ECLI:NL:RBOBR:2025:760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
01.069946.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord op jongeman in Oss met executieschot

Op 14 april 2022 vond een schietincident plaats in Oss waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], om het leven kwam. De rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte, [verdachte], schuldig bevonden aan het medeplegen van moord. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] betrokken was bij de fatale schietpartij. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van moord, maar sprak de verdachte vrij van openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, met een bevel tot gevangenneming. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de vader, moeder en zus van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

[parketnummer: 01-069946-24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.069946.24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Inleiding: onderzoek Dudley.

Op 14 april 2022 kwam het slachtoffer [slachtoffer 1] bij een schietincident op [adres 1] in Oss om het leven. Het openbaar ministerie houdt verdachten [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer. Drie anderen, te weten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn tijdens het onderzoek aanvankelijk als verdachten aangemerkt, maar hun zaken zijn geseponeerd. Om redenen van leesbaarheid van het vonnis zullen verdachten [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) met hun voornaam worden aangeduid, alsmede het slachtoffer. De overige verdachten zullen met hun achternaam worden aangeduid.

Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2024, 3 juli 2024, 26 september 2024, 29 oktober 2024, 12 december 2024, 17 december 2024 en 3 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de voornoemde medeverdachten.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
medeplegen van (primair) dan wel medeplichtigheid aan (subsidiair) moord/doodslag op [slachtoffer 1] op 14 april 2022 in Oss;
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] op 14 april 2022 in Oss.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beslissingen over het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair (medeplegen van moord) en onder feit 2 (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij hebben betoogd dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met voorbedachte raad [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, waarbij [verdachte] heeft geschoten. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben [verdachte] volgens de officieren van justitie geholpen, omdat zij hebben voorkomen dat [slachtoffer 1] weg kon rijden op de scooter, achter hem aan zijn gerend, tegen de scooter hebben getrapt en hierdoor er mede voor hebben gezorgd dat [verdachte] meerdere keren gericht op [slachtoffer 1] kon schieten.
Het oordeel van de rechtbank.
Hieronder wordt allereerst een aantal feiten vastgesteld. Daarna zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht.
Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in Bijlage II bij dit vonnis. De bewijsmiddelen gelden als in dit vonnis ingevoegd.
Feitenvaststelling
Op 14 april 2022 omstreeks 16:10 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar [adres 1] in Oss. Op de parkeerplaats zagen verbalisanten naast een scooter een man liggen met een plas bloed om zich heen. Het slachtoffer, naar later bleek [slachtoffer 1] , lag levenloos op de grond.
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer 1] wordt verklaard door één schotwond door het hoofd (van achter naar voor) en één doorschot door de romp (van achter naar voor), beide op zichzelf of in combinatie. Daarnaast was sprake van drie andere doorschoten die het overlijden niet dan wel niet op zichzelf kunnen verklaren.
Op de plaats delict zijn in totaal vijf hulzen en vier kogels aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit munitieonderzoek is gebleken dat voor twee kogels geldt dat de bevindingen
extreem veel waarschijnlijkerzijn wanneer de kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop (hypothese 1) dan wanneer de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken (hypothese 2). Voor de overige twee kogels geldt dat de bevindingen
zeer veel waarschijnlijkerrespectievelijk
veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. Vermoedelijk zijn alle hulzen verschoten met een (semi)automatisch werkend pistool.
Op camerabeelden, die op 14 april 2022 eerder in de middag zijn opgenomen met camera’s in en rondom een garagebedrijf aan [adres 2] in Oss, is onder andere te zien dat daar voorafgaand aan het schietincident zeven mannen zijn samengekomen. Dit bleken [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] te zijn. Vanaf [adres 2] zijn zij gezamenlijk vertrokken, verdeeld over twee auto’s. [medeverdachte 3] (bestuurder), [medeverdachte 2] (bijrijder), [medeverdachte 4] (linksachter) en [verdachte] (rechtsachter) stapten in een zwarte Ford. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] stapten in een witte Mercedes. Beide auto’s zijn omstreeks 15:59 uur vertrokken.
De auto’s zijn naar [adres 1] gereden, waar [slachtoffer 1] woonde. Daar vertrok [slachtoffer 1] net op zijn scooter, terwijl zijn vader achterop zat, in de richting van de uitgang van de parkeerplaats. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn uitgestapt en achter de scooter aangerend. Er zijn meerdere kogels op [slachtoffer 1] afgevuurd.
