ECLI:NL:RBOBR:2025:763

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
01.164809.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van verdachte in moordzaak na schietincident in Oss

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die werd beschuldigd van medeplegen van moord/doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak, die bekendstaat als het onderzoek Dudley, betreft een schietincident op 14 april 2022 in Oss, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer 1] of dat hij betrokken was bij de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen en dat hij niet actief heeft bijgedragen aan het geweld. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van 14 jaren geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kan worden veroordeeld zonder overtuigend bewijs van schuld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.164809.22
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedag] op [1999] ,
wonende te [adres 1] .
Inleiding: onderzoek Dudley.
Op 14 april 2022 kwam het slachtoffer [slachtoffer 1] bij een schietincident op [adres 2] in Oss om het leven. Het openbaar ministerie houdt verdachten [medeverdachte 1] ,
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer. Drie anderen, te weten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn tijdens het onderzoek aanvankelijk als verdachten aangemerkt, maar hun zaken zijn geseponeerd. Om redenen van leesbaarheid van het vonnis zullen verdachten [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) met hun voornaam worden aangeduid, alsmede het slachtoffer. De overige verdachten zullen met hun achternaam worden aangeduid.
Het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2022, 8 maart 2023, 24 mei 2023, 21 augustus 2023, 16 november 2023, 6 februari 2024, 3 mei 2024, 3 juli 2024, 26 september 2024, 29 oktober 2024, 12 december 2024, 17 december 2024 en 3 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen, naar voren is gebracht.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de voornoemde medeverdachten.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 november 2023 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
medeplegen van (primair) dan wel medeplichtigheid aan (subsidiair) moord/doodslag op [slachtoffer 1] op 14 april 2022 in Oss;
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] op 14 april 2022 in Oss.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair (medeplegen van moord) en onder feit 2 (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij hebben betoogd dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met voorbedachte raad [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, waarbij [medeverdachte 3] heeft geschoten. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 3] volgens de officieren van justitie geholpen, omdat zij hebben voorkomen dat [slachtoffer 1] weg kon rijden op de scooter, achter hem aan zijn gerend, tegen de scooter hebben getrapt en hierdoor er mede voor hebben gezorgd dat [medeverdachte 3] meerdere keren gericht op [slachtoffer 1] kon schieten.
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden, als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota, integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman samengevat naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het doden van [slachtoffer 1] . Er is geen bewijs, waaruit volgt dat verdachte wetenschap had van een vuurwapen. Van opzet op een nauwe en bewuste samenwerking bij moord/doodslag, maar ook op het behulpzaam zijn daarbij dan wel het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen daartoe, is daarom geen sprake.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Hij is zonder mes uit de auto gestapt en heeft zich, nadat hem bleek van vuurwapengeweld, gedistantieerd.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Hieronder wordt allereerst een aantal feiten vastgesteld. Daarna zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht.
Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in Bijlage II bij dit vonnis. De bewijsmiddelen gelden als in dit vonnis ingevoegd.
Feitenvaststelling
Op 14 april 2022 omstreeks 16:10 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar [adres 2] in Oss. Op de parkeerplaats zagen verbalisanten naast een scooter een man liggen met een plas bloed om zich heen. Het slachtoffer, naar later bleek [slachtoffer 1] , lag levenloos op de grond.
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer 1] wordt verklaard door één schotwond door het hoofd (van achter naar voor) en één doorschot door de romp (van achter naar voor), beide op zichzelf of in combinatie. Daarnaast was sprake van drie andere doorschoten die het overlijden niet dan wel niet op zichzelf kunnen verklaren.
Op de plaats delict zijn in totaal vijf hulzen en vier kogels aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit munitieonderzoek is gebleken dat voor twee kogels geldt dat de bevindingen
extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop (hypothese 1) dan wanneer de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken (hypothese 2). Voor de overige twee kogels geldt dat de bevindingen
zeer veel waarschijnlijkerrespectievelijk
veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. Vermoedelijk zijn alle hulzen verschoten met een (semi)automatisch werkend pistool.
Op camerabeelden, die op 14 april 2022 eerder in de middag zijn opgenomen met camera’s in en rondom een garagebedrijf aan [adres 3] in Oss, is onder andere te zien dat daar voorafgaand aan het schietincident zeven mannen zijn samengekomen. Dit bleken [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] te zijn. Vanaf [adres 3] zijn zij gezamenlijk vertrokken, verdeeld over twee auto’s. [verdachte] (bestuurder), [medeverdachte 1] (bijrijder), [medeverdachte 2] (linksachter) en [medeverdachte 3] (rechtsachter) stapten in een zwarte Ford. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] stapten in een witte Mercedes. Beide auto’s zijn omstreeks 15:59 uur vertrokken.
