naam] (beschermingsbewindvoerder bij ZEKER Financiële Zorgverlening) heeft op verzoek van de rechtbank bij e-mail van 7 november 2025 laten weten toestemming te geven voor deze procedure.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR. De bewindvoerder heeft in voormelde e-mail van 7 november 2025 laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft een Gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR, waarmee hij het CBR vraagt te beoordelen of hij volgens de regels geestelijk en lichamelijk in staat is om te rijden. Het CBR heeft de ontvangst van de Gezondheidsverklaring op 17 september 2024 bevestigd.
4. Het CBR heeft per brief van 27 september 2024 aan eiser laten weten dat hij zich moet laten keuren door ‘een Onafhankelijk specialist - vrije keuze - Psychiater Drugsmisbruik’ omdat eiser bekend is met misbruik van cannabis en een psychotische stoornis. Eiser moet zich ook laten keuren door een ‘Arts – Keuringsverslag CDE’, omdat eiser een rijbewijs wil voor de categorieën C CE, D of DE. Hiervoor moet een keuringsverslag door een bedrijfsarts of een arts van een gecertificeerde arbodienst worden ingevuld.
5. Uit het rapport van de psychiater volgt dat het bloedonderzoek ondanks herhaaldelijk verzoek niet is uitgevoerd. Eiser heeft aangegeven dat hij prikangst heeft, maar heeft geen medische verklaring kunnen leveren met de diagnose naaldenfobie. De psychiater heeft in het rapport geoordeeld dat naar zijn/haar mening niet met zekerheid kan worden gesteld dat er sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot het drugsmisbruik omdat het bloedonderzoek ontbreekt. De psychiater heeft daarom een ongeschiktheid geadviseerd.
6. Op 7 maart 2025 heeft het CBR eiser het besluit gestuurd waarin het CBR vermeldt dat zij de geschiktheid niet hebben kunnen vaststellen, omdat eiser niet alle stappen heeft doorlopen of het CBR niet alle informatie heeft ontvangen.
7. Eiser heeft op 8 april 2025 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 maart 2025. Daarin heeft eiser uitgelegd dat hij op 27 februari 2021 is aangehouden door de politie en dat er toen een drugstest is afgenomen met een positieve uitslag. Daarop is zijn rijbewijs afgenomen. Eiser heeft sindsdien geprobeerd zijn rijbewijs terug te krijgen, maar weigert daarbij uit geloofsovertuiging dat zijn bloed opnieuw wordt afgenomen. Eiser heeft daarbij vermeld wel bereid te zijn andere onderzoeken te ondergaan.
8. Het CBR heeft op 20 mei 2025 het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft het CBR zich gebaseerd op het bezwaarschrift en een telefoongesprek met eiser dat een medewerker van het CBR op 17 april 2025 heeft gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij de geschiktheid van eiser niet hebben kunnen vaststellen omdat eiser het bloedonderzoek heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
11. De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestreden besluit
12. Het CBR baseert zich voor het bestreden besluit op het bezwaarschrift van eiser en op een telefoongesprek dat is gevoerd op 17 april 2025 met eiser. Het CBR verwijst naar de richtlijn ‘Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen’ waaruit volgt dat bij een keuring naar cannabisgebruik een bloedonderzoek wordt verricht. Het CBR wijst er ook op dat aan eiser meerdere malen is uitgelegd dat een naaldenfobie moet worden onderbouwd met bewijs uit de behandelsector. Het CBR vindt het ook opmerkelijk dat eiser zich in bezwaar ineens beroept op zijn geloofsovertuiging als reden voor de weigering van de bloedafname. Het CBR concludeert dat eiser een gegronde reden voor weigering van een bloedonderzoek onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en ziet geen aanknopingspunten om voor eiser een uitzondering te maken en een ander laboratoriumonderzoek toe te staan.
13. Het CBR wijst erop dat bij het beoordelen van de rijgeschiktheid niet uitsluitend af kan worden gegaan op de verklaringen van eiser tijdens de keuring. Aan de hand van de resultaten van een bloedonderzoek moet worden nagegaan of de verklaringen tijdens de keuring wel of niet betrouwbaar zijn. Dat eiser weigert zijn medewerking aan een bloedonderzoek te verlenen, kan erop wijzen dat eiser tijdens de keuring niet eerlijk is geweest over zijn cannabisgebruik. Dit lijkt te worden bevestigd nu eiser tijdens het telefoongesprek van 17 april 2025 heeft erkend dat hij af en toe een joint rookt (maar dan naar eigen zeggen niet rijdt), terwijl eiser tijdens de keuring heeft verklaard dat hij met het gebruik van drugs in april 2021 is gestopt. Die verklaringen zijn niet met elkaar in overeenstemming.