De vader van [slachtoffer 1] is van de scooter gevallen en ook [slachtoffer 1] is even verderop met de scooter ten val gekomen. Toen [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond lag, is er vervolgens van dichtbij nog een vijfde en laatste kogel afgevuurd, door zijn achterhoofd.
Op camerabeelden, die op 14 april 2022 zijn opgenomen met een ringdeurbelcamera op het parkeerterrein van [adres 1] , is te zien dat om 16:05 uur een witte auto het parkeerterrein oprijdt. Er staat dan al een donkerkleurige auto geparkeerd. Dit blijken de hiervoor genoemde witte Mercedes en zwarte Ford te zijn. Terwijl er een knal klinkt, zijn er twee rennende personen in beeld. Te zien is dat er in totaal vier personen naar de voornoemde auto’s rennen en wegrijden. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 3] als bestuurder, [medeverdachte 2] als bijrijder en [verdachte] rechtsachter hebben plaatsgenomen in de zwarte Ford. [medeverdachte 4] is in de rechterachterzijde van de witte Mercedes gestapt, waar [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] nog in zaten.
Na het schietincident zijn [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Turkije gevlucht. Eind augustus 2022 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich gemeld bij de politie en zij zijn op 7 september 2022 aangehouden. [verdachte] is nog steeds voortvluchtig. [medeverdachte 4] is op 24 april 2023 aangehouden.
Overwegingen van de rechtbank
Aanloop
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden, die in de aanloop naar het schietincident hebben plaatsgevonden.
Het dossier bevat aanwijzingen voor een langer lopend conflict in het drugsmilieu, waarbij onder andere [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1] betrokken zouden zijn geweest.
Aan het begin van de middag van 14 april 2022, rond 13:30 uur, heeft op het parkeerterrein van [adres 1] een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [slachtoffer 1] [medeverdachte 2] mogelijk geslagen heeft. Na dit incident heeft [medeverdachte 2] verschillende personen gebeld en gevraagd of ze kwamen. [medeverdachte 2] is naar huis gegaan om zijn broertje [medeverdachte 3] op te halen. Vervolgens hebben zij [medeverdachte 4] opgehaald en zijn zij naar de garage aan [adres 2] gereden. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn ook naar de garage gekomen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben daarna [verdachte] en [medeverdachte 7] opgehaald en ook naar de garage gebracht.
Deze zeven mannen hebben zich allemaal verzameld bij de garage aan [adres 2] . Op de camerabeelden is te zien dat zij zich daar langere tijd ophielden en met elkaar spraken. Ook verzamelden zij verschillende gereedschappen, waarmee zij bepaalde bewegingen maakten die duiden op een gewelddadig gebruik daarvan. Zo is te zien dat [medeverdachte 7] een boor van een vensterbank van het bedrijf pakte en dat zowel [medeverdachte 3] als hij hiermee een stekende beweging maakte. Verder is te zien dat [medeverdachte 2] de garage uit kwam lopen met een koevoet in zijn handen en hiermee in de rondte zwaaide en slaande bewegingen maakte. Daarnaast is te zien dat [medeverdachte 2] een voorwerp uit het portier van de auto pakte, dat [medeverdachte 3] later in zijn jaszak stopte. De rechtbank concludeert op basis van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat dit een mes is geweest. Bovendien is te zien dat [medeverdachte 2] bij aankomst bij de garage een donkerkleurig (schouder/nek)tasje met inhoud van enig gewicht en formaat droeg en dat [medeverdachte 2] daarna aan [verdachte] liet zien wat er in zijn tasje zat. [verdachte] keek enkele seconden in het tasje en maakte vervolgens met zijn handen een beweging alsof hij een afmeting aangaf. Ook [medeverdachte 7] keek in het tasje van [medeverdachte 2] . Kort voordat de zeven mannen vertrokken richting [adres 1] , is te zien dat [medeverdachte 2] met zijn tasje de garage inliep en met zijn hand ter hoogte van het tasje iets aan het doen was. Even later is te zien dat [medeverdachte 2] zijn tasje sloot en achterliet op een werkbank in de garage. Toen [medeverdachte 2] vervolgens naar buiten liep, is te zien dat – in tegenstelling tot daarvoor – de contouren van een voorwerp in zijn rechterjaszak zichtbaar waren. Gezien die contouren in combinatie met het gewicht en formaat van de inhoud van het tasje bij aankomst, de interesse van [verdachte] en [medeverdachte 7] toen [medeverdachte 2] aan hen de inhoud van het tasje toonde en de handgebaren die [verdachte] maakte alsof hij een afmeting aangaf, gaat de rechtbank ervan uit dat er aanvankelijk een vuurwapen in het tasje van [medeverdachte 2] heeft gezeten, dat hij vervolgens in de garage buiten het zicht van de camera’s heeft verplaatst naar zijn jaszak. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt omdat [medeverdachte 2] tijdens het naar buiten lopen en het instappen in de auto opvallend zijn rechterhand in zijn rechterjaszak hield, alsof hij iets vasthield. Daarbij komt dat het achtergelaten tasje direct na het schietincident is opgehaald door [betrokkene 1] , met wie [medeverdachte 2] kort na het incident met [slachtoffer 1] eerder die middag als eerste belde. Aan de verklaring van [medeverdachte 2] dat er niets anders dan geld, sleutels of iets dergelijks in zijn tasje zou hebben gezeten, hecht de rechtbank gezien deze omstandigheden geen geloof. De voornoemde gereedschappen en wapens (boor, koevoet, mes en vuurwapen) werden blijkens de camerabeelden daadwerkelijk meegenomen in de auto’s op weg naar [adres 1] .
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de zeven mannen, waaronder verdachten, voorzien van een boor, koevoet, mes en vuurwapen naar [adres 1] zijn gereden, waar [slachtoffer 1] woonde. De verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] dat zij het conflict met [slachtoffer 1] wilden uitpraten zonder het gebruik van geweld, bestempelt de rechtbank in dat licht als ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank wisten alle verdachten op het moment dat zij bij [adres 2] vertrokken, dat zij op weg waren naar een gewelddadig treffen met [slachtoffer 1] . De hierboven beschreven handelingen van diverse personen (het verzamelen van gereedschappen en wapens en het maken van slaande en stekende bewegingen daarmee) wijzen daarop. De verklaring van [medeverdachte 4] dat hij in de veronderstelling was dat hij op dat moment naar huis zou worden gebracht, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
Een of meer vuurwapens
Op basis van de forensische bevindingen in samenhang met de rest van het dossier – waaronder de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] dat sprake is geweest van één schutter – gaat de rechtbank ervan uit dat de kogels die op [slachtoffer 1] zijn afgevuurd en waarmee hij is gedood, afkomstig zijn geweest uit één en hetzelfde vuurwapen en zijn afgevuurd door één schutter. Voor de conclusie van de officieren van justitie dat twee vuurwapens aanwezig moeten zijn geweest op de plaats delict, biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank gaat er bij deze stand van zaken van uit dat [slachtoffer 1] is gedood met het vuurwapen dat [medeverdachte 2] vanaf [adres 2] heeft meegenomen naar de confrontatie.
De schutter
De officieren van justitie en de verdediging gaan ervan uit dat [verdachte] de schutter is geweest. Op zich zijn daarvoor in het dossier de nodige aanknopingspunten te vinden. De medeverdachten hebben immers verklaard dat [verdachte] de schoten heeft gelost en [verdachte] is bij vertrek vanaf [adres 2] rechtsachter in de zwarte Ford ingestapt, de plek waar de schutter volgens de vader van [slachtoffer 1] is uitgestapt. Het dossier bevat echter ook bewijsmiddelen voor het scenario dat [medeverdachte 2] de schutter is geweest. Hij heeft immers het vuurwapen vanaf [adres 2] meegenomen en de vader van [slachtoffer 1] heeft hem als schutter aangewezen bij een fotoconfrontatie. De rechtbank kan daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie de schutter is geweest. Wel staat buiten redelijke twijfel vast dat in ieder geval één van hen beiden de schutter is geweest. Daarvoor biedt het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daarom zal de rechtbank voor zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] uitgaan van het minst voor hen belastende scenario, te weten dat diens medeverdachte de schoten heeft gelost.