De auto’s zijn naar [adres 2] gereden, waar [slachtoffer 1] woonde. Daar vertrok [slachtoffer 1] net op zijn scooter, terwijl zijn vader achterop zat, in de richting van de uitgang van de parkeerplaats. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn uitgestapt en achter de scooter aangerend. Er zijn meerdere kogels op [slachtoffer 1] afgevuurd.
De vader van [slachtoffer 1] is van de scooter gevallen en ook [slachtoffer 1] is even verderop met de scooter ten val gekomen. Toen [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond lag, is er vervolgens van dichtbij nog een vijfde en laatste kogel afgevuurd, door zijn achterhoofd.
Op camerabeelden, die op 14 april 2022 zijn opgenomen met een ringdeurbelcamera op het parkeerterrein van [adres 2] , is te zien dat om 16:05 uur een witte auto het parkeerterrein oprijdt. Er staat dan al een donkerkleurige auto geparkeerd. Dit blijken de hiervoor genoemde witte Mercedes en zwarte Ford te zijn. Terwijl er een knal klinkt, zijn er twee rennende personen in beeld. Te zien is dat er in totaal vier personen naar de voornoemde auto’s rennen en wegrijden. Uit het dossier volgt dat [verdachte] als bestuurder, [medeverdachte 1] als bijrijder en [medeverdachte 3] rechtsachter hebben plaatsgenomen in de zwarte Ford. [medeverdachte 2] is in de rechterachterzijde van de witte Mercedes gestapt, waar [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] nog in zaten.
Na het schietincident zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] naar Turkije gevlucht. Eind augustus 2022 hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] zich gemeld bij de politie en zij zijn op 7 september 2022 aangehouden. [medeverdachte 3] is nog steeds voortvluchtig. [medeverdachte 2] is op 24 april 2023 aangehouden.
Overwegingen van de rechtbank
Aanloop
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden, die in de aanloop naar het schietincident hebben plaatsgevonden.
Het dossier bevat aanwijzingen voor een langer lopend conflict in het drugsmilieu, waarbij onder andere [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] betrokken zouden zijn geweest.
Aan het begin van de middag van 14 april 2022, rond 13:30 uur, heeft op het parkeerterrein van [adres 2] een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] , waarbij [slachtoffer 1] [medeverdachte 1] mogelijk geslagen heeft. Na dit incident heeft [medeverdachte 1] verschillende personen gebeld en gevraagd of ze kwamen. [medeverdachte 1] is naar huis gegaan om zijn broertje [verdachte] op te halen. Vervolgens hebben zij [medeverdachte 2] opgehaald en zijn zij naar de garage aan [adres 3] gereden. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn ook naar de garage gekomen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] opgehaald en ook naar de garage gebracht.
Deze zeven mannen hebben zich allemaal verzameld bij de garage aan [adres 3] . Op de camerabeelden is te zien dat zij zich daar langere tijd ophielden en met elkaar spraken. Ook verzamelden zij verschillende gereedschappen, waarmee zij bepaalde bewegingen maakten die duiden op een gewelddadig gebruik daarvan. Zo is te zien dat [medeverdachte 6] een boor van een vensterbank van het bedrijf pakte en dat zowel [verdachte] als hij hiermee een stekende beweging maakte. Verder is te zien dat [medeverdachte 1] de garage uit kwam lopen met een koevoet in zijn handen en hiermee in de rondte zwaaide en slaande bewegingen maakte. Daarnaast is te zien dat [medeverdachte 1] een voorwerp uit het portier van de auto pakte, dat [verdachte] later in zijn jaszak stopte. De rechtbank concludeert op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat dit een mes is geweest. Bovendien is te zien dat [medeverdachte 1] bij aankomst bij de garage een donkerkleurig (schouder/nek)tasje met inhoud van enig gewicht en formaat droeg en dat [medeverdachte 1] daarna aan [medeverdachte 3] liet zien wat er in zijn tasje zat. [medeverdachte 3] keek enkele seconden in het tasje en maakte vervolgens met zijn handen een beweging alsof hij een afmeting aangaf. Ook [medeverdachte 6] keek in het tasje van [medeverdachte 1] . Kort voordat de zeven mannen vertrokken richting [adres 2] , is te zien dat [medeverdachte 1] met zijn tasje de garage inliep en met zijn hand ter hoogte