14. Omdat geen volledige drugskeuring heeft plaatsgevonden, kan volgens het CBR in alle redelijkheid niet worden verwacht dat ten behoeve van eiser een Verklaring van geschiktheid wordt geregistreerd. Het CBR realiseert zich dat het besluit van 7 maart 2025 voor eiser nadelige gevolgen kan hebben omdat eiser geen nieuw rijbewijs kan aanvragen, maar kan hiermee in de afhandeling van de aanvraag geen rekening houden. De rechtspraak bevestigt dat het persoonlijk belang van een aanvrager van een Verklaring van geschiktheid niet mag worden afgewogen tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid, nu uit de regelgeving voortvloeit dat het algemene belang van de verkeersveiligheid altijd zwaarder weegt dan het individuele belang.
Het beroep van eiser
15. Eiser voert in zijn beroepschrift aan dat hij al enkele jaren thuis zit zonder rijbewijs en graag wil terugkeren in de maatschappij als werkend persoon. Eiser is beroepschauffeur en heeft al meerdere keren geprobeerd zijn rijbewijs terug te krijgen. Eiser stelt in het verleden een chronische leveraandoening te hebben gehad, te weten hepatitis B. Door deze negatieve ervaringen/herinneringen roepen bloedtesten angsten op.
16. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij niet bereid is om bloed af te nemen, omdat hij niet begrijpt waarom er twee buisjes bloed moeten worden afgenomen en het niet met een vingerprik of een ander onderzoek kan. Eiser voelt zich vooral niet prettig bij het bloedonderzoek, omdat hij niet weet wat er precies met dat bloed gebeurt na afname. Eiser heeft ook verklaard dat hij af en toe nog cannabis gebruikt, maar dat hij zichzelf prima in staat acht om op een verantwoordelijke manier auto te rijden. Verder wijst eiser erop dat sprake is van een gedoogbeleid wat betreft softdrugs en de houding van het CBR in deze zaak daarom te star is.
Het verweerschrift
17. Het CBR heeft gereageerd met een verweerschrift. Het CBR wijst daarin op artikel 103 van het Reglement rijbewijzen waaruit volgt dat een Verklaring van geschiktheid enkel kan worden geregistreerd op grond van gegevens waaruit blijkt dat eiser rijgeschikt is. Het CBR beschikt over onvoldoende informatie om een besluit over de rijgeschiktheid te kunnen nemen. Volgens het CBR staat onweersproken vast dat eiser een voorgeschiedenis van drugsmisbruik (waaronder cannabismisbruik) heeft. Het is een algemeen bekend ervaringsgegeven dat misbruikers van psychoactieve middelen hun middelengebruik vaak bagatelliseren en dat de belangen bij een positieve uitslag van de keuring, een betrokkene een extra prikkel kunnen geven om het gebruik te bagatelliseren. Daarom wordt door keurend specialisten veel belang gehecht aan de objectieve uitkomst van het laboratoriumonderzoek. Het laboratoriumonderzoek betreft dan ook een essentieel
onderdeel van het medisch onderzoek. In het bijzonder wanneer het onderzoek is gelast met het oog op middelenmisbruik in het verleden. Het spreekt voor zich dat de resultaten van het
laboratoriumonderzoek betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de rijgeschiktheid. Dat een bloedonderzoek een verplicht onderdeel is van een onderzoek naar (overmatig) cannabisgebruik volgt volgens het CBR ook uit de Richtlijn Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen waarin expliciet het volgende is opgenomen: “Laat THCCOOH in bloed bepalen ter ondersteuning van de vaststelling drugsmisbruik in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid.” Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd om niet mee te werken aan het bloedonderzoek, namelijk prikangst, risico op bloedarmoede en geloofsovertuiging. Wat betreft prikangst en risico op bloedarmoede stelt het CBR dat eiser zijn stelling hieromtrent niet met medisch inhoudelijk bewijs heeft onderbouwd. Geloofsovertuiging kan volgens het CBR per definitie niet leiden tot een vrijstelling van het ondergaan van een bloedonderzoek.
De beoordeling
18. Uit paragraaf 8.8. van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen rijgeschiktheid volgt dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
19. Een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het de adviseur een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd. [1]
20. Zoals onder rechtsoverweging 5 al was opgenomen, heeft de psychiater in het geval van eiser geoordeeld dat naar mening van de psychiater niet met zekerheid kan worden gesteld dat er sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot het drugsmisbruik, omdat het bloedonderzoek ontbreekt. De psychiater heeft daarom een ongeschiktheid voor beide categorieën geadviseerd.