Opzet
Dat de schutter het volle opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, is evident. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij gericht vijf schoten op hem heeft afgevuurd. Toen [slachtoffer 1] weerloos op zijn buik op de grond lag, heeft de schutter van dichtbij de vijfde kogel door zijn achterhoofd geschoten.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of ook de medeverdachten van de schutter opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De officieren van justitie hebben betoogd dat op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] kan worden afgeleid dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt met het doel om [slachtoffer 1] te doden. Daartoe hebben zij onder andere aangevoerd dat er in Oss sprake was van een langdurig drugsconflict tussen de groep van verdachten en die van [slachtoffer 1] . Zij hebben voorts verwezen naar de inhoud van de berichten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waaruit volgens hen de voorbereiding van een plan blijkt. Volgens de officieren van justitie blijkt daaruit zowel het opzet als het medeplegen.
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank als volgt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat [verdachte] , als medeverdachte van de schutter, daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee vol opzet – heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Bewijs daarvoor ontbreekt. Twee dagen voor het schietincident heeft [verdachte] weliswaar aan [medeverdachte 2] bericht:
“Zullen we doden/vermoorden neef”,
“Jij hebt gannoe ik ook”en (vertaald naar het Nederlands)
“Dat we lokken en van dichtbij lossen”, hetgeen zou kunnen duiden op een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] te doden. Uit het dossier blijkt echter dat dit bericht geen betrekking had op [slachtoffer 1] , maar een ander betrof (te weten ‘ [alias] ’, zijnde een vriend van het slachtoffer). Overige bewijsmiddelen waaruit het volle opzet kan worden afgeleid zijn niet voorhanden.
De vraag is dan of [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] (door zijn medeverdachte) van het leven zou worden beroofd. In dit kader overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich met vijf andere mannen hebben verzameld bij [adres 2] , waar zij geruime tijd met elkaar gesproken hebben en zich, door het pakken van wapens en gereedschappen en het maken van slaande en stekende bewegingen daarmee, hebben voorbereid op een gewelddadige confrontatie. Daarbij heeft [medeverdachte 2] aan [verdachte] een vuurwapen getoond en vervolgens meegenomen. Vervolgens zijn zij gezamenlijk, voorzien van dat vuurwapen, in de zwarte Ford gestapt en, vergezeld door de witte Mercedes, naar [adres 1] gereden. Toen zij [slachtoffer 1] daar op zijn scooter, met zijn vader achterop, zagen aan komen rijden, zijn zij uitgestapt en achter hem aangerend. Onder die omstandigheden was sprake van een aanmerkelijke kans dat het vuurwapen gebruikt zou worden en dat dat in dat geval tot de dood van [slachtoffer 1] zou kunnen leiden. Het kan niet anders dan dat [verdachte] , die immers wist dat er een vuurwapen was meegenomen, zich daarvan bewust is geweest. Van overtuigende contra-indicaties die deze conclusie zouden kunnen ontzenuwen, is de rechtbank niet gebleken. [verdachte] is immers voortvluchtig en heeft geen enkele verklaring afgelegd. [verdachte] heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het meegenomen vuurwapen gebruikt zou worden en dat [slachtoffer 1] daardoor zou komen te overlijden. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de levensberoving van [slachtoffer 1] .
Medeplegen
Ten aanzien van [medeverdachte 2] en [verdachte] geldt dat de intensiteit van de samenwerking en hun bijdrage aan het bewezenverklaarde delict in de vorm van verscheidende gedragingen, zowel voorafgaand als tijdens en na het bewezenverklaarde feit, van voldoende gewicht is geweest om de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader te kunnen vaststellen. Hun gedragingen voorafgaand aan het delict zijn hierboven al beschreven. Vervolgens heeft één van hen kort achter elkaar vijf schoten op [slachtoffer 1] gelost, waardoor [slachtoffer 1] is gedood. Daarna zijn zij, samen met [medeverdachte 3] , weer in de zwarte Ford vertrokken, waarop [medeverdachte 2] – zo blijkt uit de verklaringen van hem en [medeverdachte 3] – nadat [medeverdachte 3] was uitgestapt, [verdachte] ergens heeft afgezet. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] bij het doden van [slachtoffer 1] door de uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkende omstandigheid dat zij elkaar daarna in Turkije nog hebben ontmoet en daar wat met elkaar hebben gegeten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank het volgende.