van het tasje iets aan het doen was. Even later is te zien dat [medeverdachte 1] zijn tasje sloot en achterliet op een werkbank in de garage. Toen [medeverdachte 1] vervolgens naar buiten liep, is te zien dat – in tegenstelling tot daarvoor – de contouren van een voorwerp in zijn rechterjaszak zichtbaar waren. Gezien die contouren in combinatie met het gewicht en formaat van de inhoud van het tasje bij aankomst, de interesse van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] toen [medeverdachte 1] aan hen de inhoud van het tasje toonde en de handgebaren die [medeverdachte 3] maakte alsof hij een afmeting aangaf, gaat de rechtbank ervan uit dat er aanvankelijk een vuurwapen in het tasje van [medeverdachte 1] heeft gezeten, dat hij vervolgens in de garage buiten het zicht van de camera’s heeft verplaatst naar zijn jaszak. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt omdat [medeverdachte 1] tijdens het naar buiten lopen en het instappen in de auto opvallend zijn rechterhand in zijn rechterjaszak hield, alsof hij iets vasthield. Daarbij komt dat het achtergelaten tasje direct na het schietincident is opgehaald door [betrokkene 1] , met wie [medeverdachte 1] kort na het incident met [slachtoffer 1] eerder die middag als eerste belde. Aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat er niets anders dan geld, sleutels of iets dergelijks in zijn tasje zou hebben gezeten, hecht de rechtbank gezien deze omstandigheden geen geloof. De voornoemde gereedschappen en wapens (boor, koevoet, mes en vuurwapen) werden blijkens de camerabeelden daadwerkelijk meegenomen in de auto’s op weg naar [adres 2] .
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de zeven mannen, waaronder verdachten, voorzien van een boor, koevoet, mes en vuurwapen naar [adres 2] zijn gereden, waar [slachtoffer 1] woonde. De verklaringen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] dat zij het conflict met [slachtoffer 1] wilden uitpraten zonder het gebruik van geweld, bestempelt de rechtbank in dat licht als ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank wisten alle verdachten op het moment dat zij bij [adres 3] vertrokken, dat zij op weg waren naar een gewelddadig treffen met [slachtoffer 1] . De hierboven beschreven handelingen van diverse personen (het verzamelen van gereedschappen en wapens en het maken van slaande en stekende bewegingen daarmee) wijzen daarop. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij in de veronderstelling was dat hij op dat moment naar huis zou worden gebracht, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
Een of meer vuurwapens
Op basis van de forensische bevindingen in samenhang met de rest van het dossier – waaronder de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] dat sprake is geweest van één schutter – gaat de rechtbank ervan uit dat de kogels die op [slachtoffer 1] zijn afgevuurd en waarmee hij is gedood, afkomstig zijn geweest uit één en hetzelfde vuurwapen en zijn afgevuurd door één schutter. Voor de conclusie van de officieren van justitie dat twee vuurwapens aanwezig moeten zijn geweest op de plaats delict, biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank gaat er bij deze stand van zaken van uit dat [slachtoffer 1] is gedood met het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vanaf [adres 3] heeft meegenomen naar de confrontatie.
Opzet
De officieren van justitie hebben betoogd dat op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt met het doel om [slachtoffer 1] te doden. Daartoe hebben zij onder andere aangevoerd dat er in Oss sprake was van een langdurig drugsconflict tussen de groep van verdachten en die van [slachtoffer 1] .
[verdachte] heeft betwist dat bij hem opzet aanwezig was. Hij heeft aangevoerd dat hij er in het geheel niet van op de hoogte was dat er een vuurwapen in het spel was, laat staan dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] daarmee te doden.
Allereest zal de rechtbank nagaan of bewezen kan worden of verdachte wist dat er een vuurwapen zou worden meegenomen naar de confrontatie met het slachtoffer. In dat geval had verdachte er rekening mee moeten houden dat dit vuurwapen ook daadwerkelijk gebruikt zou worden, hetgeen voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet.