21. Het CBR heeft op de zitting onweersproken uiteengezet waarom specifiek het bloedonderzoek nodig is om te kunnen beoordelen of eiser geschikt kan worden geacht om weer te kunnen rijden. Met behulp van het bloedonderzoek kan men opmaken of er sprake is van recreatief cannabis gebruik of dat er sprake is van cannabis misbruik. Dit onderscheid kan niet worden gemaakt met een ander onderzoek of een enkele vingerprik. Dit volgt ook uit de Richtlijn Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.
22. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bloedonderzoek noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of eiser geschikt is tot het besturen van motorrijtuigen. In wat eiser heeft aangevoerd waarom hij geen bloedonderzoek wil ondergaan, heeft het CBR geen reden hoeven zien om af te zien van het bloedonderzoek.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het CBR zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zonder het bloedonderzoek de geschiktheid van eiser tot het besturen van een motorrijtuig niet kan worden beoordeeld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.C.M. Vonk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Relevante wet- en regelgeving

Reglement Rijbewijzen

Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b. de gezondheidsverklaring, de vragenlijst of de vragenlijsten, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
2. Indien het de registratie betreft van een verklaring of van verklaringen van geschiktheid in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, wordt, indien de aanvrager zijn geschiktheid heeft aangetoond, ten behoeve van de aanvrager ook voor alle lichtere categorieën waarop deze aanvraag mede betrekking heeft, een verklaring van geschiktheid geregistreerd in het rijbewijzenregister. Beperkende coderingen op het eerder afgegeven, ongeldig geworden, rijbewijs dan wel geregistreerd in het rijbewijzenregister bij een of meer rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, worden overgenomen op de verklaring of verklaringen van geschiktheid in het kader van de aanvraag als bedoeld in de vorige volzin.
3. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
4. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts kan voldoen indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, is het, ten einde de aard van de mogelijke aanpassingen aan het motorrijtuig of van de door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen vast te stellen, bevoegd technisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten dan wel van de aanvrager te vorderen dat deze zich onderwerpt aan een rijproef.
5. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
6. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien hij het motorrijtuig bestuurt binnen een geografisch beperkt gebied, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn dat gebied in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
7. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privédoeleinden, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn die beperking in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
8. Het CBR kan de in dit artikel genoemde termijnen verlengen als de ontvangen gegevens onvolledig zijn.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid

8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen

Waar gaat deze richtlijn over?
Deze richtlijn voorziet psychiaters van handvatten ten aanzien van onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen. In de richtlijn wordt beschreven aan welke eisen onderzoek en rapportage moeten voldoen om tot een zorgvuldig klinisch oordeel te komen t.a.v. misbruik van cannabis, cocaïne en amfetamine. Met de richtlijn wordt beoogd een bijdrage te leveren aan zorgvuldig onderzoek naar drugsmisbruik door een psychiater in relatie tot de verkeersveiligheid in Nederland. De aanbevelingen zoals opgenomen in deze richtlijn zijn van toepassing op onderzoeken naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen die vanaf [ingangsdatum] worden verricht.
In de richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:
  • Achtergrond en juridisch kader van vraagstelling CBR
  • Juridisch kader
  • Anamnese
  • Psychiatrisch onderzoek
  • Lichamelijk onderzoek
  • Laboratoriumonderzoek cannabis -, cocaïne - en amfetamine gebruik
  • Afweging van de onderzoeksbevindingen
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
Deze richtlijn is bedoeld voor psychiaters die onderzoek doen naar de rijgeschiktheid in het kader van drugsmisbruik.
Voor patiënten
Een psychiater kan door het CBR gevraagd worden om een onderzoek naar rijgeschiktheid uit te voeren.
[…]
8. Biomarkers cannabis gebruik
Uitgangsvraag
Bestaan er biomarkers die het vaststellen van cannabis misbruik kunnen ondersteunen en geschikt zijn voor gebruik bij de rijgeschiktheidskeuring?
De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:
Bestaan er biomarkers waarmee abstinentie van cannabis gebruik kan worden vastgesteld?
Bij welke drempelwaarde van de biomarkers kan zwaar (chronisch, langdurig overmatig) gebruik van cannabis aangetoond worden?
Aanbeveling
Laat THCCOOH in bloed bepalen ter ondersteuning van de vaststelling drugsmisbruik in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid.