[medeverdachte 2] en [verdachte] zijn in de middag van de levensberoving gedurende langere tijd nauw met elkaar opgetrokken. Omstreeks 15:15 uur zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] voor het eerst samen te zien op de camerabeelden van [adres 2] , als zij beiden uit de zwarte Ford stappen die daar aankomt. Omstreeks 15:19 uur heeft [medeverdachte 2] aan [verdachte] laten zien wat hij in zijn tasje had en waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit een vuurwapen is. Vervolgens zijn zij omstreeks 15:59 uur weer in de zwarte Ford gestapt en zijn zij, samen met de anderen, naar [adres 1] vertrokken voor een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 1] . Omstreeks 16:05 uur is [slachtoffer 1] daar doodgeschoten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] voorafgaand aan het doodschieten van [slachtoffer 1] voldoende tijd hebben gehad om zich te beraden op hun besluit om gewapend met een vuurwapen [slachtoffer 1] te gaan opzoeken. Zij hebben niet alleen vanaf het moment van aankomst bij [adres 2] , maar ook nog vanaf het vertrek richting [adres 1] tot aan het dodelijke schietincident, ruimschoots de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarin [medeverdachte 2] en/of [verdachte] zou(den) hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het bewijs van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met voorbedachte raad is gehandeld en acht het medeplegen van moord bewezen.
Conclusie (feit 1)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Vrijspraak (feit 2)
De handelingen die aan verdachte voor wat betreft de openlijke geweldpleging zijn tenlastegelegd bestaan– zakelijk samengevat – uit:
  • het naar [slachtoffer 1] toelopen en/of achter [slachtoffer 1] aanrennen, en/of
  • tegen zijn scooter en/of zijn lichaam trappen.
De rechtbank acht het trappen tegen de scooter of het lichaam niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt allereerst op dat de vader van [slachtoffer 1] , die achterop de scooter zat op het moment dat [slachtoffer 1] werd doodgeschoten, gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen gebeurd is en daarbij niet heeft benoemd dat tegen de scooter of het lichaam van [slachtoffer 1] zou zijn getrapt. Daar komt bij dat op de scooter geen sporen of aanwijzingen zijn aangetroffen die erop wijzen dat deze door het uitoefenen van kracht, zoals een trap, ten val is gebracht. Ook kan het trappen niet worden bewezen op grond van de verklaringen van [getuige] . In haar eerste verklaring van 14 april 2022 heeft zij gezegd:
“Vervolgens waren ze achter mij en ik dacht dat ze misschien die mensen op de scooter aan het schoppen en slaan waren”. Dat is echter niet gelijk te stellen met een daadwerkelijke eigen waarneming van het trappen. De rechtbank gaat uit van die verklaring, en niet van haar latere verklaringen waarin ze wel over trappen en een aanval heeft gesproken, omdat [getuige] zelf heeft aangegeven dat zij haar eerste verklaring het meest betrouwbaar acht aangezien haar herinnering toen nog vers was. Verder heeft [medeverdachte 4] weliswaar verklaard dat er tegen de scooter is getrapt, maar hij heeft deze verklaring later ingetrokken met als toelichting dat hij zich gebaseerd had op wat hij had gelezen in het dossier. Dit doet afbreuk aan de bewijskracht van zijn verklaring. De officieren van justitie hebben voorts nog gewezen op een tapgesprek tussen de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waarin wordt gesproken over het trappen van/tegen de scooter door [medeverdachte 7] , maar die personen zijn zelf geen getuige geweest van de gebeurtenissen. Evenmin is gebleken wie of wat de bron is van hetgeen zij besproken hebben. Dat [medeverdachte 7] tegen de scooter zou hebben getrapt strookt bovendien niet met de inhoud van het dossier, nu uit de ringdeurbelbeelden van [adres 1] onomstotelijk blijkt dat hij niet uit de witte Mercedes is gestapt en dus niet tegen de scooter kán hebben getrapt. Het tapgesprek heeft daarmee geen bewijswaarde voor de rechtbank.
Wat betreft de concretisering van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging resteert dus slechts het naar [slachtoffer 1] toelopen en/of achter hem aanrennen. Die enkele handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf staand niet worden aangemerkt als geweldshandelingen. Dat betekent dat de openlijke geweldpleging niet kan worden bewezen en dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1
op 14 april 2022 te Oss,
tezamen en in vereniging met een ander,
[verdachte]
opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
met een vuurwapen meerdere kogels in en door het hoofd en het (boven)lichaam van die [verdachte] te schieten (ten gevolge waarvan die [verdachte] is overleden).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Uit hetgeen is besproken tijdens de terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Het bepalen van de straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 jaren. Ook hebben zij een bevel gevangenneming gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op een jongeman. Op 14 april 2022 heeft verdachte met zijn medepleger en een aantal anderen de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Toen zij elkaar op een parkeerterrein troffen, is er met een vuurwapen achter de scooter van [slachtoffer 1] en zijn vader aangerend en is er op [slachtoffer 1] geschoten, waarbij een laatste executieschot door het achterhoofd is gelost op het moment dat [slachtoffer 1] al gewond op de grond lag. [slachtoffer 1] is door vijf kogels geraakt, waarvan twee kogels hem dodelijk hebben geraakt. Er is sprake geweest van een brute moord die het karakter heeft van een liquidatie.