Hoewel de rechtbank ernstig twijfelt aan de waarachtigheid van de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat er een vuurwapen zou worden meegenomen naar [adres 2] , is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat hij daarvan heeft geweten. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier die erop duiden dat dat wel het geval is geweest. Zo heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] zich moest laten zien, omdat hij geen gezichtsverlies wilde lijden en in zijn eer was aangetast door het incident met [slachtoffer 1] eerder die middag. Verder bevat de telefoon van [verdachte] afbeeldingen van drugs en een vuurwapen en zijn er op de telefoon berichten aangetroffen die gerelateerd lijken te zijn aan een langduriger conflict met de groep van [slachtoffer 1] in het drugsmilieu. Echter, de rechtbank kan op basis daarvan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte daadwerkelijk wist dat er een vuurwapen zou worden meegenomen naar de confrontatie met [slachtoffer 1] . Het in zijn telefoon afgebeelde vuurwapen is namelijk niet gelijk aan het vuurwapen waarmee is geschoten en uit de berichten die wijzen op het langer lopende conflict blijkt niet van vuurwapengebruik.
Vervolgens is de rechtbank nagegaan of de wetenschap van verdachte kan worden aangenomen op een ander moment voorafgaand aan het dodelijke schietincident. Daarbij heeft de rechtbank stilgestaan bij de volgende momenten: ten tijde van de samenkomst op en het vertrek vanaf [adres 3] (1), tijdens de autorit van [adres 3] naar [adres 2] (2) en ten tijde van het uitstappen op [adres 2] (3).
Ad 1. Uit de beelden van [adres 3] blijkt dat verdachte, anders dan [medeverdachte 3] (en [medeverdachte 6] ), niet in het tasje van [medeverdachte 1] heeft gekeken waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat daar een vuurwapen in zat. Dat betekent dat niet vaststaat dat hij toen heeft geweten dat een vuurwapen werd meegenomen.
Ad 2. De rechtbank heeft geen informatie over wat er tijdens de autorit van [adres 3] naar [adres 2] precies is gebeurd, bijvoorbeeld of er in de auto een vuurwapen zichtbaar is geweest voor verdachte en of daarmee handelingen zijn verricht, zoals het overdragen, gereed pakken of doorladen daarvan, zodat ook niet vastgesteld kan worden dat hij op dit moment wetenschap daarvan heeft gekregen.
Ad 3. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet komen vast te staan dat [verdachte] ten tijde van het uitstappen op [adres 4] gezien heeft dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] het vuurwapen in de hand had. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat toen [slachtoffer 1] hen op de scooter tegemoet kwam rijden, de zwarte Ford tot stilstand kwam, de deuren van de auto openvlogen en hij direct daarna knallen hoorde. De vader van het slachtoffer heeft verklaard dat de schutter met het vuurwapen in de hand uit de auto is gestapt. Daaruit en uit de rest van het dossier leidt de rechtbank af dat alles heel snel, ‘in een
split second’, is gegaan. Hoewel het bij die stand van zaken voor de hand ligt dat het gereed pakken en doorladen van het vuurwapen in de auto is gebeurd, biedt het dossier geen uitsluitsel over wat zich in de auto heeft afgespeeld. Op basis van het dossier is daarom niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat [verdachte] in de auto of bij het uitstappen heeft gezien dat er een vuurwapen ter hand werd genomen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat er een vuurwapen zou worden meegenomen naar de confrontatie met het slachtoffer en/of dat hij heeft gezien dat een van de medeverdachten dat ter hand heeft genomen bij het uitstappen. Dit betekent dat een bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet niet daarop gegrond kan worden.
De officieren van justitie hebben daarnaast aangevoerd dat [verdachte] , nadat het eerste schot gelost was, verder achter het slachtoffer is aangerend en dat hij erbij was toen tegen de scooter werd aangetrapt. Ook op grond daarvan kan volgens de officieren van justitie het opzet worden bewezen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
In de eerste plaats acht de rechtbank het trappen tegen de scooter of het lichaam niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt allereerst op dat de vader van [slachtoffer 1] , die achterop de scooter zat op het moment dat [slachtoffer 1] werd doodgeschoten, gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen gebeurd is en daarbij niet heeft benoemd dat tegen de scooter of het lichaam van [slachtoffer 1] zou zijn getrapt. Daar komt bij dat op de scooter geen sporen of aanwijzingen zijn aangetroffen die erop wijzen dat deze door het uitoefenen van kracht, zoals een trap, ten val is gebracht. Ook kan het trappen niet worden bewezen op grond van de verklaringen van getuige [getuige] . In haar eerste verklaring van 14 april 2022 heeft zij gezegd:
“Vervolgens waren ze achter mij en ik dacht dat ze misschien die mensen op de scooter aan het schoppen en slaan waren”. Dat is echter niet gelijk te stellen met een daadwerkelijke eigen waarneming van het trappen. De rechtbank gaat uit van die verklaring, en niet van haar latere verklaringen waarin ze wel over trappen en een aanval heeft gesproken, omdat [getuige] zelf heeft aangegeven dat zij haar eerste verklaring het meest betrouwbaar acht aangezien haar herinnering toen nog vers was. Verder heeft [medeverdachte 2] weliswaar verklaard dat er tegen de scooter is getrapt, maar hij heeft deze verklaring later ingetrokken met als toelichting dat hij zich gebaseerd had op wat hij had gelezen in het dossier. Dit doet afbreuk aan de bewijskracht van zijn verklaring. De officieren van justitie hebben voorts nog gewezen op een tapgesprek tussen de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waarin wordt gesproken over het trappen van/tegen de scooter door [medeverdachte 6] , maar die personen zijn zelf geen getuige geweest van de gebeurtenissen. Evenmin is gebleken wie of wat de bron is van hetgeen zij besproken hebben. Dat [medeverdachte 6] tegen de scooter zou hebben getrapt strookt bovendien niet met de inhoud van het dossier, nu uit de ringdeurbelbeelden van [adres 2] onomstotelijk blijkt dat hij niet uit de witte Mercedes is gestapt en dus niet tegen de scooter kán hebben getrapt. Het tapgesprek heeft daarmee geen bewijswaarde voor de rechtbank.