Een THCCOOH-uitslag van 40 μg/L of hoger in volbloed (omgerekend 73 μg/L of hoger in serum) is een aanwijzing voor zwaar (chronisch, langdurig overmatig) cannabis gebruik.
Een THCCOOH-uitslag van 75 μg/L of hoger in volbloed (omgerekend 137 μg/L of hoger in serum) is een sterke aanwijzing voor zwaar (chronisch, langdurig overmatig) cannabis gebruik.
Gebruik van andere biomarkers in bloed en ook eenmalige urine- of haaranalyse wordt niet aanbevolen bij onderzoek naar cannabismisbruik in het kader van rijgeschiktheid.
Gebruik geen haaranalyse. Er kleven bezwaren aan de interpretatie. Daarnaast is het niet mogelijk om zwaar (chronisch, langdurig overmatig) gebruik van cannabis te onderscheiden van licht (sporadisch, incidenteel) gebruik. Wel kan met haaranalyse worden aangetoond dat iemand in de voorliggende periode (vrijwel) abstinent is geweest van cannabis, mits het laatste gebruik 3 maanden of langer geleden heeft plaatsgevonden.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Biomarkers in Bloed
In bloed werd voor THCCOOH een afkapgrens van 40 respectievelijk 75 μg/L voorgesteld om zware cannabis gebruikers te onderscheiden van lichte gebruikers. De werkgroep is van mening dat een waarde van 40 μg/L of hoger een aanwijzing vormt voor zwaar cannabisgebruik en een waarde van 75 μg/L of hoger een sterke aanwijzing vormt voor zwaar cannabisgebruik. Een THCCOOH-uitslag van 40 μg/L of hoger in volbloed komt (omgerekend) overeen met 73 μg/L of hoger in serum. Een uitslag van 75 ug/L of hoger in volbloed komt (omgerekend) overeen met 137 μg/L of hoger in serum.
De groep zware gebruikers betreft hier een groep die gemiddeld 12 tot 21,6 joints per week gebruikt, afhankelijk van de betreffende studie. Bij het gebruik van deze bepaling werd een hoge specificiteit gezien van 93%, wat belangrijk is gezien de forensische context van onderzoek naar drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen. De bijbehorende sensitiviteit was echter laag. Dat betekent dat bij een positieve bloeduitslag zwaar cannabis gebruik kan worden aangetoond, maar bij een negatieve bloeduitslag zwaar cannabis gebruik niet is uitgesloten.
Biomarkers in urine
Er werden geen relevante studies gevonden in de literatuursearch die éénmalige bepaling van biomarkers in urine onderzochten om zware gebruikers te onderscheiden van lichte cannabis gebruikers. Om zware gebruikers te onderscheiden van mensen die af en toe cannabis gebruiken zijn meerdere urinemonsters nodig over een langere periode van gebruik. Er zijn wel studies die aangeven dat recent gebruik van residu gebruik kan worden onderscheiden on basis van de THCCOOH-kreatinine ratio in een reeks van urinemonsters die zijn verzameld over een bepaalde tijdsperiode (Musshof, 2006, Schwilke, 2011). Deze procedure lijkt in het geval van CBR-keuringen niet praktisch haalbaar.
Gezien de eenmalige bepaling van biomarkers in urine in de context van een rijbewijskeuring kan het meten van cannabinoïden in de urine niet gebruikt worden om zwaar gebruik te onderscheiden van licht gebruik. Een eenmalig urineonderzoek kan wel gebruikt worden om recent cannabis gebruik aan te tonen. Bij licht gebruik is een week na het laatste gebruik de urinetest in de regel negatief. Dit is deels afhankelijk van de gekozen cut-off waarde om een monster als positief te beschouwen (Huestis, 1995). Bij zwaar gebruik kan een urinetest nog weken tot enkele maanden na staken positief zijn voor cannabis.
Met andere woorden: Een eenmalig urineonderzoek dat positief is op THCCOOH wijst bij lichte cannabis gebruikers op cannabis gebruik in de afgelopen zeven dagen. Een positieve uitslag bij urineonderzoek kan bij zware gebruikers tot enkele maanden na staken optreden. Indien (bij een positieve urine uitslag) gebruik van cannabis door een betrokkene wordt ontkend, kan dit wijzen op een onbetrouwbare drugsanamnese. Een positieve uitslag op urineonderzoek vormt een aanwijzing voor huidige licht gebruik of zwaar gebruik langere tijd geleden.
De normen en eisen voor dergelijk urineonderzoek worden in meer algemene zin beschreven in een rapport van de Gezondheidsraad (1998).

Voetnoten

1.Zie de onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023,