Dit is een zeer ernstig feit. [slachtoffer 1] heeft slechts de leeftijd van 23 jaar bereikt; hem is het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Het is moeilijk om woorden te vinden die het ultieme gebrek aan respect voor het leven van [slachtoffer 1] en de gruwelijkheid van de gedragingen jegens [slachtoffer 1] en zijn vader goed weergeven.
De vader van [slachtoffer 1] heeft van dichtbij moeten meemaken hoe zijn zoon op brute wijze is vermoord, waarbij hij gezien heeft dat zijn zoon door het hoofd werd geschoten. Naar verwachting zal de vader van [slachtoffer 1] nooit over deze traumatische gebeurtenis heen komen. Daar komt bij dat het voor hem, mede gelet op het feit dat hij achterop de rijdende scooter zat toen [slachtoffer 1] werd beschoten, anders had kunnen aflopen. Ook hij had (dodelijk) getroffen kunnen worden.
Aan de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van [slachtoffer 1] is een groot en onherstelbaar leed en gemis aangedaan. Hun dierbare is vermoord. De dood van [slachtoffer 1] heeft bij hen diepe sporen nagelaten. De nabestaanden hebben dit in hun slachtofferverklaringen en in de toelichtingen op de vorderingen benadeelde partij invoelbaar verwoord.
Feiten als deze zorgen voor een ernstig geschokte rechtsorde. De dood van [slachtoffer 1] en de koelbloedige en brute manier waarop hij voor de ogen van zijn vader is gedood, moeten veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Dit geldt temeer nu deze openbare executie zich op klaarlichte dag heeft afgespeeld op een parkeerplaats in een woonwijk, waar kinderen spelen, jongeren rondhangen en volwassenen bij hun dagelijkse bezigheden van en naar hun auto lopen.
Persoon van verdachte
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad. Hij is kort na het schietincident naar Turkije gevlucht en houdt zich tot op de dag van vandaag schuil voor justitie.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft zich ook rekenschap gegeven van de redelijke termijn. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval aangevangen op 18 april 2024, zijnde de dag waarop de dagvaarding is betekend. Tussen 18 april 2024 en de datum van het eindvonnis (13 februari 2025) ligt een periode van minder dan twee jaar, zodat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden.
Op te leggen straf
Vanwege de aard en ernst van het gepleegde feit kan daarop uitsluitend worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank zoekt bij haar beslissing over de hoogte van de straf doorgaans aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen dan als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Ten aanzien van moord zijn er geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank overweegt dat elke (moord)zaak uniek is en dat met het hanteren van een algemeen vertrekpunt voor straftoemeting bij levensdelicten niet altijd recht kan worden gedaan aan de (veelal zeer casuïstische) omstandigheden die voorliggen. Het is bij uitstek de taak van de strafrechter om deze casuïstische omstandigheden tot zich te nemen, onafhankelijk te wegen en te komen tot de straftoemeting die hij passend en geboden acht.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officieren van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank het volle opzet op de moord niet bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat met de op te leggen straf voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit en alle hiervoor geschetste omstandigheden waaronder deze brute liquidatie heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bevel gevangenneming.
Het bewezenverklaarde levert een feit op waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op het feit staat een gevangenisstraf van 12 jaren of meer, terwijl naar het oordeel van de rechtbank de rechtsorde ernstig is geschokt. Hierdoor zou het voor de samenleving niet te begrijpen en accepteren zijn als verdachte zijn eventuele hoger beroep tegen dit vonnis in vrijheid zou mogen afwachten. Bovendien bestaat, gezien de omstandigheid dat verdachte zich reeds geruime tijd schuilhoudt, een ernstig gevaar voor vlucht. De rechtbank wijst daarom de vordering tot gevangenneming toe.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2].