Verder kan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet niet geconstrueerd worden met het doorlopen van verdachte nadat het eerste schot was gelost. Anders dan de officieren van justitie, is de rechtbank van oordeel dat geen knip in de tijd kan worden gemaakt tussen de schoten omdat die kort achter elkaar zijn gelost met een naar alle waarschijnlijkheid (semi)automatisch vuurwapen. De omstandigheid dat enkele buurtbewoners als getuige hebben verklaard een tussenpose tussen de schoten te hebben gehoord, maakt dat niet anders nu niet kan worden vastgesteld dat deze tussenpose van dermate lange duur is geweest dat er voor verdachte voldoende tijd was om zich te realiseren 1) dat er werd geschoten en wel 2) vanuit de groep waartoe hij behoorde én om 3) zich vervolgens daaraan te onttrekken. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de tijd daarvoor tekort is geweest.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen. Daarnaast kunnen er geen feiten of omstandigheden worden vastgesteld waaruit de conclusie zou moeten worden getrokken dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat met een vuurwapen op [slachtoffer 1] geschoten zou worden. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor opzet. Omdat het vereiste opzet ontbreekt, moet [verdachte] worden vrijgesproken van zowel het medeplegen als de medeplichtigheid aan moord/doodslag.
Vrijspraak (feit 1)
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak (feit 2)
De aan verdachte onder feit 2 verweten openlijke geweldpleging bestaat volgens de tenlastelegging – zakelijk samengevat – uit:
  • het naar [slachtoffer 1] toelopen en/of achter [slachtoffer 1] aanrennen, en/of
  • tegen zijn scooter en/of zijn lichaam trappen.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het trappen tegen de scooter niet wettig en overtuigend bewezen. Datzelfde geldt voor het trappen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] . Ook daarvoor zijn in het dossier geen bewijsmiddelen te vinden. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij hiervoor over het trappen tegen de scooter heeft overwogen.
Wat betreft de concretisering van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging resteert dus slechts het naar [slachtoffer 1] toelopen en/of achter hem aanrennen. Die enkele handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf staand niet worden aangemerkt als geweldshandelingen. Dat betekent dat de openlijke geweldpleging niet kan worden bewezen en dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op de verdere inhoud van dit vonnis heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis al bij afzonderlijke beslissing van 18 december 2024 opgeheven.
De vorderingen van de benadeelde partijen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vader van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.282,30 ter vergoeding van materiële schade (lijkbezorging) en een bedrag van € 60.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade en shockschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het afwijzen van de vordering, omdat er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid, noch van een onrechtmatige daad door verdachte. Uiterst subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de lijkbezorgingskosten en de affectieschade volledig kunnen worden toegewezen en dat de vergoeding voor shockschade moet worden gematigd tot een bedrag van € 10.000,00 tot € 20.000,00.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De moeder van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het afwijzen van de vordering, omdat er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid, noch van een onrechtmatige daad door verdachte. Uiterst subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De zus van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (shockschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het afwijzen van de vordering, omdat er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid, noch van een onrechtmatige daad door verdachte. Uiterst subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de shockschade moet worden gematigd tot een bedrag van € 10.000,00 tot € 20.000,00.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. S.A.E.M. Rampaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts en R.E. Otto, griffiers,
en is uitgesproken op 13 februari 2025.
De oudste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.