De vader van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.282,30 ter vergoeding van materiële schade (lijkbezorging) en een bedrag van € 60.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade en shockschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade.
Het gevorderde bedrag heeft betrekking op lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd en wijst het gevorderde bedrag aan schadevergoeding dan ook toe.
Affectieschade.
De benadeelde partij is de vader van [slachtoffer 1] en kan daarom op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak maken op vergoeding van affectieschade. De gevorderde vergoeding voor affectieschade is conform het Besluit Vergoeding Affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Shockschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij bij zijn zoon achterop de scooter zat toen hij werd beschoten. De benadeelde partij is ooggetuige geweest van de beschieting en het zogenoemde executieschot door het hoofd van zijn zoon. Daar komt bij dat hij zijn zoon daarna zwaar gewond op straat heeft zien liggen en ter plaatse geopereerd heeft zien worden. Als gevolg hiervan is de benadeelde partij gediagnosticeerd met PTSS en heeft hij EMDR-therapie ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor toewijzing van een vergoeding van shockschade ex artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de aard, ernst en duur van het geestelijk en de hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de rechtbank – voor zover mogelijk, gelet op de zeer casuïstische beoordeling – aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak die namens de benadeelde partij naar voren is gebracht qua ingrijpendheid vergelijkbaar is met hetgeen de benadeelde partij is overkomen.
Nu de rechtbank het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk acht, zal dit onderdeel van de vordering volledig worden toegewezen.
Conclusie.
De rechtbank acht de vordering in het geheel toewijsbaar (€ 67.282,30). De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de factuur (4 november 2022) en de toegewezen immateriële schadevergoeding vanaf datum delict (14 april 2022), beide tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader daarmee samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Voor zover de een de schade heeft vergoed, komt de verplichting van de ander daartoe jegens de benadeelde partij te vervallen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 3].
De moeder van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij is de moeder van [slachtoffer 1] en kan daarom op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak maken op vergoeding van affectieschade. De gevorderde vergoeding voor affectieschade is conform het Besluit Vergoeding Affectieschade.
De rechtbank acht de vordering dan ook in het geheel toewijsbaar (€ 20.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (14 april 2022) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader daarmee samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Voor zover de een de schade heeft vergoed, komt de verplichting van de ander daartoe jegens de benadeelde partij te vervallen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 4].
De zus van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (shockschade), vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij haar broer zwaar gewond op straat heeft zien liggen en ter plaatse geopereerd heeft zien worden. Als gevolg hiervan is de benadeelde partij gediagnosticeerd met PTSS en heeft zij EMDR-therapie ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor toewijzing van een vergoeding van shockschade ex artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de aard, ernst en duur van het geestelijk letsel en de hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en het slachtoffer. Daarnaast heeft de rechtbank – voor zover mogelijk, gelet op de zeer casuïstische beoordeling – aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak die namens de benadeelde partij naar voren is gebracht qua ingrijpendheid vergelijkbaar is met hetgeen de benadeelde partij is overkomen. Nu de rechtbank het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk acht, zal dit onderdeel van de vordering volledig worden toegewezen.
De rechtbank acht de vordering dan ook in het geheel toewijsbaar (€ 30.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (14 april 2022) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader daarmee samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Voor zover de een de schade heeft vergoed, komt de verplichting van de ander daartoe jegens de benadeelde partij te vervallen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 60a, 63, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van moord
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.

t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
67.282,30 euro, bestaande uit 7.282,30 euro materiële schadevergoeding en 60.000,- euro immateriële schadevergoeding. De toegewezen materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de factuur (4 november 2022) en de toegewezen immateriële schadevergoeding vanaf datum delict (14 april 2022), beide tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte hoofdelijk
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 67.282,30 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 342 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit 7.282,30 euro materiële schadevergoeding en 60.000,- euro immateriële schadevergoeding. De toegewezen materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de factuur (4 november 2022) en de toegewezen immateriële schadevergoeding vanaf datum delict (14 april 2022), beide tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van
20.000,- euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte hoofdelijk
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 20.000,- euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van
30.000,- euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte hoofdelijk
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 30.000,- euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 185 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Voorlopige hechtenis:
De rechtbank beveelt de
gevangennemingvan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. S.A.E.M. Rampaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts en R.E. Otto, griffiers,
en is uitgesproken op 13 februari 2025.
De oudste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.